Leven en werk
Hij was al vroeg geïnteresseerd in literatuur, en bezat enkele poëziebloemlezingen, maar het schrijven van gedichten begon pas in 1990 nadat zijn vader was gestorven. Houthoff: ‘Hij voelde zich moe, ging naar bed en werd niet meer wakker. Die nacht schreef ik voor het eerst een gedicht: “Vader”. Ik beschreef daarin hoe hij daar lag, als een geknakte vogel. Meer dan een droge constatering was het niet, maar dat vond ik er ook goed aan. Ik realiseerde me wat me zo aantrekt in poëzie, in enkele zinnen kun je een leven comprimeren.’
Houthoff ging zich nader verdiepen. In de Hongaarse dichter Pilinszky bijvoorbeeld. ‘De machteloosheid van zijn werk spreekt me aan. Hij probeert grip te krijgen op zijn ervaringen in een concentratiekamp. Met zijn gedichten wil hij boven zijn verdriet uitstijgen, iets herstellen wat kapot is, maar het lukt hem niet. Ik hou van dat soort dichters, waarbij de afstand tussen leven en werk klein is.’
‘Vaandrager was ook zo iemand, zijn gedichten waren zijn leven. Op een gegeven moment kom je dan op een uiterste punt, je kunt niet nog dieper in jezelf kijken, het wordt tè erg. Vaak zie je dat ze het dan opgeven, letterlijk zelfs zoals bij Vaandrager. Maar ik geloof dat ze tenminste in de buurt van de waarheid komen, of een gedeelte daarvan.’
Anderzijds heb je wat Houthoff de cabaretdichters noemt. ‘De dichters van de voorkant, daar heb je er nu heel veel van. Het is keurig wat ze schrijven, maar mij interesseert het niet. Ik wil niet suggereren dat ik helemaal aan de andere kant sta, zoals Pilinszky, Weldon Kees of Vaandrager, zo'n leven heb ik ook niet gehad. Ik stoor me aan sommige dichters die vanaf hun zolderkamer het wereldleed op zich nemen, dan denk ik: een verzonnen mededogen.’