| |
| |
| |
Aafke van Hoof
Boem is ho, plons is water
Verhalen die kant noch wal raken, consistent in een inconsistente stijl van archaïsch Nederlands en plat Rotterdams, veel geouwehoer, de Toeristenkampioen van 1937, wat complimenten aan het adres van Hitler en Sparta, nostalgie, een verschrikkelijke gemeenplaats, wrange grap, flauwe woordspeling en een sneer of scheet in iemands gezicht; de brave burgerman of de literair recensent zal het wel weer allemaal helemaal niks vinden. J.A. Deelder schrijft zo raar mogelijk, maar dat heeft een reden. Hij lijkt zich zo nadrukkelijk te willen ontdoen van alle ‘literaire regels’ die vooral in zijn hoofd rondspoken, en soms in de tekst zelf meepraten, dat het vanzelf lachwekkend wordt. Verwarring scheppen (‘verwarring’ komt alleen als woord veel voor in zijn oeuvre) en ontregelen: dat is een Nachtburgemeester wel toevertrouwd. Wat zou er in een bloemlezing komen, gesteld dat je die ‘anno thans’, in 2004, zou moeten maken?
| |
‘Boutscheften en plompzakken’
Deelders eerste verhalenbundel verscheen in 1976: Proza. In 1982 werd een deel van deze verhalen herdrukt in de bundel Schöne Welt. Twee jaar later volgde de verhalenbundel Modern passé, in 1986 zijn enige roman Gemengde gevoelens, en daarna nog vijf verhalenbundels: Drukke dagen (1988), De t van Vondel (1990), Jazz (1992), Geheid Deelder (1994) en (Hol gelach) (1997).
Modern passé kwam dus uit in 1984, een jaar voordat Jules Deelder zijn BV oprichtte en in het theater stond met zijn eerste avondvullende show Deelder spreekt. Het is duidelijk merkbaar dat Deelder zijn verhalen mede met het oog op voordracht schreef en waarschijnlijk leefden ze al een tijdje, voor ze aan het papier werden toevertrouwd. Ze zijn heel kort, hebben eerder een clou dan een plot, en nauwelijks diepere betekenislagen. Het zijn sterke verhalen en opgeklopte anekdotes, barstensvol accenttekens - zodat je hem al lezende kunt hóren -, hebben een eigen idioom, van plat Rotterdams - dat zelfs door Chet Baker en Jezus van Nazareth gesproken wordt (in de toneelmonoloog Angel eyes en Gemengde gevoelens) -, verbasteringen als ‘Astanblaft’, ‘Volkómen-van-de-pot-gepleurde’ en ‘des Duivels gaarkeuken’, en hoogdravende nieuwvormingen als ‘anno thans’. Deelder gebruikt eigen uitdrukkingen en gedachtensprongen: van oudsher een hulpmiddel bij voordrachten maar door hem bovendien ingezet voor het komisch effect. Zo kan het woord ‘toeval’ niet vallen zonder de hond erin mee te trekken (‘Toeval?? Wij
| |
| |
hadden vroeger thuis een hond, díe leed aan toevallen’) en Berlijn niet zonder toevoegingen (‘Berrrlijn, voormalige hoofdstad van het Derde Rijk’). Met stip meest voorkomend zijn nog wel: ‘de Ouwe Opel, bouwjaar 1937’ en zijn geboortejaar:
‘In de barre winter van '44 op '45, toen hetWesten des lands gebukt ging onder honger, koude, terreur en de oude, beproefde medewerkers van het tijdschrift “Denksport” - zij het met welhaast bovenmenselijke inspanning - toch een groot aantal puzzels, problemen en kruiswoordraadsels wisten samen te stellen, werd ik geboren. Geruchten, als zou ik uit een schutting zijn gezaagd, zijn in zoverre waar, dat ook dát in de Hongerwinter is geschied, op 24 november 1944, s' avonds om half acht. 'k Vergeet het nóoit...’
Andere uitdrukkingen zijn de vaste namen: ‘Van Vaaghuizen (& Meut)’ voor typen als wetenschappers, ambtenaren en ander kwalijk volk, ‘Swami Bami’, voor iedereen die al te esoterisch lijkt, het verschrikkelijke orkest ‘Klaas Vaak & De Zandzakken’ en vaste aanduidingen voor vage, onnutte en tijd- en geldverslindende handelingen, waaronder ‘boutscheften en plompzakken’.
Dit soort running gags hebben het meeste effect tijdens optredens, want na een tijdje kan ook het publiek ze dromen, en de echte fans kunnen zelfs inhaken, wat zeker ook gebeurd zal zijn want zijn shows en zijn werk waren ontzettend populair. Maar ook op papier werken ze, als knipoog naar de goede verstaander, die zich net zo ergert aan burgerlijk, provinciaals en kleingeestig Nederland als de schrijver, en als inkorters: een half woord is al voldoende, en hup, snel door met het verhaal. Want Deelders tempo is misschien wel zijn belangrijkste stijlkenmerk; je kunt zijn verhalen onmogelijk lezen zonder er de stem en de supersnelle dictie van Deelder zelf bij te horen. Andere prominente stijlconstanten zijn de overdrijving en de overschrijding van taboes (fascisme, necrofilie).
Zeggen dat Deelder zijn verhalen alleen voor voordracht schrijft, is gevaarlijk. Ten eerste omdat je dan met Deelder van doen krijgt, die een hekel aan het woord ‘performer’ kreeg omdat critici zich er bij een beschouwing van 's mans werk makkelijk van af maakten door hem af te doen als nepauteur, een fake, een clown die op het podium zijn succes behaalt, maar op papier wel door de mand moet vallen. Zelf bezigt hij liever het begrip ‘aucteur’, een auteur die gelezen, gezien én gehoord moet worden. Hiermee gaat hij aan de niet zo interessante podium/ papiertegenstelling voorbij, en het is zinvol om dat bij de bespreking van zijn werk ook te doen. Want, ten tweede, los van zijn optredens zijn er inmiddels wat verhalen van deze auteur, en valt er ook een zekere ontwikkeling in zijn oeuvre te bespeuren. Het aantal ‘missers’ neemt per bundel af: de compleet uit de duim gezogen - ‘fictie’ is hier al een te groot woord - geschiedenissen, raadsels en ‘mysteries’ (zoals ‘Avontuur in Füssen’, ‘Bureau Search’, ‘de Pyramide van Wijsheid’), associaties op een enkel woord, een mop of zinsnede (bijvoorbeeld ‘Niks tegen Kees zeggen’, ‘De moed der wanhoop’) en puberale woordspelletjes (God = ‘Stront’, in ‘Stront & co’). In zijn latere bundels, (Hol gelach) en Geheid Deelder komen de missers niet meer voor. Daarin zijn vooral langere, autobiografische(re) verhalen opgenomen met een betere compositie en stijl.
| |
Legenden
Deelders poëzie wordt geplaatst in de traditie van de experimentelen, de Zestigers, en dan met name die rond het tijdschrift Gard Sivik, de Rotterdamse tegenhanger van het bekendere Barbarber, en je bent geneigd zijn proza hier ook te plaatsen, gezien zijn thema's poëzie en jazzmuziek en zijn manier van werken: de readymades en objets trouvés, afkomstig uit de kunst. Gevonden krantenknipsels en de familiefotoarchieven worden in zijn werk geïncorporeerd. In het verhaal ‘In memoriam mevrouw Dekker’ beschrijft Deelder waartoe een objet trouvé kan leiden. Als hij tijdens een poëzieavond in de provincie een overlijdensadvertentie voorleest, weet een aanwezige bekende van de overledene zich met deze poëzie in ieder geval geen raad:
‘In de pauze werd ik benaderd door een grijzende man, die getuige zijn blik een totale verstandsverbijstering nabij was. Ik hurkte neer op de rand van het podium en vroeg hem wat hij op z'n lever had. Hij bracht daarop een reeks verwarde klanken uit, waaraan ik geen touw kon vastknopen. Ik wees op m'n oor en wenkte hem dichterbij te komen. Met moeite kon ik zijn woorden ontcijferen. Of ik het kon uitleggen? Wat kon uitleggen? Van Mevrouw Dekker. Hoe kwam ik eraan? Waarom Mevrouw Dekker? Kende ik haar? Ik niet, nee. Maar hij? Hij had haar zelfs heel goed gekend. Hij was de voormalige koster van de 's Graven- | |
| |
dijkwalkerk. Na sluiting van het godshuis was hij naar Hengelo verhuisd, een jaar of wat terug. Nietsvermoedend had hij zo-even in de zaal gezeten en daar was ik ineens met Mevrouw Dekker op de proppen gekomen! Waaròm in godsnaam. Wat had Mevrouw Dekker met poëzie te maken? Kon ik hem vertellen wat de zin ervan was?’
Deelder schrijft veel over muziek: over de optredens die hij heeft bijgewoond, de Rotterdamse en Haagse jazzscene, met Lou Ziel en Eddie Daté, de eerste keer dat hij als jongetje op het feestje van zijn zus een plaat van Chet Baker hoorde, over zijn helden: de jazzlegenden Art Pepper en Miles Davis, maar ook over andere groten uit zijn tijd, zoals Jimi Hendrix (in ‘Het gitaarwonder’ beschrijft hij zijn ontmoeting met dit fenomeen in Studio Virus) en The Stones, van wie hij bij toeval een radio-optreden bijwoonde, temidden van klappende bejaarden en zwakzinnigen. In de bundel Jazz zijn de muziekverhalen uit zijn eerdere bundels opgenomen, aangevuld met poëzie en nieuwe verhalen, zoals ‘Blind date’, een soort spookverhaal over een eigen optreden met de legendarische ‘De Pianist’, bij de crematie van, zo blijkt, ‘De Pianist’ zelf. Verder schreef hij de theatermonoloog Angel eyes, losjes gebaseerd op de levensverhalen
van Chet Baker en, in mindere mate, Art Pepper. Daarnaast over Rotterdam, over sport, en dan met name over voetbal, of eigenlijk: Sparta (‘God in Venlo’, ‘De val van de rots’), maar ook boksen (o.a. The Dutch Windmill, een biografie van de bokser Bep van Klaveren) en wielrennen (o.a. ‘Kinderspel’), over de Tweede Wereldoorlog, Duitsland en het Derde Rijk, fascisme, de NSB en het Nederlandse verzet waar hij geen hoge pet van op heeft. Deelder uit kritiek op de Nederlandse maatschappij, nu en in het verleden. Hij hekelt de zogenaamde tolerantie, de hypocrisie (bijv. wat ‘Ons Indië’ aangaat, in het verhaal ‘Eerste Poëtionele Actie’) en burgerlijke betweterigheid met haar ‘archidacten, pseudologen, planofielen en sociopaten’ en de politiek:
‘Zoals gewoonlijk wankelt het kabinet, maar zegt het vallen nog tot nader order uit te stellen, daar menige bewindsman zich op kosten van de gemeenschap in Honoloeloe door plaatselijke deskundigen het boutscheften en plompzakken voor gevorderden laat uitleggen, terwijl een tópzware delegatie uit de financieel-economische gevarendriehoek in voormalige gebiedsdelen overzee de slavenhandel nieuw leven tracht in te blazen, op kosten van diezelfde gemeenschap, die intussen al door Debiele Eenheden in voet- | |
| |
balstadions samengedreven door Speciale Rituele Slachtverbanden met pianosnaren aan vleeshaken wordt opgehangen, ter sanering van 's lands schuldenlast[...]’ (in: Gemengde gevoelens).
| |
‘Wat gaat dát hard, zo'n roman’
De leukste verhalen gaan echter over Deelder zelf: over zijn optredens en schnabbels - in het verhaal ‘Geheid Deelder’ slaat hij voor enige duizenden guldens de eerste heipaal in de grond, in opdracht van bouwbedrijf ‘Interforce’, met daarop de tekst: ‘GEHEID DEELDER’ (een knipoogje naar de literaire kritiek?), en voor de Vara drinkt hij zich in opdracht een delirium om daarna hindernissen rammend rondjes te rijden voor een voorlichtingsprogramma over alcohol in het verkeer (aan dit verhaal is ook de titel van dit stuk ontleend); zijn studie, de leraren die rondliepen op het instituut waar hij een blauwe maandag M.O.-Nederlands volgde, zijn drugsgebruik (‘Schöne Welt’), zijn gebit (‘Kiespijnbestrijding’), enzovoort. Het allerbest is nog wel het verhaal ‘Operatie Stonehenge’ over hoe hij binnen 24 uur werd afgekeurd voor militaire dienst, wat - in het kort - aankwam op een combinatie van een overdosis van het hallucinatoire hoestmiddel Romilar en een woeste gothic-uitdossing. Het gaat misschien een beetje ver om deze verhalen autobiografisch te noemen want ze zijn zeker aangedikt, maar dat de man een kleurrijk leven heeft geleid is zeker.
En het leven van Deelder leren we dan ook helemaal kennen. We weten wat zijn voorliefdes, stokpaardjes en ergernissen zijn, hoe zijn leven als optredend auteur eruitziet, dat hij zijn eigen werk ziet als literatuur maar uitgestoten wordt door een kring waar hij eigenlijk niet bij wil horen. Recensenten zijn passieloze broodschrijvers, collega-schrijvers als Canaponi/Van der Heijden en Joyce & Co/Geerten Meijsing dikdoeners en elitaire intellectuelen. ‘Deelder BV’ is eigen baas, autodidact en verkoopt zijn eigen boeken. Hij heeft lak aan de ‘literaire regeltjes’, is populair, ook bij lezers die niet dikwijls literatuur lezen, maar dat betekent nog niet dat hij geen literatuur schrijft. Als hij er volgens de critici weer niet bij hoort, lijkt hij oprecht gekwetst. Een kéér moet het er dan toch van komen: een roman. Gemengde gevoelens lijkt eigenlijk meer een verhalenbundel, met zelfs een aantal oude verhalen erin, waarin Deelder voortdurend de draak steekt met de romaneisen.
‘Hatsekiedee! Hoofdstuk zeven! Wat gaat dát hard, zo'n roman! Want dit is een roman, voor zover u 't nog niet dóórhad. Een verzameling al dan niet verzonnen gebeurtenissen en personen, die onderling verband houden. Noodverband, dienstverband, gipsverband of kort verband vrijwilliger, maakt niet uit, zolang het maar ergens op slaat. Althans, dat helpt.’ (Gemengde gevoelens).
Geen verhaallijn of rode draad, de losse verhalen worden aaneengeregen door bijzaken: komt in het ene verhaal een leraar voor die op een solex reed, het volgende gaat over zijn ontmaagding in het fietsenhok, met de mededeling dat ze het later ook op de trap deden, op de trap? Hij valt er van af om vervolgens op een onbekende plek terecht te komen: in een sprookje van 1001 nacht, het absolute niets, Balkan, Bagdad of toch Rotterdam? De roman wil maar niet beginnen en ieder nieuw thema ontlokt zijn innerlijk commentaar: ‘Mijne heren, wij bevinden ons in een roman!’
Hij wil verwarring zaaien:
‘Ik wachtte niet tot de rook was opgetrokken. Gebruikmakend van de verwarring die ik gesticht had, maakte ik me ongezien uit de voeten en verliet even later in vliegende galop op een Friese stamboekstier de gemeente Heerenveen. Wat wás zo'n roman toch afwisselend! Welgemoed zette ik koers naar nieuwe verwikkelingen...’
en de literaire grenzen oprekken:
‘[...] ziedaar de grenzen van ons voorstellingsvermogen. En dan nóg luidt het devies: lijkt het bepaald, blijkt het verlegd. Binnen de perken zijn de mogelijkheden even onbeperkt als daarbuiten.’
Twee serieuze uitspraken over Deelders poëtica in een roman die op geen andere wijze serieus te nemen is... Er valt in ieder geval mee te verklaren waarom Deelder ook schrijft over schijtende beren, de transportsector, kabouters, de weersverwachting enzovoorts.
| |
Nostalgie
Geen dikke boeken dus, en ook geen gepsychologiseer, over zijn gevoelsleven horen we niets, tenzij je zijn fascinaties een gevoelsleven wilt noemen. Nostalgie is nog de diepste emotie die we aantreffen, als hij zijn jeugd in Overschie beschrijft. Deelder wordt
| |
| |
om deze verhalen waarschijnlijk een realist genoemd. Invoelbaar en beeldend beschrijft hij hoe hij zich bij zijn klasgenootje opdrong om voor het eerst tv te kijken, of met het hele gezin met de auto (de Opel) naar Venlo ging om Sparta te zien spelen. Vanuit een Pietje Bell-perspectief (een hoop commentaar, kinderlijk onbegrip en kwajongensgedachten) observeert hij in ‘Beesten zonder staart’ zijn nicht Annie, uit het verre en vreemde Zuid-Afrika, die komt logeren maar nog geen nacht in huize Deelder zal verblijven omdat ze door moeder het huis uit wordt gezet. De ontroerendste verhalen zijn opvallend genoeg The Dutch Windmill en Angel eyes, zijn ‘biografieën’ van Bep van Klaveren en Chet Baker. Hier gunt hij zijn hoofdpersonen de menselijke trekken die hij in de beschrijving van zijn eigen avonturen achterwege laat.
Voor een realist wil Deelder echter al te graag elementen uit een bepaalde werkelijkheid kwijt in zijn verhalen, namelijk die van het type havenarbeider, of type zelfkant. Het zijn diens verhalen en dictie die de meeste plek in de bundels innemen: volkse taal, eeuwenoude moppen, anekdotes en broodjes aap, de platste opmerkingen en ergste clichés die de lezer krijgt opgedist, en volgens mij niet alleen om te laten zien dat ook dit van waarde is en onderwerp van literatuur kan zijn, maar ook om de literaire krentenkakkers van de Amsterdamse grachtengordel te laten zien waar de humor ligt en waar en wanneer het echte leven zich afspeelt, namelijk op straat, in Rotterdam en meestal 's nachts. Hoeveel flauwe, ondermijnende humor moet erin om de literaire code te kraken?
‘Ware ik een latinist, ik zou terstond een passend citaat van Leukoplast of Valium III uit de kast rukken, maar ik ben geen latinist - en ik zou haast willen opmerken: “Gelukkig niet!”’ (Gemengde gevoelens)
Plaatsing van de prozaschrijver Deelder is moeilijk. Brusselmans, Bukowski, Reve, zie daar drie schrijvers die net als hij de humor en het beroepsouwehoeren combineren met een niet te kraken mediaimago. Maar anders dan bij Deelder krijgt de lezer bij hen wel een kijkje achter de façade. Ik kan me nog het beste vinden in de kleine hint die Deelder zelf geeft in Gemengde gevoelens:
‘Er zijn boeiende, sentimentele, interessante en vervelende romans; historische en psychologische romans (die op hún beurt óók weer boeiend, sentimenteel, interessant of vervelend kunnen zijn); er zijn sleutelromans, bekentenisromans, feitenromans, zedenromans, toekomstromans, oorlogsromans, avonturenromans, detectiveromans, familieromans, schelmenromans, streekromans, doktersromans, dames- en kasteelromans. Beeldromans vormen een genre apart.’
Deelder schrijft niet alleen beeldend, hij schrijft beeldromans. Of eigenlijk een fotostrip met in de hoofdrol stripfiguur Jules Deelder, met plaatjes van de hongerwinter, eerste tv, eerste auto, eerste plaat, zijn levensverhaal van school, opleiding, militaire dienst, zijn literaire werk en al zijn optredens. Deelder en zijn fascinaties voor fenomenen. Sporthelden, jazzgoden, oorlogsmisdadigers. Al die ‘avonturen van J.A. Deelder’ samen vormen geen autobiografie, Deelder is bovenal de biograaf van het Fenomeen Deelder.
| |
| |
foto John Vane
|
|