Passionate. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
beeld Maarten Kools
| |
[pagina 37]
| |
[pagina 38]
| |
Het is een van de meest verbijsterende dingen die Tom Lanoye de afgelopen maanden in Nederland heeft meegemaakt. ‘Het gebeurde in een koffiebar in dat homostraatje, de Regulierdwarsstraat. Dat is overigens flink in verval geraakt, want er is geen noodzaak meer voor een apart homostraatje, maar je kunt er nog wel fijn taart eten. Terwijl we daar zitten komen twee jongens die accordeon beginnen te spelen. Onmiddellijk staat een oude Amsterdammer op die mij begint op te stoken: “Dat zouden wíj eens in hún land moeten proberen”. Ik vond het echt een schok, zo heb ik het zelfs in Antwerpen nooit meegemaakt. En het ergste; ik was de enige die tegen die man inging.’ De rollen lijken een beetje omgedraaid: jarenlang is er in Nederland met verbazing en meewarigheid geschreven over Vlaanderen en het Vlaams Blok; dat extreem rechts zó zeer geïnstitutionaliseerd kon worden, was reden voor plaatsvervangende morele verontwaardiging. Maar voorbij is de tijd van Nederland als tolerant land; die reputatie ligt na Fortuyn en diens vermeende opvolgers behoorlijk aan diggelen. Er is echter geen spoor van voldoening te merken bij Tom Lanoye - hij ziet het met verdriet, maar zonder verbazing aan. ‘Ik vind het heel erg, wat er met Nederland gebeurt. Vergis je niet, er is altijd wel competitie tussen Vlaanderen en Nederland maar daaraan ligt een diepe liefde ten grondslag. Nederland leek lang gevrijwaard van de storm die door Europa trok - maar jullie hebben nu te maken met de terugslag, en die is gekomen, with a vengeance’. De belangstelling voor Nederland is typerend voor de houding van Tom Lanoye, die zich in zijn werk altijd bezig heeft gehouden met de wereld om hem heen. Een bij uitstek betrokken schrijver die worstelt met de vraag wat hij met zijn werk zou kunnen bereiken. Lang heeft hij zijn pijlen gericht op het merkwaardige landsdeel waarin hij geworteld is, maar in verschillende recente columns voor Humo (waarvan sommige overigens ook in De Groene Amsterdammer zijn gepubliceerd) begint ons land al enige tijd een steeds grotere rol te spelen. Lanoye maakt zich vrolijk en verbaast zich over de keuze van Pim Fortuyn als ‘Grootste Nederlander’, schrijft een geestige parodie op ‘Nu zal het wel gauw gaan sneeuwen’, het gedicht van Anton van Duinkerken waarmee Jan-Peter Balkenende met kerst 2004 de Nederlandse soldaten in Irak verraste. Ergens schetst hij ons land als volgt: ‘Vervlakking in de omgang, troepen in het buitenland, verwaarlozing van het onderwijs, politieke moorden en maffia-afrekeningen midden op straat, dit alles tegen een achtergrond van laaiende gebedshuizen en fanatici in lange witte jurk... Nog even en Nederland verandert zelfs in Vlaanderen’. De omslag is voor Lanoye ook te merken aan de manier waarop zijn Monstertrilogie wordt gelezen. ‘Dat boek werd in een groot deel van de Nederlandse kritiek gezien als een anekdotisch boek over Dutroux, terwijl ik het bedoeld heb als een boek over een land in crisis in het hart van Europa: veel algemener dus. Maar Nederland dacht toen met het poldermodel alle institutionele crises allang voorbij te zijn.’ ‘Lange tijd vonden de Nederlanders zichzelf zo fantastisch dat ze ervan uitgingen dat iedereen die er kwam wonen vanzelf precies als hen zou worden. Dat gebeurt niet, daar is men woedend over en dat brengt onzekerheid teweeg.’ Dat verklaart volgens Lanoye ook de behoefte aan een sterk leiderschap, maar ‘die roep komt van mensen die geen grein leiderschap en beteugeling accepteren. En dan krijg je een soort etnisch-atavistische roep tot samenklitten rond bloed, etniciteit, volk, waarbij je je eigen turf moet verdedigen, en daar hoort geen nuance bij. Dat is oorlogsretoriek.’ Lanoye maant trouwens tot voorzichtigheid bij het vergelijken van Nederland en Vlaanderen - of beter van de LPF, Wilders et al met het Vlaams Belang: ‘Het Blok is niet plotseling ontstaan en is veel meer dan alleen populistisch. Het Vlaams Blok is een perversie van de historische Vlaamse Beweging: ze willen de Belgische staat opblazen, goedschiks of kwaadschiks, en daarbij beroept de top zich desnoods op een discours dat zijn wortels heeft in de collaboratie in de Tweede Wereldoorlog. Veel gêne is daar niet bij, ze beschouwen zich als het eeuwige slachtoffer van de “bezettende” Belgische Staat. Het is een sterk piramidale, fascistoïde organisatie met een prima propaganda-afdeling, een partij zoals die in Nederland niet bestaat, maar niet onmogelijk zou zijn. Een partij die zich | |
[pagina 39]
| |
in de top beroept op Mussert? Zou die kunnen aanslaan? Met wat verbale tactiek wel, vrees ik. Een Nederlandse Filip de Winter zou beslist niet kansloos zijn.’ | |
Beperking van het principeTom Lanoye is niet iemand die het laat bij constateringen en analyses - niet voor niets verschenen columns in Humo jarenlang onder de noemer DOEN! ‘Dat is lang geleden, maar sommige van die stukken hebben nog wel enig effect gehad. Het - toen nog - Vlaams Blok was een actie begonnen waarbij de schoolgaande jeugd werd opgeroepen om leraren aan te geven die “progressief” zouden zijn, en dat was dus iedereen die niet van het Blok was. Ik heb toen in een column opgeroepen om verzonnen rapporten op te sturen naar het Blok, en dat is toen vrij massaal gebeurd.’ ‘Het is mij te makkelijk om te zeggen: ik schrijf voor mezelf, verdien er mijn geld mee, maar als kunstenaar is het mijn taak om terzijde te staan. Je moet met die ruimte iets doen. In Nederland is het columnisme te veel verworden tot het opzoeken van de fatsoensgrenzen, die op zichzelf oninteressant zijn. Net als het cabaret: durf ik op het podium te zeggen dat ik de koningin in haar reet heb geneukt? Dat is toch geen grap meer, dat is een symptoom. Het is een vermenging van machismo en platte emotie waarbij uiteindelijk de grofheid van de retoriek het verliest van de analyse.’ ‘Het belangrijkste van de vrije meningsuiting is voor mij te accepteren dat de discussie niet over het principe op zichzelf gaat maar over de beperking van het principe en dat zeg ik als schrijver, columnist, dichter, toneelschrijver, burger. De vrije meningsuiting heeft grenzen en ik ben niet schrijver geworden alleen maar om die zonder enige inhoud op te zoeken. Ik accepteer ze omdat ik me blijvend wil verantwoorden voor wat ik geschreven heb. Als iemand me voor de rechtbank wil halen, dan wil ik dat ernstig nemen. Ik ga niet op voorhand klagen dat het principe in 't geding is. Ik vond dat ook het probleem met Theo van Gogh: als je honderd keer dezelfde botte grap maakt wordt het propaganda en is het niet grappig meer.’ Zo schrijft Lanoye niet, wat niet wil zeggen dat hij niet zou provoceren - maar dan moet het ergens over gaan. Het was een gelukkig toeval dat de première van Fort Europa, een genadeloze reeks monologen over de (in)stabiliteit van de Europese cultuur in een tijd van immigratie, twee dagen na het Nederlands ‘nee’ tegen de Europese grondwet werd gehouden. ‘Dat was een voltreffer: het was meer dan een deuk in een pakje boter, het was een mokerslag door de boter.’ | |
Thank God for RotterdamNiet dat Lanoye denkt dat hij met zijn schrijven de wereld kan veranderen: ‘Ik heb het al eens vaker gezegd maar kunst en schrijven zijn voor mij als dromen en nachtmerries: die hebben geen nut behalve tijdens de nacht, dan vormen ze een verlichting van de baksteen die elke dag op het gemoed weegt. Zo kan ook de kunst spanningen oplossen, existentiële en andere. Maar die baksteen komt altijd terug, dus is er altijd weer nood aan kunst, aan schrijven en aan lezen. Dus is er na Ariane Mnouchkine, Tambour sur la digue toch weer nood aan Palermo palermo van Pina Bausch, om maar eens twee toneel-makende vrouwen te noemen. Aan Oom Wanja in de regie van Luc Perceval, en hopelijk ook aan Ten Oorlog - die voorstelling mis ik soms echt. In het Nederlandse taalgebied is Ten Oorlog alleen in Rotterdam opgevoerd... Thank God for Rotterdam.’ Als het gaat om ‘nood aan kunst’ heeft Lanoye ook veel geleerd in Zuid-Afrika. Hij woont een deel van het jaar in Kaapstad. ‘Het lijkt vanaf hier soms of ik daar ga zitten rentenieren, terwijl ik er vooral heen ga om de batterij op te laden, om niet in te kakken. Het is eerder een bron van inspiratie en confrontatie dan van rust.’ Met trots laat hij de boekuitgave zien van Mama Medea in het Afrikaans, vertaald door Antjie Krog. Het stuk is in Kaapstad uitgevoerd onder regie van Marthinus Basson, een idealistische regisseur die álles zelf moet doen. ‘Tijdens de eerste voorlezing, in een gereformeerd kerkje als repetitielokaal, zat hij zelf de kleren te breien voor de Barbaten, hij maakt zelf de decors, ontwerpt de affiches. Hij ziet al zijn acteurs die enige klasse hebben naar de tv vertrekken, maar hij blijft toneel maken. Je vraagt je soms af: wat is de zin om daar Peter Handke en Peter Verhelst te spelen? Toch is dat zeer zinnig - op voorwaarde dat het gaat om een enscenering die rekening houdt mét de hele context. Een louter estheti-serende visie op kunst is mij te steriel. Als er één ding is dat Zuid-Afrika mij geleerd heeft, is het wel dat autonome kunst gewoon niet bestaat. Autonome kunst is design voor mensen die zich dat financieel en maatschappelijk kunnen permitteren. Het idee dat kunst altijd hangt aan de context waarin zij is ontstaan, en dat juist dankzij die context de kwaliteit en de inzet naar voren komen, dat weigert men hier vaak te erkennen. Ik heb daar als verwende Europeaan zelf ook moeite mee gehad maar dat soort dingen leer ik van Antjie Krog; van Zuid-Afrika.’ | |
HOUDT u niet inVeel van wat Lanoye heeft gedaan en gemaakt komt samen in het stadsdichterschap van Antwerpen, een functie die hij twee jaar heeft vervuld. Het is een door de gemeente ingesteld instituut, bedoeld om de aandacht te vestigen op Antwerpen Boekenstad. Lanoye was de eerste stadsdichter (maar hij accepteerde de positie pas nadat hij zich ervan had vergewist dat Hugo Claus en Leonard Nolens niet wilden). Lanoye haalde alles uit de kast: een banier ter grootte van een voetbalveld op de gevel van Antwerpens enige wolkenkrabber, samenwerking met kunstenaars als Fred Eerdekens en Panamarenko, een performance op de Grote Markt met de Antwerpse diva La Esterella, of een gedicht op een broodzak - alles ter meerdere eer en glorie van de stad. Want dat was het achterliggend idee: Antwerpen kan wel wat morele steun gebruiken, de stad lijdt onder een negatief zelfbeeld. ‘In de zestiende eeuw was de stad het New York van die tijd: alles gebeurde er. Nog steeds noemen Antwerpenaren zich graag “sinjoren”, maar dat is heimwee naar die tijd dat men daadwerkelijk een Seigneur was. Inmiddels gaan trots en verzuring samen, en het is een van de taken van de stadsdichter om daar iets mee te doen. Het was daarom vanaf het begin ook de bedoeling om de periode met een boek af te sluiten waarop je trots kunt zijn. Er staan foto's in, óók van lelijke dingen, maar het is een mooi boek geworden, kritisch en liefdevol.’ Op het omslag van het boek, Stadsgedichten, is de Boerentoren afgebeeld, waarvoor het | |
[pagina 40]
| |
poëziebanier hangt met daarop deze strofe: aanvaardt mij NEEMT mij
ziet mij STAAN begint met
mij zo dag zo nacht uw
PRACHT van voor af aan oh
kijkt dan HOUDT van mij
bezwijkt HOUDT u niet in
Een antwoordgedicht ‘A capella’, klonk twee weken lang drie keer per dag vanaf geluidsboxen op de toren van de kathedraal. ‘Laten na elf september de twee torens die wij hebben dan maar een lied van lust en liefde uitdragen,’ aldus Lanoye. Hij bereikte er een voor hem nieuw publiek mee: ‘Ik heb nog nooit zoveel goeie reacties gehad, ook van mensen die zeggen ik lees nooit een boek en zeker niet een van jou. Een ander bijverschijnsel: het stadsdichterschap was zo succesvol dat het Vlaams Belang geen rechtstreekse kritiek meer op mij durfde uit te oefenen, maar daar schuilt ook het gevaar in dat ik een onaantastbare status krijg, als populaire tuinkabouter van de literatuur. Dat is ook het risico van zo'n project’ Toch beschouwt hij de keuze van zijn opvolger als het belangrijkste wat hij heeft gedaan in zijn twee jaar als stadsdichter: ‘Ramsey Nasr is een symbool voor de goeie kanten van Antwerpen. Hij is als Nederlandse Palestijn vanwege het toneel hier verzeild geraakt en heeft zo een sterke band met de stad. Hij heeft les gekregen van drie van onze grote monumenten: Jan Decleir, Wannes van de Velde en Dora van der Groen. Ramsey is bovendien een symbool voor de wrijving die ontstaat in het andere soort Antwerpen, die van het Vlaams Belang, waar ze vinden dat het stadsdichterschap nooit gecreëerd had mogen worden omdat - en daar hebben ze natuurlijk wel gelijk in - narren een symboolfunctie krijgen voor het soort Antwerpen dat hen niet bevalt.’ ‘Ook een deel van de joodse gemeenschap was tegen Nasr, vooral in de hoek van angstige zionisten. Hun angst is ook wel begrijpelijk want het antisemitisme groeit in heel Europa, het is verschrikkelijk. Maar wie dacht dat er met Ramsey een literaire Abu Jahjah - of erger, een literaire terrorist - zou opstaan, kent hem niet. Ik beschouw hem, in de eerste plaats vanwege de kwaliteit van zijn gedichten, maar in de tweede plaats vanwege zijn uitstraling, als het belangrijkste wat het Antwerpse stadsdichterschap heeft opgeleverd. Alle discussies hebben er nu toe geleid dat hij, al na zijn eerste prima gedicht, met open armen ontvangen wordt door de altijd sceptische Antwerpse bevolking. Het belangrijkste wat ik met dat stadsdichterschap gedaan heb, is een mooie piëdestal leveren.’ | |
Sterk merkStadsgedichten, de bundel niet minder dan het hele project, is een mooi exempel van de manier waarop Lanoye genres vermengt. Column, poëzie, beeld, verhaal; ze komen in het boek alle op fraai vormgegeven wijze samen. Maar toen hij in 2003 de Van der Leeuw-lezing hield, verklaarde hij het beeld tot winnaar in de strijd met het woord: ‘Mijn beeld van het schrijven. Het ligt geheel en al aan diggelen.’ Natuurlijk was dat provocatie, maar toch, Lanoye beschouwt het als een hoogst noodzakelijke relativering, ‘een zelfkritiek van het vak die ik vind dat veel schrijvers niet toepassen. Schrijvers gaan er te veel vanuit dat het geschrevene (niet eens het woord op zichzelf) de belangrijkste kunstvorm is, per se. Ik kan natuurlijk niet anders dan dat óók te geloven maar tegelijkertijd moet je je toch realiseren dat het betrekkelijk is.’ Ook daarom zal Lanoye zich niet op een genre vastpinnen: ‘poëzie, proza, column, toneel, performance, roman - ik wil het tegelijk maken. Als je het negatief wil stellen: er is maar een constante en dat ben ik zelf. Ik ben een toeleveringsbedrijf van teksten die vertrekken vanuit het sterke merk Lanoye. En dat merk, dat is een levensgevoel, een kijk op de dingen. Ik probeer het beste medium te zijn om een tekst naar voren te brengen en automatisch schuilt mijn grootste plezier erin om de dingen te mengen. Daar zit ook mijn kracht: waarom zou ik dat ontkennen? Waarom zou ik mijn politiek hart verloochenen, waarom zou ik alleen voor de esthetisering gaan: dan ben ik niet op mijn best, en het is boring. Een column die alleen gaat over zielenroerselen, dat is een gemiste kans. Laten we één ding afspreken: alle columnisten die een column schrijven over dat ze deze week geen onderwerp hebben, die moeten gewoon ontslagen worden. Leer zwijgen af en toe.’ | |
[pagina 41]
| |
Je kunt ook zwijgenSinds een paar jaar wordt Lanoye's werk uitgegeven in een reeks fraaie gebonden boekjes: Lanoye Hard Gemaakt. In september 2005 wordt het project voorlopig afgesloten met de verschijning van De meeste gedichten, waarin de poëtische productie zal worden verzameld. In dat boek zullen de twee reguliere bundels worden opgenomen (In de piste en Hanestaart), de oorlogsgedichten, stadsgedichten, teksten uit Ten Oorlog en andere toneelstukken die als gedichten te lezen zijn, en wat gelegenheidswerk. Het geeft hem de gelegenheid terug te kijken, maar niet om te herzien. ‘Dat doe ik niet - je moet je gedichten met rust laten. Als je er iets anders mee wilt zeggen, moet je gewoon een nieuwe dichtbundel schrijven.’ In het eerste gedicht van Hanestaart vraagt Lanoye zich af: Waarom//heb ik mijzelf tot schrijven//geprogrammeerd, terwijl ik weet dat het/me afleert om te leven? en die kwestie speelt voor hem nog steeds. ‘Altijd als je leeft staat er iemand over je schouder mee te kijken, op zoek naar een groot literair verband, wat een ondergraving, een perversie betekent van alles wat je beleeft. Er is altijd iets in je wat zich op de meest eigenste momenten nog raar zit te verkneukelen: dit is materiaal, dit is drama, dit kan ik gebruiken, goed: nog een litteken erbij! Eindelijk weet ik wat leven is. Er spreekt ook het verlangen naar littekens uit. En het is toch een van de schrijversziektes dat alles wat gebeurt materiaal kan zijn. Je wordt soms kwaad op jezelf maar die gedachte loos je nooit.’ Het was bij de samenstelling van De meeste gedichten dan ook confronterend om ‘Heldere nachten’ terug te horen. Totnogtoe was de tekst alleen te vinden in het boekje bij de cd waarop het gedicht te horen was, in een versie met achtergrondmuziek van Paul Mennes.
Boeken, films, theater, body art, catharsis - al veertig jaar ben ik getraind in leed dat maar niet gebeuren wil. Wanneer valt er eens iemand dood om wie ik zoveel geef dat ik het eindelijk niet overleef? ‘Het was een schok om dat terug te horen. Op het familiale vlak heb ik drie verschrikkelijke jaren achter de rug. Mijn moeder is gestorven, na een lange aftakeling. Met mijn vader gaat het niet al te best - hij is net weer gevallen, vier ribben gebroken. En de zus van mijn vriend is gestorven, die was me heel dierbaar. Met de overmoed van “Heldere nachten” zou ik daar niet meer over schrijven.’ ‘Wat veel mensen vergeten: je kunt ook zwijgen. Ik heb dat toen lange tijd gedaan; ik had geen zin om meningen te hebben. Als ik eerlijk ben: het wit is essentiëler dan wat je schrijft. Wat je schrijft is een klaagzang om het wit daaronder. Laat ons de klaagzang toch maar doen en die kunst noemen.’
Bertram Mourits (1969) is redacteur bij uitgeverij Contact, en schrijft nu en dan voor de Poëziekrant en De Revisor. Hij schreef het boek Zestig - een nieuwe datum in de poëzie over de Zestigers (Podium, 2001). foto Roel Jorna
|
|