Breedsprakige bezweringsformules
Daniël Dee (1975) publiceert op 1 juni zijn tweede dichtbundel Vierendeel bij uitgeverij De Geus. Dee treedt veelvuldig op met zijn gedichten, is bloemlezer (o.a. de bundels Kutgedichten en Klotengedichten, samengesteld met Tsead Bruinja) en redacteur van poëzietijdschrift Krakatau. In dit nummer een voorpublicatie uit Vierendeel plus een kort interview.
Behalve dichter ben je redacteur en stel je bloemlezingen samen. Beïnvloedt dat hoe je naar je eigen werk kijkt?
Het lezen van poëzie inspireert. En het lezen van veel poëzie geeft een beeld van de Nederlandse letteren en de positie die ik daarin inneem. Ik durf nu te stellen dat ik weet wat er op de Nederlandse markt verkrijgbaar is aan poëzie. Mooie bijkomstigheid is dat ik weet wanneer ik iemand kopieer of wanneer ik bezig ben met het uitvinden van een al bestaand wiel.
Je werk is soms wrang en melancholisch, maar nergens écht zwaar op de hand. Is dat een bewuste keuze?
Ik denk tijdens het schrijven nooit na over de uitwerking van mijn gedichten op anderen. Het schrijven gaat min of meer vanzelf. Hoewel ik dan - en wat dat betreft heb je gelijk - toch neig naar de zelfkant van het bestaan. De hel is voor kunstenaars door de eeuwen heen altijd interessanter geweest om te beschrijven dan de hemel. Maar als jij mijn werk wrang en melancholisch vindt, dan is dat jouw perceptie. Mijn werk is al van alles genoemd: zwartgallig, bizar, onsmakelijk, of een Piet Paaltjens verdwaald in het uitgaansleven van de eenentwintigste eeuw. Ik laat een interpretatie liever aan anderen over.
De beelden die je gebruikt zijn vaak heel herkenbaar. Hoe belangrijk is het dat je gedichten wortelen in de realiteit?
Dat in deze bundel misschien de suggestie gewekt wordt dat het autobiografisch is en daarmee dus geworteld in de realiteit, is alleen maar mooi meegenomen. Dat betekent namelijk dat mensen de gedichten voor ‘waarheidsgetrouw’ aannemen. Het zou dus wel eens echt gebeurd kunnen zijn. Maar ik zal je eerlijk vertellen dat ik nog nooit met het monster onder mijn bed heb geslapen, dat ik me nog nooit over mijn eigen dode lichaam heb gebogen en ik ken geen Rifka die haar met bloed doorweekte matras verbrandde (ik ken zelfs helemaal geen Rifka), om maar eens een paar voorbeelden te geven. Overigens sleep ik in de winter weldegelijk regelmatig mijn matras naar de werkkamer, omdat ik geen verwarming in mijn slaapkamer heb en het dus door de kou aldaar niet te harden is. Verder houd ik me niet bezig met realiteit in de poëzie.
Verlies en onmacht zijn belangrijke thema's in je nieuwe bundel. Wat kan poëzie volgens jou daar tegenover stellen?
Ik weet nog niet zo goed waarom, maar ik begin meer en meer te geloven dat de allesomvattende thematiek van mijn werk ‘de schoonheid van het verval’ is. De vorm die ik voor mijn gedichten kies is vaak die van de collage. Collages van observaties vermengd met fantasieën. Het enige wat een lezer kan hebben als hij of zij mijn gedichten leest is een gevoel van dit is compleet fucked up of een aha-erlebnis, om het maar eens in correct Nederlands te zeggen. Mijn gedichten zijn breedsprakige bezweringformules en klaagzangen. Ik wil mijn lezers verwarren, om ze zo een ongekende sensatie te laten ervaren. Ik tracht met mijn poëzie de dagelijkse burgerlijke sleur en middelmaat te doorbreken. Pas wanneer het vanzelfsprekende wegvalt openbaart zich het ware, glorieuze leven in al zijn positieve en negatieve facetten.
Veel jonge dichters ervaren dat poëzie, met name op het podium, nieuwe belangstelling geniet. Merk je dat zelf ook?
Ik bemerk meer een gematigde welwillendheid vanuit het publiek. Wat ik nu wel echt zie gebeuren is dat er een hele nieuwe generatie dichters opstaat die ook daadwerkelijk kwalitatief hoogstaande poëzie produceert. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Nederland bevindt zich momenteel in een bloeiperiode van dichttalent. En ook internationaal gezien speelt het mee in de hoogste regionen. Het hoeft zich niet meer te schamen voor het matige na-apers werk zoals het een kleine veertig jaar geleden nog volop het geval was.
Waar ben je het meest trots op, wat betreft je nieuwe bundel?
Moeilijke vraag. Mijn eerste reactie was: elk afzonderlijk gedicht. Maar misschien is het ook wel de gehele compositie en de strakheid van de bundel. Of de titel. Of het feit dat het me gelukt is om de bundel af te sluiten met een mooi, positief gedicht over ware liefde.
Wat zijn je plannen voor de toekomst (korte of lange termijn)?
Ik ben alweer bezig met een nieuwe bundel die voorlopig de titel Vijf seizoenen en voornamelijk een punkdelirium heeft gekregen. Daar zijn nu een tiental gedichten van geschreven. Dat vordert vanzelf. Verder ben ik stiekem een roman aan het schrijven. Die heeft nog geen titel en dat wil ik liever ook geheim houden anders ga ik een soort druk voelen die alleen maar in de weg staat, dus alsjeblieft niet verder vertellen. En tot slot ben ik bezig met een project waar ik andere kunstenaars voor me laat werken. Ik noem dat poëzieplus en wil andere kunstenaars hun interpretatie laten geven van gedichten van mij. Te denken valt aan striptekenaars, muzikanten, etc. Onder andere de filmmakers Paul Boon en Sije Kingma hebben hun medewerking al toegezegd. Uiteindelijk wil ik er een multimedia-website voor bouwen.
(MD)