Passionate. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Deel 4: samen naar de stratemaker kijkenDe vroegste herinnering aan dat ik iets beweer, zet me terug in een schoolbus, onderweg naar de kleuterschool. Ik zeg allerlei vieze woorden, het vriendje waar ik naast zit ook. De bus rijdt, we zeggen kak en stront. De geur van banaan en liga klimt uit de schooltas. Het is een heel prettige herinnering. Vieze woorden zeggen mocht niet, daarom was het waarschijnlijk ook zo prettig. Mijn moeder liet me mijn mond met water en zeep spoelen als ik liederlijke of godslasterlijke taal had uitgeslagen (ach, dat dorp van toen, het is voorbij, dit is al wat er bleef voor mij: recepten en herinneringen; één theelepel zeep in een melkbeker lauw water voor vunzige taal, twee voor godslastering, geduldig roeren tot alles was opgelost). Was het groene zeep? Zo'n ronde kuip driehoek groene zeep ziet er best smakelijk uit. De hond was er dol op. Als hij de kans kreeg, likte hij een vol kuipje het hele huis door, tot er niets meer in zat. Lag hij even later in zijn mand te slapen, dan hield ik mijn neus even voor de zijne en snoof diep. Hij stonk nog steeds uit zijn bek, ook al kwijlde hij schuim. Schoon is heel vies voor wie moet spoelen met zeep. Maar voor een kind heeft alles zin, want wat moeder zegt, komt voort uit kennis en wijsheid. Ja, binnen het vertrouwde bastion van gezin en zeep was mijn onschuld in goede handen. Vloeken deed ik in mijn hoofdkussen, of achter in de tuin, zachtjes met mijn hoofd tegen de garagedeur. Twijfel kwam 's nachts. In het donker hoorde ik diep onder het raam de hel openscheuren. (Het gehuil klonk naar eigentijdse klassieke muziek, met lang aangehouden hoge dissonanten; kennelijk had de duivel eind jaren zestig een avant-gardistische smaak en zat de hel vol sopranen.) Met het laken over mijn hoofd getrokken, alvast een beetje dood, wachtte ik af. Tot bij het ochtendgloren de belegeraars waren opgelost. Maar de onschuldige staat kon niet duren. Uiteindelijk bracht mijn vader zelf het Trojaanse paard van de vuilbekkende buitenwereld binnen de muren. Het was 1968, voorjaar. Ernstig sleepte hij een enorme kartonnen doos de huiskamer in. Het was onze eerste televisie. Een zwartwit buis met twee draaiknoppen rechtsonder. Vader tilde hem op een kastje en zocht de twee zenders. We waren allemaal erg opgewonden. De hond sprong in de lege doos. Eerst was er sneeuw. Toen Rikkie de kikker. Toen reclame, allemaal over zeep: Loekie, Rieki en Wieki spraken over een pak Biotex, Dato joeg de vergeler tussen de witte overhemden vandaan, Lux verhinderde op het nippertje een verkeerd huwelijk. Daarna nieuws. Een zwerm donkere vliegtuigen. Ze strooiden caviakeutels. Mijn ouders stelden een restrictief kijkbeleid in. Vietnam en zeep mochten, allround schaatstoernooien en maanlandingen ook, maar toen De stratemakeropzeeshow kwam, ging de knop om. Vieze taal, geen sprake van. Toch heb ik er een paar heimelijk gezien, en dat is opnieuw een prettige herinnering. Bijna net zo prettig als de vieze woorden in de bus. Het was 1972 en de onschuld was er nog. Ik keek en spitste de oren tegelijk, want ik wilde niet met Erik Engerd betrapt worden. Ik zou niet weten wat ter verdediging te zeggen. Zelfs tegen de jaren 80 aan, toen JJ de Bom kwam met liedjes over kinderen die zich verveelden en uit stelen gingen, of het huis met de kinderhaters in de buurt belegerden, of zichzelf het liefst zouden ombrengen omdat het leven niets waard is, was er klaarblijkelijk nog genoeg vertrouwen dat kinderen heus wel weten dat stelen eigenlijk niet hoort en je niet met een bende een gezin te grazen moet nemen. In 1979 liet een suïcidaal kind zich kennelijk nog door Erik Engerd een hart onder de riem steken. Maar nu is er toch iets veranderd. Ik sprak een tekstdichter van de stratemakeropzee. Hij zei dat hij sommige liedjes niet meer zou kunnen schrijven nu. Niet omdat hij bang is om op te schrijven wat hij denkt, maar omdat hij bang is dat kinderen zo'n tekst te letterlijk nemen. Bang dat de onschuld definitief verdwenen is. Het was begin november. Ik kwam thuis na een gesprek met voorheen progressieve vrienden die van de ene op de andere dag rechtse taal waren gaan uitslaan. Ook ik was voor het eerst bang dat ik hun taal letterlijk moest nemen. Na een paar onrustige rondjes door het huis ging ik zoeken in het gootsteenkastje. Ja. Er stond een kuipje driehoek groene zeep in, nog nauwelijks aangesproken. Het zag er best lekker uit. Ingeval inslikken een arts waarschuwen, stond er op, en: buiten bereik kinderen bewaren. Ik draaide het een halve slag en las: driehoek zachte zeep kent vele toepassingen, met een beknopte opsomming van te reinigen oppervlakten en dingen. Nergens spoelen na het vloeken, 1 theelepel in een melkbeker heet water voor liederlijke taal, 2 voor godslastering, 3 voor xenofobie. Heeft dat er dan nooit bij gestaan?
Mathijs Deen (1962, Hengelo (Tw)) groeide op in Boekelo, studeerde Nederlands in Groningen en presenteert sinds 2002 het historische programma OVT voor VPRO radio. Publiceerde romans en verhalen bij uitgeverij Passage. |
|