Poëzie is de zaal waarin het instrument klinkt
Frank Tazelaar
foto Hanne van der Woude
Bart FM Droog, copyright Henx Fotografie en Uitgeverij Passage
Thomas Vaessens
Jeroen Naaktgeboren
foto Anne-Meike van Willegen
zelfportret Ingmar Heytze
Heeft poëzie in Nederland in de afgelopen tien jaar een metamorfose ondergaan? Sommigen zijn er heilig van overtuigd dat dit het geval is. Anderen ontkennen ten stelligste dat er iets veranderd is. Ronald Ohlsen sprak met enkele dichters en kenners van poëzieland.
Het is normaal nu dat dichters verschijnen in talkshows, tienduizenden mensen toespreken op popfestivals, voetbalstadions openen, workshops poëzieschrijven geven voor het bedrijfsleven, lintjes krijgen en bestselleroplages halen met hun bundels. Het lijkt alsof ze populairder zijn dan ooit. Maar wie vervolgens een middagje met
een ‘bekende’ dichter door een drukke Nederlandse winkelstraat loopt kan het beleven dat deze niet eenmaal herkend wordt. Heeft poëzie een plekje verworven in de Hollandse entertainmentbusiness van Joop van den Ende en John de Mol of bleef ze gewoon het stiefkindje van de Nederlandse literatuur dat de laatste jaren in een wat te grote jas is gaan lopen. En wat is er aan de hand met de aloude dichtbundel? Of is die zo oud nog niet? We vroegen het Thomas Vaessens (1967), hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, Bart FM Droog (1966), lid van Dichters uit Epibreren en webmaster van Poëziedagblad Rottend Staal online, Frank Tazelaar (1968), directeur van Literatuurfestival de Wintertuin en voormalig redacteur van Parmentier, Ingmar Heytze (1970), bestsellerpoëet en columnist, en dichter/poetry slammer Jeroen Naaktgeboren (1977) van de WoordDansers.
Thomas Vaessens is, als hij de vraag krijgt voorgelegd, net bezig met de afronding van zijn boek Ongerijmt succes waarin hij ingaat op verschijnselen als: amateurpoëzie, poëzie op internet, leesbevordering, de Dichter des Vaderlands, dichtcursussen, poëziekritiek, podiumpoëzie, poëzie en reclame en het poëziedebat. In het boek beschrijft hij hoe de grote aandacht van het publiek voor de huidige poëzie geen eind heeft kunnen maken aan het somberen over haar toekomst. Volgens hem is het overigens niet zozeer de poëzie die veranderd is, maar veeleer de wereld er omheen. ‘De poëzie zelf is sinds de jaren tachtig vooral pluriformer geworden. Maar echt veel nieuwe poëzie, en dan bedoel ik poëzie zoals we die nooit eerder zagen, zie ik niet. Wel neem ik een zich in hoog tempo voltrekkende verandering van de leescultuur waar. In enkele decennia is het vanzelfsprekende, gemeenschappelijke referentiekader volkomen verdwenen. Tien jaar geleden was je een volstrekte nul als je toegaf Ovidius nooit gelezen te hebben, of Vondel. Terwijl