van de negentiende eeuw. Jack the Ripper of een of andere maffioso, of weet ik veel wie.
Het woord ‘dandy’ kwam toen nog niet in mij op.
‘Deelder,’ zei m'n pa kortaf.
‘Wie?’
‘Jules Deelder, een schrijver,’ zei m'n pa, ‘schrijver, dichter, weet ik wat hij allemaal nog meer doet. Ik zie hem wel 'ns bij Sparta.’
Een schrijver? Ik kon het niet geloven. Zag een schrijver er zo uit? Praatte hij zo? En wat bedoelde hij met ‘ik zie hem wel 'ns bij Sparta’?
‘Sparta is z'n club.’
‘Wat schrijft hij allemaal?’
M'n pa rees z'n wenkbrauwen. ‘Weet ik veel, gedichten, verhalen, van alles.’
Ik luisterde naar Jules Deelder. Hij sprak over nazi-Duitsland, over de auto van Hitler, over z'n slechte gebit, over boksen, over Bep van Klaveren, over jazz, over Chet en andere legenden, over trips, en wat allemaal niet meer. De man wist niet van ophouden. Wat een tempo! Het gezicht stond strak, de ogen, zwart als steenkool, keken koel naar de toehoorders. Koel, maar toch ook vol ontroering. Alleen de mond bewoog. De mond swingde. M'n pa lachte, ik lachte. Ik keek naar Deelder, ik keek naar m'n pa, die een prachtige lach heeft, en in de verte doet denken aan Elvis, maar dan vooral in z'n Vegas-periode.
Tegen m'n vrienden zei ik de volgende dag: ‘Ik heb naar Jules Deelder gekeken op tv. Ik heb me de tering gelachen.’
‘Wie?’ vroegen m'n vrienden. Ze lazen net zo vaak een boek als ik - nóóit.
‘Jules Deelder,’ zei ik, ‘een dichter.’ Ik klonk zo cultureel onderlegd als de pest.
‘Pleur op met je dichter!’ zeiden ze. En daarna spraken we er niet meer over. We brachten onze avonden doorgaans op straat door, want thuis was er geen reet te beleven, en er hing toch meestal een verkankerde sfeer, laat staan dat je er voor je plezier een boek las. M'n pa hing elke avond voor de tv en zei geen tyfus en m'n ma vloekte alleen maar, en liep heen en weer naar de keuken, of naar de slaapkamer. Ik werd er bloednerveus van.
M'n vrienden en ik schuimden elke avond de straten af, liepen door de vochtige stegen en glimmende straten in het naamloze gat Vlaardingen en hoopten op avontuur. We braken soms in, sloopten wat, of vochten met groepjes gasten die wij als rivaliserende bendes beschouwden. We liepen rond met messen, ploertendoders en met zelfgemaakte wapens als knuppels en boksbeugels.
Op school praatte de leraar Nederlands nooit over Jules Deelder. Dat viel op. Wel over De Grote Drie: Mulisch, Reve, Hermans, over Maarten 't Hart, over Maarten Biesheuvel, over Jan Wolkers, die eigenlijk ook wel te pruimen was, al heb ik Turks fruit pas veel later gelezen, en benaderde de gelijknamige film voor mij de ideeën die ik toen had over pornofilms, waar ik weer veel later een groot bewonderaar van ben geworden. In die periode was ik nog steeds in Jules Deelder geïnteresseerd, had zelfs in de bibliotheek haar boeken van hem gezocht, en twee boeken gejat. Eén boek was niet van Deelder, maar ging over Mohammed Ali en heette De Grootste, opgetekend door Richard Durham, en het andere was Modern passé van J.A. Deelder. Ik vrat de boeken op, 's avonds, 's nachts, in m'n kamer. Ik hoorde de stem van Deelder in m'n hoofd en m'n ogen dansten op het ritme van de zinnen mee. M'n ma zag het licht onder de deur vandaan komen en kwam zo'n beetje elke avond m'n kamer binnen. ‘Je