Mijn vriend de aap
er lag een dode aap alleen
half weggezakt in de eeuwige sneeuw
niemand wist hoe hij daar was gekomen
zijn lichaam was zo hard als steen
de oogleden leken van donker fluweel
toen hij leefde had ook hij zijn dromen
het nieuws kwam in de krant terecht, en mensen kwamen kijken,
van ver en ook van heel dichtbij, het was immers een tijdverdrijf,
ze maakten er een dagje van, en sliepen 's nachts weer even zacht,
maar ik wilde hem redden, en niemand zag mij in de nacht,
toen ben ik er naartoe gegaan, en daar zag ik zijn grijze lijf,
ik greep het vast in medelij, zei: zo omhelst men lijken,
verder heb ik niets gezegd
die nacht heb ik hem meegenomen, en ik zei tot mijn hart: deze aap die ik steel van de nacht en de sneeuw en de mensen die zich om zijn lichaam vermaken, deze aap die geen mensen at, voor wie de sneeuw te wit was en de nacht te zwart, en die een dromerig bestaan op onze aarde triomfantelijk voleindigde door zoekend naar het vreemde onomkeerbaar te verdwalen,
deze aap is mijn held en mijn vriend
en ik zal hem naar de zon toe dragen
zal ik een kuil voor hem graven
en daar zal ik hem begraven
en op zijn graf leg ik een grote platte steen
en in die steen kerf ik geen woorden
ik zal naast zijn graf gaan slapen
en daar zal ik liggen dromen
hoe mijn vriend bij het ontwaken
toen hij leefde op de aarde
in de ochtendzon badend zijn ogen uitwreef
Josef Moshe (1979) studeert filosofie in Amsterdam. Hij publiceerde eerder proza en poëzie in Nymph. Dit voorjaar won hij de schrijfwedstrijd Write Now! Amsterdam, en onlangs won hij de landelijke Write Now! finale. Hij schrijft om er achter te komen waarom hij schrijft, dus vraag hem niet waarom hij schrijft.