Het hart is bovenal bedrieglijk
Het hart is bovenal bedrieglijk, onverbeterlijk is het: wie zal het kennen?
Jeremia 17:9
De piefen die snoep voor me kopen houden het niet lang vol. De hufters die haar slaan houden het langer vol, maar niet zo lang als de klootzakken die haar met hun vuisten slaan en mij met hun riem.
We wonen in de auto, rijden totdat zij de volgende tegenkomt. Soms vertelt ze hun over mij, haar broertje. Soms ben ik haar zusje. ‘Kerels houden van meisjes, niet van jongens,’ zegt ze. ‘Wil je binnenkomen, ja?’
Soms verstop ik me in de auto totdat hij naar zijn werk is. Dan lig ik in de wieg bij de voetenruimte van de achterbank en verdwijn.
Soms geeft ze me de helft van de pillen waar ik om vraag. Ze zijn wit, maar ze maken alles donker, niet de droom waarin mijn ledematen worden weggeblazen over de open brokkelige weg totdat kraaien met rode vleugels afdalen uit de witte zon en mijn ledematen steeds verder weg dragen totdat ik schreeuwend wakker word, en ik me maar moeizaam kan oriënteren.
Soms gaan we winkelen en pik ik wat zij me opdraagt. Onder mijn jas, binnen in mijn broek, gaan de verpakkingen met worst. De flesjes koud bier glijden langs mijn mouwen, de uiteinden worden dichtgehouden met dik elastiek zodat mijn handen gevoelloos zijn en spierwit als ik bij de auto terugkom. Als ik goed heb gepikt rijden we gauw weg, stoppen lachend onze monden vol met stukken worst en drinken het zure neergeslagen schuim uit de flessen. Als ik verkeerd pik - er valt een fles uit als ik een elastiekje losmaak of ik word aangehouden bij de draaideur - dan beweegt de wereld zich als zo'n oude met een zwengel gedraaide film die ik wel eens heb gezien in winkelcentra. Iedereen lijkt zich tegelijkertijd in mijn richting te bewegen en zich van me te verwijderen. Zij begint aan mijn broek te rukken en met haar hand slaat ze me in rap tempo keer op keer op mijn blote kont. Het is een truc, had ze me verteld. Meestal grijpen omstanders in, zeggen ze tegen haar dat ze het zich niet hoeft aan te trekken. Ze kalmeren haar, geven haar koffie of zo. Zij vertelt hun dat ik gedragsproblemen heb en begint te huilen. Ze kijken verwijtend naar mij, schudden hun hoofd, en maken met hun tong afkeurende geluiden. Soms moeten we ze echt voor de gek houden als ze echt boos zijn en dan geeft ze me opnieuw een pak voor mijn billen. Soms niet in het kantoortje achter, maar waar iedereen bij is. Het werkt omdat ze er nooit de politie bij halen. Maar als we terugkomen bij de auto, rijdt ze niet meteen weg en lachen doet ze ook niet. Soms blijft ze wel een paar dagen boos, praat helemaal niet meer tegen mij, dan krijg ik niks van wat ze uiteindelijk moest kopen, moet ik de hele tijd achterin zitten, waar ze me niet hoeft te zien. Maar ik weet dat ze het niet meent, dat ze de mensen voor de gek houdt voor het geval ze ‘ogen in hun achterhoofd hebben’ zoals haar vader, en misschien kunnen die ogen wel in onze auto komen.
Als ze een bar aandoet, dan kan het gebeuren dat ze meegaat zo'n vrachtwagen in. ‘Een beetje trucker is geen rukker’, fluister ik haar rijmpje als ze wegrijden. Maar ik weet hoe ik de zaklamp die onder de zitting ligt moet bedienen als iedereen weg is en het rustig is, zoals we samen altijd doen; achterom lopen, in de vuilniszakken graven en eten zoeken waar ‘bijna geen hap uit is, als dat geen buit is’. Als ik het alleen doe, doe ik net alsof ze naast me op de uitkijk staat. Ik fluister zelfs tegen haar over wat ik vind.
‘Zak pretzels.’
‘Da's tenminste wat. Wat heb je daar nog meer, boef?’ Laat ik haar dan zeggen.
Dan is er die vent met wie ze is getrouwd. Ik logeer in zijn appartement terwijl zij op huwelijksreis gaan naar Atlantic City. Ze zeggen dat de twee nachtjes wegblijven. De deur zit aan de binnen- en aan de buitenkant op slot, waardoor ik me veiliger voel. Maar de nachtjes volgen elkaar op en mijn eenpersoonsmaaltijden slinken, zelfs de restjes snacks zijn op, en als ik uit het achterraam kijk, zie ik vuilnismannen de zakken laden waar ik niet meer bij kan.
's Nachts laat ik alle lichten aan en slaap overdag na Bugs Bunny, mijn lievelingstekenfilm. Na vier nachtjes weet ik dat ze niet zullen terugkomen, dus ga ik op een stoel staan en maak met een zwarte viltstift tekeningen van haar op de witte muren. Ik teken de hele nacht door, totdat het eerste vage paarse schijnsel van de ochtend binnen-kruipt en ik ontdek dat mijn hand helemaal verkrampt is en de muur helemaal onder zit.
Na zes nachtjes komt hij zonder haar thuis. ‘Ze is met mij getrouwd en is er met een ander vandoor gegaan toen mijn poen op was,’ zegt hij met zijn hoofd in zijn handen. Hij zegt niets over de muren, hoewel ik me daarop heb voorbereid en met de riem klaarsta, voorovergebogen. Hij huilt alleen maar als hij de getekende figuurtjes van haar overal op zijn muren ziet. Terwijl hij huilt trek ik het cellofaan van het laatste plakje kaas, eet het op, en ga naar bed hoewel de maan nog maar een gelig schrammetje is tegen al het zwart.
Ik word schreeuwend wakker; de rode vleugels van de kraaien flitsen over mijn ogen terwijl hij mijn benen uit elkaar trekt, met zijn hete adem in mijn hals, klauwen drukken mijn gezicht in het kussen. En voor de eerste keer pikken ze naar me, en het is erger dan ik me ooit had voorgesteld. Er zit een boorkop tussen mijn benen die ronddraait en me uitholt, en hij roept haar naam keer op keer in mijn oor totdat het bloedt.
Ik probeer niet langer weg te kruipen. Ik zweef omhoog met mijn