| |
| |
| |
Bertram Mourits
...maar dat zijn intellectuelen
De poëzie van Jules Deelder tussen betrokkenheid en onbewogenheid
Overmatig realisme, is dat niet de humus die de wonderbare bloem behoeft om zich in volle pracht te kunnen ontplooien?
(uit De zwarte jager)
Wantrouw de dichter die al te hard roept dat hij niet bij de literaire wereld wil horen. In het ergste geval betekent het dat de literaire wereld helemaal niet wíl dat zo'n dichter erbij hoort. Of het is de valse bescheidenheid van iemand die voortdurend zegt Iet maar niet op mij.
| |
Havenarbeider
Jules Deelder neemt graag afstand van zaken die om de literatuur hangen, zoals de literaire kritiek. Dat valt hem niet aan te rekenen: zijn werk wordt meestal vrij zuinig besproken, waarbij vooral de dooddoener ‘werkt wel op het podium, maar niet op papier’ in vele vermommingen terugkeert. ‘Zijn status als dichter is bezoedeld door een soort effectbejag, dat de “ware” dichter niet siert,’ aldus Rob Schouten wanneer hij Deelders reputatie schetst.
In ‘Gedicht in de lengte’ doet Deelder alsof hij een en ander overweegt. Het gedicht bevat een lettergreep per regel; samengepakt luidt de tekst als volgt: Gedichten zijn vaak lang en smal// De mijne wel in elk geval// Lang maar tegelijk ook kort// Dat zijn gedichten zoals het hoort// Te lange zijn er bij de vleet// Of nog erger lang en breed.
Volgt een ‘gewoon’ vormgegeven strofe:
Brede gedichten kan ik niet tegen
Meestal zijn ze strontvervelend
Hun dichters blijven onbegrepen
En mogen elkaar dan prijzen geven
Waarna de laatste twee strofen weer uitgerekt zijn: Zo stelt de poëzie toch menigeen tevreden// Behalve de critiek maar dat zijn intellectuelen. En dat laatste woord ziet er dus zo uit:
in-
tel-
lec-
tu-
e-
len
| |
| |
Een pesterijtje - een aantal onzinnige criteria, een merkwaardige conclusie, moedwillig onbeholpen formuleringen en een geforceerde vormgeving leveren een karikaturaal beeld op van een literaire wereld waarin onbegrijpelijke dichters elkaar prijzen geven en zo ook plezieren. De kritiek (‘critiek’) vindt het maar niets, maar dat is blijkbaar niet van belang, want het zijn intellectuelen.
Kortom, dat hoef ik weer niet serieus te nemen - behalve natuurlijk door dittegendraadse grapje in een bredere context te zetten: die van de antipoëzie uit de jaren zestig. Wat mentaliteit betreft past Deelder goed bij de dichters rondom de tijdschriften Gard Sivik en De Nieuwe Stijl. Zeker tijdens de eerste vijftien jaar van Deelders dichterscarrière zijn er parallellen te trekken tussen zijn werk en dat van de Zestigers. Dat begint al bij Deelders eerste opvallende openbare optreden op Poëzie in Carré. Tijdens dat grote dichtersfestival in 1966 stonden zeer uiteenlopende dichters op het podium, maar het was toch vooral één grote demonstratie van Zestigerspoëzie: Schippers, Bernlef, Verhagen, Buddingh' en anderen droegen er met wisselend maar meestal redelijk succes hun gedichten voor. Deelder was ‘het jongste fenomeen’ dat - aldus de kritiek - met een ‘accent als een Rotterdamse havenarbeider’ ‘soms mooie geestige en rake dingen’ voorlas.
Niet alleen deze gelegenheid, maar ook Deelders poëzie geeft aanleiding tot de vergelijking. Een van de vroegste gedichten van Deelder is het lange, epische ‘Cloud 9’, een soort reportage in poëzie over vrienden in Londen en ook Nederland, vaak op een opmerkelijk zakelijke toon, vol droge observaties, soms bijna in dagboektaal gesteld:
die je soms misselijk maakt met z'n alledaagse
verrassingen. Bijvoorbeeld
op het station in Dordt, toen ik, wachtend
op de trein naar Rotterdam, aan de andere kant
dat bord zag: ‘Stoptrein richting Lage Zwaluwe’
en bij mezelf dacht: ‘Stel je voor,
Dit gedicht zou, evenals veel andere teksten uit de periode, pas veel later in boekvorm verschijnen, maar naar mijn smaak doet ‘Cloud 9’ niet onder voor de lange vertellende gedichten van Cees Buddingh' of Bernlef uit dezelfde periode. Je zou dit gedicht kunnen vergelijken met werk van een Amerikaanse dichter als Frank O'Hara, wiens gedichten de sfeer van New York ademen op de manier waarop het werk van Deelder doordrenkt is van Rotterdam en omgeving. Zowel Deelder als O'Hara wekken in hun gedichten de indruk hardop na te denken.
which I did it was wonderful
to be in bed again and the knock
on my door for once signified ‘hi there’
and on the deafening walk
through the ghettos where bombs have gone off lately
I knew why I love taxis, yes
subways are only fun when you're feeling sexy
and who feels sexy after The Blue Angel
Al vroeg schreef Deelder ook lange, litanieachtige teksten die doen denken aan werk van bijvoorbeeld Johnny van Doorn: incoherente associatieve verhalen die zich afspelen in een wereld vol drugs, drank, muziek, paranoia, met wat meer jazz en wat minder drugs dan bij de Selfkicker:
| |
| |
portable open het raam van je zolder in het hoge
& luister luister luister
hoor je de paringskreet van de melancholieke
een serene gil uit de laaghangende wolken?
Korte tijd later zou Jules Deelder nog een ander typerend aspect van Zestigerspoëzie in zijn gedichten gaan gebruiken: het realistische tekstfragment: een flard dialoog, een flauwe (of minder flauwe) mop, een observatie, gepresenteerd als poëzie:
Hallelujah
gezinnen bezit een bijbel,
Dat soort gedichten dus - ze werden veel geschreven in de jaren zestig, ze zijn geschikt voor voordracht, en ze mikken niet al te hoog. Ook gebruikt Deelder nu en dan teksten die hij in de werkelijkheid vindt, de readymades:
De ironische benadering van het instituut poëzie, verhalende gedichten, associatieve litanieën waaruit een fascinatie blijkt voor onderwerpen als macht, vrij denken en ook verbeelding: hieruit bestaan de grote lijnen van Deelders vroege dichterschap.
Een dichter dan, in de traditie van de Zestigers - met dat uitgangspunt kom je vergelijkenderwijs een heel eind. Maar uit een vergelijking blijken ook de verschillen en dan blijkt dat Deelder wel degelijk een heel eigen stem heeft - hij doet bepaald meer dan het invullen van het door de Zestigers uitgezette patroon.
Verschillende gedichten zijn opgebouwd als dialogen, zoals ook Armando die soms schreef, in gedichtencyclussen over boksers, of in de reeks ‘september in de trein’. In die laatste reeks speelt de dood de leidende rol (‘die heeft z'n eigen aan de gaskraan gelegen’) en Deelder heeft een aantal gedichten geschreven die zich laten lezen als een vet-Rotterdamse parodie op Armando's kaalslag. Armando is zwaar, zelfs in zijn humor - Deelder is licht, en ook, ik aarzel een beetje om dat woord te gebruiken maar het moet maar even, menselijker.
A: ‘Wazzie derbij toennie doodbleef?
B: ‘Wat heet gezien? Ik stonter naast!’
B: ‘'k Stonter bovenop toennie doodbleef.’
B: ‘'k Zal sterreve alset niet waar is!’
Rob Schouten schreef een mooi stuk over Jules Deelder (te vinden in de bundel Hoe laat is 't aan den tijd), waarin hij vooral de onbewogenheid van diens poëzie benadrukt, en het becommentariërende gehalte. De flauwe moppen die tientallen bladzijden beslaan (‘Heb je familie over?’ / ‘Ja, moet jij d'r een paar?’) gaan over volkse humor, en in een gedicht over bloeiende bloemen en zingende vogels ‘wordt een zekere gevoeligheidscultus in de maling genomen’ - we mogen natuurlijk ook weer niet de indruk krijgen dat Deelder zelf een soort eigentijdse Alice Nahon wil zijn.
| |
Tragisch
Onbewogenheid, jazeker, maar Deelders toon kenmerkt zich toch ook deels door een soort melancholie die soms zacht meeklinkt, maar soms explicieter aan de oppervlakte komt. Deelder observeert met een mildheid die vaak ontbreekt in de zakelijkheid van de meeste Gard Sivik-dichters. Vooral Verhagen en Armando schrokken niet terug voor gedichten over onderwerpen waarmee mededogen snel wordt opgeroepen: kanker, zelfmoord, kinderen met het syndroom van Down - maar uit de teksten zelf blijkt dat mededogen niet; dat moet de lezer er inleggen. Dat zullen veel lezers misschien snel geneigd zijn te doen, maar Deelder verraadt toch vaak iets meer emotionaliteit.
Zo is er een licht meewarig gedicht over mensen die een kanarie hebben gekocht in plaats van de hond die ze misschien veel liever hadden gehad, en die nu ook nog, godbetert, het vogeltje proberen te dresseren. Niets lijkt eenvoudiger dan deze sukkelaars belachelijk te maken in een paar goedgekozen zinnen vol mislukking. Maar dat doet Deelder niet, hij sluit het gedicht als volgt af:
| |
| |
ons te vermelden, dat Piet
Deze ‘objectiviteit’ geeft rechtvaardiging aan de onderneming van de vogelaars - het is een milde, om niet te zeggen vriendelijke slotstrofe. ‘Vriendelijk’, misschien niet het eerste adjectief dat je met de aartskoele nachtburgemeester associeert, maar ik denk het wel vaker bij gedichten uit die periode (eind jaren zestig-begin jaren zeventig).
En ook het fraaie ‘Tragisch’:
Het gedicht heet ‘tragisch’, het heeft iets tragikomisch, maar de blik op de zelfmoordenaar is niet onbetrokken. Die betrokkenheid bij zaken van leven en dood blijkt overigens nog sterker voor het recente ‘Op sterven’, uit Deelders bundel N.V. Verga: dat gedicht, over het sterven van een moeder, is zelfs ontroerend.
Er is tegelijk ook een stijlelement dat Deelder steeds verder ontwikkelt: een soort archaïsme - soms duidelijk ironisch, soms schijnbaar ontleend aan bestaande teksten (al is dat meestal niet na te gaan). Vooral de bundel De zwarte jager staat er vol mee. De gedichten bestaan vaak uit slechts een zin, waarvan de woorden los over de pagina zijn gestrooid, de regels springen onregelmatig in en tellen meestal slechts een of twee woorden. Ik negeer die typografie in de volgende twee citaten omwille van de ruimte: O medemensch O moederschoot O onvervulde wenschen - dat klínkt als een (verknipt) negentiendeeeuws gedicht. Maar over de authenticiteit van citaten wordt weinig duidelijk. Om het volgende gedicht staan bijvoorbeeld aanhalingstekens: ‘Als jij nu even een gapende wonde aan het achterhoofd van deze dame toebrengt zorg ik bij meneer voor een pracht van een slagaderlijke bloeding.’ Dit lijkt me toch geen citaat: het is een spel met toon en thematiek die met elkaar in conflict zijn. Deelder speelt een spel met verleden en werkelijkheid, hij biedt soms een bedrieglijke schijn van realisme, maar dat effect is slechts voedingsbodem voor zijn poëzie. Men kan gewaarschuwd zijn voor de cyclus ‘Hitler’:
Ook dit lijkt weer een citaat van historisch materiaal, maar een bron daarvoor is niet te vinden. ‘Geflirt met het Derde Rijk’, werd Deelder verweten, maar dat lijkt me kwaadwillig lezen. Deelder leeft zich in in een gewoon mens dat met de macht van Hitler te maken krijgt. Een vreemde botsing, quasi-documentair gebracht. Het zijn de middelen van de readymade, toegepast op een bedachte tekst, met een naar mijn smaak behoorlijk slim gebruik van verworvenheden uit de jaren zestig.
Met de groeiende belangstelling die Deelder in zijn werk voor de oorlog toont, begint ook de vorm te veranderen. De structuur wordt vrijer, de gedichten worden experimenteler. De stijl lijkt nogal eens ingegeven door experiment en associatie; de gedichten zijn vaak moeilijker te volgen. Met de bundel Junkers 88 is Deelder in een klap het stigma van de flauwe moppentapper kwijt, en heeft hij het stadium van ‘het totale hermetisme’ bereikt (aldus een recensent van Yang in 1993, geciteerd bij Schouten).
Junkers 88 (de titel is ook de naam van een Duitse bommenwerper) is een bundel vol oorlogselementen, bij vlagen uiterst fragmentarisch, alsof er steeds woorden en zinsdelen zijn weggevallen. Nu en dan kan de lezer wel nagaan wát er weggevallen zou kunnen zijn.
| |
| |
lees ik althans in deze context al snel als ‘De [verbinding is] verbroken’. Maar dan het volgende gedicht - het is niet onbegrijpelijk, maar het lijkt in weinig op wat Deelder ervoor maakte. Zinsdelen zijn onlogisch aan elkaar vastgeplakt, het geheel is vaak ongrammaticaal. De flarden zijn bij elkaar geen coherent geheel: ze vormen meer een impressie dan een afgerond beeld.
In dit gedicht wordt een tank beschreven, een ‘orgel van staal’, dat over het slagveld (moorddadige mestvaalt) dendert. Roodgloeiende splinters: vuur, kogels, bommen. In die omgeving moet de aanval ingezet worden, die voor veel soldaten eindigt in prikkeldraad, een zinloze aanval. Aan de sterrenhemel is de Boogschutter te zien.
Het zijn impressies van iemand die door de extremiteiten van oorlog is gefascineerd - het gedicht is eenvoudig verkeerd te begrijpen, ook al omdat de bundel vernoemd is naar een Duitse bommenwerper. Maar de oorlog wordt natuurlijk niet verheerlijkt. Deelder geeft in Junkers 88 een impressionistisch portret van de oorlog, vanuit een laag-bij-de-gronds perspectief.
| |
2-1
Een onderwerp dat vanaf het begin van de jaren negentig een grotere rol gaat spelen in Deelders poëzie is dat van de tijdelijkheid, de vergankelijkheid van informatie. Zo staat de vergetelheid centraal in een reeks gedichten over muzikanten die nog slechts namen lijken: George Johnson (kent niemand laat staan zijn muziek): ‘Dodo Marmarosa’ (Dodo op zich al zegt genoeg). Roem is vergankelijk; actuele informatie ook, maar Deelder vereeuwigt deze vergankelijkheid in zijn gedichten; het is de onontkoombare paradox van de onpretentieuze antipoëzie.
Zo is er een gedicht naar aanleiding van een nieuwsbericht over een uit de hand gelopen veiling van een schilderij van Van Gogh (Alstie al niet gek was werdtie het alsnog). En dan is er een moment dat veel Nederlanders helderder voor de geest staat dan veel gedichten ooit zullen doen: de 2-1 van Marco van Basten tegen Duitsland op het EK in 1988. Weliswaar zijn deze beelden in het collectieve geheugen van de Nederlandse sportliefhebbers gegrift, maar Deelder geeft aan dit doelpunt toch nog een extra historische draai:
Het sportmoment wordt ironisch vereeuwigd omdat het doelpunt als wraakoefening wordt beschreven voor de gevallenen uit de Tweede Wereldoorlog.
Het tijdelijke en het eeuwige zijn nog scherper tegenover elkaar gezet in de twee recentste bundels van Deelder: Het lot van de eenhoorn en Bijbelsch. Hier wordt onder andere de bijbel in een soort rapritme naverteld. Ondertussen wordt Deelder nog steeds besproken als een dichter wiens teksten vooral geschikt zijn voor de voordracht.
| |
| |
| |
Vaandrager en Deelder foto Iris Dijke
| |
Vaan
Een Zestiger die ik nog niet heb genoemd (en het onderwerp van de vorige Passionate-dichtersspecial) is Cornelis Bastiaan Vaandrager. De parallellen zijn duidelijk aanwezig, van de vroege Zestigersinvloeden tot het Rotterdamse: Deelder kan beschouwd worden als een navolger van Vaandrager.
Deelder als minder extreme versie van Vaandrager? Die vergelijking kun je maken. Vaandrager deed dat ook, maar niet op een erg vriendelijke manier. In De hef wordt Deelder neergezet als een ‘aarsmaai’ en ‘een laffe, karakterloze en leugenachtige meespeler’. Jules Deelder kan dat onmogelijk leuk hebben gevonden, maar hij heeft er uiterst chique op gereageerd, namelijk: nauwelijks. Nooit spreekt hij zonder respect over Vaandrager, hij erkent diens invloed, maar Deelder weet waarschijnlijk ook heel goed waarin hij beter was: controle, beheersing en waarschijnlijk ook voordracht, theater.
Vaandrager is waarschijnlijk een van de heel weinige dichters bij wie het ‘ik sta buiten de literaire wereld’ meer dan een pose was, zeker toen hij zich in drank en drugs begon te verliezen. Hij bleef dichten tot aan zijn dood, maar hij deed na de jaren zestig nog maar incidenteel moeite om te publiceren; gefrustreerd als hij was door gebrek aan waardering en succes.
In een documentaire van Hans Verhagen uit 1974 is te zien hoeveel moeite Verhagen moest doen om Vaandrager tot voorlezen te krijgen. En dat werd alleen nog maar erger, Vaandragers bundel Sampleton is door Hans Sleutelaar en Martin Bril op basis van aantekeningen en notities in elkaar gezet, ontfutseld aan de ‘schrijftafel’ van de verlopen dichter.
Zover zal Deelder het nooit laten komen - en dat heeft niet alleen met intelligenter drugsgebruik te maken. Hoewel hij als performer, dj, muzikant, genoeg buiten de literatuur actief is om zich een houding te kunnen veroorloven als buitenstaander, heeft hij een oeuvre ontwikkeld waarin de eigen stem even onmiskenbaar als veelzijdig is. Hij is stevig geworteld in de jaren zestig, maar heeft thema's en methodes naar zijn eigen hand gezet. Hij weet wat zijn werk waard is, hij weet hoe hij zijn rol in het literaire leven moet spelen. Deelder heeft zeker een en ander van Vaandrager geleerd, maar in een ding is hij veel beter: de regels van het literaire spel. Deelder speelt het met verve.
|
|