Waar is onze verslaggever?
De Nacht van de Poëzie, 5 maart, Vredenburg, Utrecht
‘Kom op met uw boodschap, ik popel.’ Het motto van de 25e Nacht (een citaat van Marjoleine de Vos) had niet beter gekozen kunnen worden. Aan de ene kant verwoordt het een verlangen naar heldere, begrijpelijke poëzie, aan de andere kant de roep om poëzie met relevantie. Aan deze laatste wens voldeed met name Ramsey Nasr, die niet alleen en passant president Bush's State of the Union een veeg uit de pan gaf, maar ook een actueel gedicht voorlas over een Belgische vishandelemployee die vanwege haar hoofddoek met de dood bedreigd wordt. Deze voordracht werd bijna gehinderd doordat Nasr zijn emoties nauwelijks onder controle had - ik zeg bijna, omdat het juist bijdroeg aan de intensiteit van de wijze van voordragen, en omdat het de grote boze buitenwereld even akelig dichtbij bracht. Alsof iemand een flinke hand ijskoude sneeuw, die nog volop buiten lag, de grote zaal van Vredenburg ingegooid had.
Een welkome uitzondering, want het ging deze jubileumnacht vooral om bevestiging en herkenbaarheid: de HEMA van Patty Scholten, de ochtendzoenen van Bart Moeyaert, de gratuite verstilling van Rutger Kopland en het ollekebolleke-rijm van Driek van Wissen. Als er al even adem kon worden gehaald, omdat J.A. Deelder gelukkig nog altijd J.A. Deelder bleek te zijn, of Frank Koenegracht op nonchalante wijze de meest bizarre beelden tevoorschijn haalde, werd het enthousiasme meteen gesmoord door een wel heel plichtmatig duo-optreden van Remco Campert en Cees Nooteboom, waarbij de ooh's en aah's van het publiek al ingevuld waren voordat er maar één woord was voorgelezen, of een Leonard Nolens die met begrafenisstem het failliet bezong van de protestgeneratie, terwijl de echte wereld buiten steeds urgenter snakt naar verandering. En mochten de gebrachte verzen hier en daar toch wat spanning creëren, zoals bij de weemoedige vervreemding van K. Michel, ging deze verloren in een voordracht die even rimpelloos was als de peperdure crêpes die in de foyer de hele nacht lang door dezelfde kale Fransman werden gebakken. Lopendebandwerk, net als de voordrachten zelf - traditiegetrouw onderbroken door wervelende muziek, dans of andere podiumkunst.
Maar er is toch echt iets mis met de Nacht van de Poëzie als de entr'actes de show beginnen te stelen. Waar lag het aan? De dichters, die het bijna allemaal vertikten om vuurwerk te brengen? De programmeurs, die toe hebben gegeven op safe te spelen dit jaar? Het publiek, dat zo verdomd graag wilde lachen en voor werkelijk elk gedicht klapte? De dit jaar verschenen Ode aan de Nacht, vier cd's met opnamen van de eerdere edities, laten horen dat dat wel eens anders is geweest. Dichters die tekeer gingen en evenveel boegeroep als applaus oogstten. De Nacht heeft het imago van iets bijzonders; wie tot het einde bleef, kon onvergetelijke optredens meemaken. Daar hebben de presentatoren Piet Piryns en Anton Korteweg (vanaf volgend jaar opgevolgd door Menno Wigman) geen al te prettige herinneringen aan (dronken en onhandelbare dichters zijn niet de prettigste visite).
Het is inmiddels duidelijk dat de Nacht anno 2005 welhaast ontmoedigend braaf is geworden. Dat mag de menigte die ook dit jaar weer trouw Vredenburg tot de nok toe vulde wellicht voor het overgrote deel een worst wezen (enige vaste waarden in een maatschappij waarin zekerheden stelselmatig onder vuur liggen zijn natuurlijk nooit weg), het gemopper in de wandelgangen was niet van de lucht (want waar zijn de dichters die ons wapenen door het vertolken van al die weggevallen houvast?).
Aan het eind is maar één conclusie mogelijk: de Nacht heeft een serieus probleem en dat is de vergrijzing. Geen even grote kopzorg als voor de regering, maar toch. Jonge bezoekers maken nu kennis met de slams, die uitblinken in spannende voordrachten en audiovisueel spektakel. Jong talent, verpakt in moderne middelen. Het vastgeroeste karakter van de Nacht spreekt vooral de oudere bezoeker aan, die het liefst een herhaling van zetten wil. Herkenbaarheid, bevestiging. Paradoxaal genoeg was het echter een middelbare vrouw die uw verslaggever op het puntje van zijn stoel bracht. Met bruisende, wringende, zingende gedichten over (jawel!) de menopauze, loste Antjie Krog de hooggespannen verwachtingen (haar eerste optreden op de Nacht was legendarisch geweest: strijdbaar en ontroerend tegelijk) helemaal in. Maar ze was een grote uitzondering. Het wordt tijd dat de Nacht de spannende poëzie niet langer laat afhangen van zulke gelukstreffers. De tijden zijn veranderd en daarmee de kunst. Er staan hongerige welpen te trappelen voor de poorten van Vredenburg. Kom op met uw lef, Nacht. Ik popel.
Maarten Das
Ramsey Nasr