Literair koken
Lyrisch ben je als je je gemoed uitstort, als je vol passie uiting geeft aan je gevoelens en in gedachten een belangrijk persoon, land, volk, sociale klasse, of een ander verheven onderwerp verheerlijkt. Maar het kan ook anders, zo blijkt uit de nieuwe bloemlezing Lyrisch over eten - de lekkerste gedichten uit de Nederlandse poëzie (M. Grimm, uitgeverij De Bezige Bij). Zo werd Joost van den Vondel bijvoorbeeld lyrisch van de gedachte een matrozenpakje aan te mogen trekken in zijn ‘Lof der zee-vaert’. Bilderdijk kreeg het warm bij gedachten aan Napoleon, en Beethoven pingelde opgewekt een deuntje over de vreugde in zijn ‘Alle Menschen werden Bruder’.
Je hebt er echter ook die dat allemaal wat te abstract vinden en liever iets anders lofprijzen. Een boterham bijvoorbeeld, of een asperge.
Vooral de Nederlandse dichters zochten niet verder van huis. Neen, thuis brandt de kachel, thuis is moeder de vrouw. Welke dichter zoekt zijn heil dan nog buiten, als blijkt dat zijn muze gewoon in de keuken te vinden is, en de ronde vormen van de gehaktbal en de verleidelijke oogopslag van het sardientje genoeg zijn om in lyriek uit te barsten?
Ben Cami had deze ervaring bijvoorbeeld met de aardappel die hij aantrof: De aardappel heb ik lief daar hij/ strevend naar volkomen rondheid/ altijd ánders rond is/ en oogjes heeft/ als van een blindgeboren diertje.
Jan Kal was meer onder de indruk van het likje boter op zijn Wiecher Ketellapper en jubelde: Dank God, o Hollands volk! Voor zo een schone/ vond/ die zoet is in de smaak en voor het lijf gezand.
C.B. Vaandrager was over hef algemeen wat minder lyrisch en merkte knorrig op: De kroketten in het restaurant/ zijn aan de kleine kant.
Meer of minder lyrisch, lekker zijn deze gedichtjes allemaal. Mits je een zoet typje bent. Grimm trakteert ons verder namelijk op werk van onder andere Youp van 't Hek, Annie M.G. Schmidt en W.T. Schippers, wat de bundel de luchtigheid van een Mona-toetje geeft. De echte stukjes fruit daargelaten, want behalve de sinaasappel wordt er niet vaak over de geijkte perzik of de ordinaire aardbei gerept zoals dat in slechte popsongs nog wel eens het geval wil zijn.
Voor de hartige lezers onder ons zal de meerwaarde van een gedicht als ‘Op een hond’ in een bundel gedichten met eten als onderwerp, niet geheel duidelijk zijn. Ook Youp van 't Hek's ‘Flappie’ is een klein haartje in de soep. Maar eigentijdse dichters hebben het natuurlijk sowieso moeilijk. Probeer Chicken Tonight maar eens in een gedicht te verwerken. Zoiets laat zich niet vertálen. Of Albert-Heyn-kant-en-klare-magnetron-maaltijd. Dat lóópt niet. Maar ach, als de Hollandse cuisine datgene is wat de Hollandsche dichter nodig heeft, wie zijn wij dan om te zeggen dat de maan of de vogeltjes in de lucht tot betere gedichten aanzetten?