Passionate. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Naar zee‘Daar ben ik toch te veel vent voor. De vorm interesseert me niet zo veel.’ Het was een historicus die dit tegen me zei. Hij knikte en veegde iets van het tafelblad wat daar niet lag. Opeens hing er oorlog in de lucht. Vorm of vent. Jaren dertig. Vooravond. Morgen catastrofe. En ik had alleen maar gezegd dat ik een boek had weggelegd, omdat ik vond dat het lelijk geschreven was. ‘Mij gaat het om de inhoud,’ lichtte de historicus toe. ‘Hoe het geschreven is, dat kan me niets schelen. Ik zie het niet eens.’ Er trad een stilte in. Hij stond op, trok zijn jas aan en drukte zijn hoed stevig op zijn hoofd, alsof er een storm ophanden was die hij al zag aankomen, maar ik natuurlijk niet. In de eerste warme zon van het jaar liep hij stevig naar het station. Vent. En ik vorm. Fout al voor de oorlog begonnen was. Het was boekenweek. Veel boeken over venten (gek, het woord ‘vent’ staat zo stevig op twee benen dat het meervoud een gedrocht is); over kerels dan maar; dooie kerels van vroeger met voorbeeldige levensinstellingen en tragische stervensuren. De mannen van Forum bijvoorbeeld. Du Perron (zeer dikke biografie) en in diens kielzog vast ook Ter Braak, de verzetshelden van voor de oorlog. Zodra het er echt op aan kwam, vertrokken ze naar Gene Zijde. En het ging verdorie toch mis, al hadden ze nog zo gewaarschuwd. Dat had ik hem moeten zeggen. Op een drafje ging ik naar buiten om de historicus te achterhalen. Maar ik kreeg hem niet meer in het vizier. In de namiddag verdwenen. ‘Den dood, den dood tegemoet,’ schoot me van Marsman te binnen. Ook van Forum. Getorpedeerd. Die nacht, in bed, voelde ik me toch nog terechtgewezen. Want ik herinnerde me met schaamte dat ik als jongen met Adriaan Roland Holst op zak liep. Ik had van Sinterklaas een handzame verzamelbundel gekregen die In ballingschap heette. Die nam ik in een binnenzak mee als ik het bos in liep, en dat deed ik nogal vaak. En maar bladeren, en maar zoeken naar gedichten over de zee. Om mij heen Twente, bos, zand, wormen, stinkzwammen, een beekje. Geen zee te bekennen. Behalve boven het bladerdak misschien; de wolken die overzeilden. Maar dat kwam niet in me op. Bovendien ontnamen boomtoppen me het zicht op de hemel en zat ik met mijn neus in dat boekje te zoeken. ‘Wat doe je toch altijd in dat bos?’ vroeg een vriendje me op het schoolplein, met meegrinnikende klasgenoten om ons heen. Opeens was die kwade schaamte van toen er weer, en hij leek verdacht veel op het ongemak dat ik voelde bij de historicus die ferm zijn hoed opzette en als vent de namiddag in marcheerde. Het is 2005, Forum heeft maar een paar jaar bestaan en is alweer bijna 70 jaar ter ziele. Ik probeer me voor te stellen of het vandaag iets betekent; vorm of vent. Het zijn beelden die ik zie; snelle televisiebeelden van ontploffingen en mannen voor microfoons die zeggen dat het nu uit moet zijn. Ja, overal staat wel een vent in lelijk Nederlands zijn stempel te drukken of een andere vent verbaal op zijn smoel te slaan. Net als de redactieleden van Forum overigens. Hoe zwaar de totalitaire dreiging ook over dit volk van slappe epigonen hing, samen optrekken en de vrede in eigen kring bewaren, dat was toch wat veel gevraagd. Ter Braak schreef in het eerste nummer van Forum dat de persoonlijkheid het eerste en laatste criterium moest zijn bij de beoordeling van een kunstenaar. Kunstenaar, schreef hij. Niet kunstwerk. Het valt dus ook niet mee om daar iets tegenin te brengen. Ik vind het een veelzeggende formulering, vooral omdat ik nergens liefde voor literatuur bespeur in zo'n opvatting, maar wel de wetten van het schoolplein. Het doet er uiteindelijk niet toe wat de kunstenaar maakt of wat hij opschrijft, wat ertoe doet is of je vindt dat hij als persoon deugt of niet. En in het kunstwerk zoek je, als je al de moeite doet daar naar te kijken, naar bevestiging van je oordeel. Forumdichter Slauerhoff doemt op. Hij kwam als kind in de zomervakanties bij zijn tante Anke op Vlieland, en bleef dan wekenlang om op adem te komen. Als het uitliep, schoof hij bij in de schoolbanken. De oude List, bij wie mijn ouders tijdens vakanties een huis huurden in de Dorpstraat, leefde 70 jaar later nog altijd op bij de herinnering aan Slauerhoff. ‘Jan!’ riep hij. ‘Die hebben we nog flink te pakken gehad!’ En dan vertelde hij dat Slauerhoff slechtziend was, en altijd gepakt werd met ruitje tikken omdat hij bij het wegrennen zijn bril tegen de waslijn verloor. Dat ze hem daarna zelf ook maar flink hadden afgerost, gewoon omdat ze vonden dat hij een praatjesmaker was. ‘Toch is hij gaan varen en heeft hij veel van de wereld gezien,’ zei ik. ‘Net als u.’ ‘Ach, die opschepper, die is nergens geweest,’ zei List geïrriteerd. ‘Een paar keer op en neer naar Engeland, misschien. Maar echt varen, dat heeft hij niet gedaan.’ ‘Hij heeft er anders veel over geschreven.’ ‘Allemaal gelogen. Een praatjesmaker was het, een praatjesmaker.’ Hij begon weer te lachen. ‘Die hebben we flink te pakken gehad.’ Plotseling wil ik ook een hoed, net als de historicus. Niet om op mijn eigen hoofd te drukken, maar om af te nemen. Voor Slauerhoff, die, nadat hij door vissershanden was afgerost tot een schuwe en twistzieke man, gedichten ging maken om in te wonen. De gedichten staan er nog. Wie erin wil schuilen, tegen een storm bijvoorbeeld, kan er nog steeds terecht. En wie een vent wil zijn, hij beklimme een kist, hij schrijve in de krant, hij zegge waar het op staat. Als de woorden me bevallen, zal ik mijn hoed in de lucht gooien van enthousiasme.
Mathijs Deen (1962, Hengelo (Tw)) groeide op in Boekelo, studeerde Nederlands in Groningen en presenteert sinds 2002 het historische programma OVT voor VPRO radio. Publiceerde romans en verhalen bij uitgeverij Passage. |
|