| |
| |
| |
Pieter van Oudheusden
Gedenken wij die dagen van weleer
‘Een 25-koppige Toon Hermans’ noemt deelnemer Adriaan Morriën het dichtersgezelschap dat op 28 februari 1966 aanschuift achter de lange tafel op het podium van Theater Carré in Amsterdam. Aan de voorleesavond, georganiseerd door Simon Vinkenoog en Olivier Boelen, nemen grijze eminenties als A. Roland Holst en Ed. Hoornik deel, gevestigde namen als Gerrit Kouwenaar en Remco Campert, hippe jonge dichters als Hans Verhagen en Johnny the Selfkicker, en één debutant: de 21-jarige Rotterdammer Jules A. Deelder. De uitnodiging dankt hij aan het lange gedicht ‘Cloud 9’ dat hij ter beoordeling aan Vinkenoog heeft opgestuurd. Afgezien van een enkel gedicht in een literair tijdschrift heeft hij nog niets gepubliceerd. Twintig jaar later terugkijkend herinnert Deelder zich: ‘Ik heb me op die avond wel lopen afvragen: wat doe ik in godsnaam tussen mensen als Roland Holst en noem maar op. Daar was toch de bloem van de Nederlandse dichtkunst aanwezig. Maar toen de mensen reageerden op iets wat ik zei, was dat gevoel gelijk weg. Toen merkte ik dat het werkte. Die hele optreedbeweging in Nederland is eigenlijk toen begonnen. Het was een datum in de poëzie, absoluut.’ Deelders debuut op de manifestatie ‘Poëzie in Carré’ is perfect getimed: het is het begin van een dichterbestaan dat zich voor een groot deel op het podium en in de schijnwerpers zal afspelen, maar waarvan de poëzie altijd de basis zal blijven vormen.
J.A. Deelder wordt op 24 november 1944 geboren in de Martinus Dorpiusstraat in de Rotterdamse wijk Overschie. Het is aan het begin van de Hongerwinter. Zijn moeder Cor staat er alleen voor: haar echtgenoot Arie is twee weken eerder opgepakt bij de grote Razzia van Rotterdam. Het zal meer dan zeven maanden duren voordat hij zijn zoon voor het eerst ziet. Het echtpaar Deelder heeft besloten hem Justus Anton te noemen, naar de grootvader van moederszijde. Over die tweede naam zal Deelder zich achteraf verbazen: in de oorlogsjaren een bedenkelijke keuze - ook NSB-leider Mussert heette zo. Roepnaam van het kind is Juul of Juultje, uitgesproken als Sjuul. Vandaar dat hij elk jaar van opa Simon Deelder een chocoladeletter S zal krijgen, waartegen hij geen bezwaar heeft omdat een kind kan zien dat de S meer chocolade bevat dan de J.
De oorlog en de herinneringen daaraan maken een onuitwisbare indruk op de jonge Deelder. De herbouw van de gebombardeerde stad vordert slechts traag, want het herstel van de haven, van essentieel belang voor de nationale economie, krijgt alle voorrang. De
| |
| |
Arie Deelder
generatie die in het naoorlogse Rotterdam opgroeit, is ouder dan de herrijzende stad. Behalve de tastbare overblijfselen zoals de puinhopen in het centrum, de bunkers in de duinen en de geweerhulzen die op uitstapjes in de duinen worden verzameld, zijn er ook de verhalen over inkwartiering, voedselbonnen en ‘foute’ buren. Het geeft de jonge Deelder het gevoel te laat geboren te zijn en het beangstigende maar mateloos aantrekkelijke avontuur te hebben misgelopen. Al jong bemerkt hij de hele en halve leugens waarmee de volwassenen het recente verleden omgeven. De waarheid wordt verzwegen of verdraaid, en na de oorlog sluit een onbekend aantal vaderlanders zich alsnog bij het verzet aan.
Arie Deelder vat na de oorlog zijn oude stiel weer op. Hij is vertegenwoordiger in fijne vleeswaren. In de periode van de Wederopbouw is er gebrek aan alles, de winkels zijn leeg. In zijn auto - nog een zeldzaamheid in die dagen - reist hij de comestibleszaken in Rotterdam af, altijd met een briefje van duizend op zak voor het geval er onderweg iets voorvalt. Arie doet goede zaken, want hij bezit handelsgeest, gevoel voor humor en een vlotte babbel - talenten die zijn zoon van hem heeft geërfd en waarmee de latere J.A. Deelder zijn voordeel zal doen. Wat zijn vader ook aan hem doorgeeft: de liefde voor voetbal. Op driejarige
Juul, zomer 1947
leeftijd gaat Juul voor het eerst mee naar het Kasteel, het in 1916 gebouwde stadion van de voetbalclub Sparta in Spangen. Arie is ‘Spartapiet’ in hart en nieren, en al gauw doet zijn zoon niet voor hem onder. Samen bezoeken ze de wedstrijden van hun club en soms drinken ze iets na afloop, waarna Arie zijn zoon op het hart drukt ‘vooral niets tegen moeder te zeggen’. De Sparta-aanhang vormt een trotse elite, die zich afzet tegen de massale populariteit van die andere Rotterdamse voetbalclub: ‘Op school waren er meer gassies voor Feyenoord en dat maakte je hardnekkig in je voorkeur.’ Naast filmcowboy Roy Rogers is Spartaan Rinus Terlouw de grote held van Deelders jeugdjaren, maar ook de andere spelers van de club boezemen een heilig ontzag in: ‘Die mensen waren niet aanspreekbaar. Ze kwamen van een andere planeet.’
Bij al zijn sociale eigenschappen is Arie Deelder een man met een verborgen kant, zoals zijn zoon merkt wanneer ze op een keer op de Lijnbaan voetballer Faas Wilkes - toen al een levende legende - tegenkomen en beide mannen elkaar minzaam groeten: ‘“Dag Arie,” zegt Wilkes. “Dag Faas,” zegt mijn vader. En ze lopen gewoon door! “Ken jij Faas Wilkes?” vraagt ik hem. “Ja natuurlijk,” zegt ie. Die geheimen zijn ook niet ontraadseld toen hij doodging.
| |
| |
Juul en zijn zus Nettie
Zo werd mijn moeder na zijn dood geconfronteerd met schulden en geloof me, dat waren geen geringe bedragen. Waar hij dat geld voor nodig gehad heeft, is tot op de dag van vandaag een volslagen raadsel.’
Even raadselachtig is de herkomst van Deelders literaire belangstelling. Van zijn ouders heeft hij het niet, zoveel is zeker. Arie Deelder is een lezer die niet van zijn voorkeuren afwijkt en wekelijks twee boeken uit de bibliotheek leent, een detective en een western. Rond zijn twaalfde begint de jonge Deelder spontaan gedichten te schrijven. Daarvan bleef weinig bewaard, alleen de klinkende beginregel van het eerste gedicht: Hoort, men werpt een atoombom. Gebruikmakend van een aanbieding in AVRO-bode laat hij visitekaartjes drukken met de tekst: ‘Jules Deelder, dichter’, want inmiddels heeft hij op eigen initiatief de spelling van zijn naam gewijzigd. ‘Dat vond ik artistiek. Juul klonk mij te veel naar volksdansen en joelfeesten.’
Op de Willem de Zwijger HBS aan de Bergsingel ontmoet hij gelijkgestemde medeleerlingen zoals Hugo Pennarts en Casper van den Berg, net als hij verslingerd aan moderne jazz en literatuur. ‘We waren jong en vatbaar voor legenden. We voelden ons door weinigen begrepen en dat beviel ons uitstekend,’ zal Deelder later schrijven. ‘We propageerden een “gematigde dictatuur van intellectuelen”, al kon wat mij betrof dat “gematigde” er wel af.’ Ze lezen de Nederlandse schrijvers van dat moment maar ook Amerikanen zoals William S. Burroughs, Allen Ginsberg, Norman Mailer, Gregory Corso en vooral Jack Kerouac, wiens On the road grote indruk maakt: ‘Die man heeft mij geleerd dat er helemaal geen weg voor je was uitgestippeld vanuit opleiding of afkomst. Niks lag voor de hand. Krijg de pleuris - maak het gewoon zelf uit.’
Hoewel de late jaren vijftig de periode zijn van de rock 'n' roll en de opkomst van Elvis Presley, zweren ‘addestiekelingen’ als Deelder en zijn vrienden bij jazz. Rock 'n' roll is muziek voor ‘kuiven’, arbeiders-jongens die op hun opgevoerde brommers de Kruiskade onveilig maken. Jazz ontdekte Deelder dankzij zijn acht jaar oudere zus Nettie. Van een vriend die uit de VS terugkwam, kreeg ze twee lp's waarop Chet Baker te horen was als trompettist en als zanger. De negenjarige Deelder, volgens eigen zeggen net toe aan de Dutch Swing College Band, had ademloos geluisterd naar Bakers muziek en vooral zijn stem: ‘Ik kon die nacht de slaap niet vatten. Tussen waken en dromen bleef ik hangen en ik hoorde Chet Baker door m'n hoofd en langs de trappen dwalen. Er werd
| |
| |
Juul, plm. 1955
iets bij me wakker wat nooit meer in zou slapen. Een ver, onvervulbaar verlangen.’
Chet Baker zal altijd een van Deelders favoriete musici blijven, net als saxofonist Charlie Parker. De liefde voor jazz brengt ook de belangstelling voor verdovende middelen mee, die onlosmakelijk met die muziek zijn verbonden. Drugs zijn Parker, een verstokte junkie, in 1955 fataal geworden en in datzelfde jaar heeft de teloorgang van Chet Baker, eveneens een veelgebruiker, ingezet met de fatale overdosis van zijn pianist. Deelder c.s. laten zich daardoor niet ontmoedigen: ‘Op de middelbare school wist ik al zeker dat ik alles wilde gebruiken wat er was; en dat heb ik ook gedaan.’ Er begint een jacht naar alles waaraan, terecht en ten onrechte, een geestverruimende en/of roesverwekkende werking wordt toegeschreven, tot hoofdpijnpoeders en hoestdrank aan toe. Deelder zal er uiteindelijk na zijn verblijf in Engeland in de jaren zestig een levenslange habit aan overhouden, maar zegt hij zelf: ‘Een leven zonder speed is het leven niet.’
Na het behalen van zijn eindexamen (op zijn lijst staan vijf negens en twee tienen) in 1962 schrijft Deelder zich in aan de Nutsacademie voor de studie M.O.-Nederlands, hoewel hij geen moment overweegt daadwerkelijk leraar te worden. Het is vooral een manier om aan de dienstplicht te ontkomen. Hij bereidt zich middels losse baantjes op het dichterschap voor. In november verschijnt zijn gedicht ‘Straat’ in het Algemeen Handelsblad, in een rubriek voor jonge dichters. Dat eerste, bescheiden succes wordt in 1963 gevolgd door zijn tijdschriftdebuut, wanneer Kentering ‘Leert uw vogels kennen’ opneemt, een tekst die nog volledig volgens de experimentele regels van de Vijftigers is geschreven. Hij maakt reizen naar het buitenland, onder andere naar de Britse kunstenaarskolonie St. Ives en naar Londen, op dat moment voor jongeren het centrum van de wereld.
Arie en Cor Deelder vrezen dat het nooit meer goed komt met hun artistieke zoon: ‘Mijn ouders begrepen er weinig van dat ik na de HBS niet door wilde leren. Die hadden het maar over de toekomst. En daar had ik schijt aan. Ik ging mijn eigen weg. Dat zette niet blijvend kwaad bloed, maar stuitte wel op weerstand. Ik bleef al snel tijden lang van huis. Ik werkte bij Van Gend & Loos of in de havens, maar dat was tijdelijk. Over een levensvervulling heb ik mij nooit het hoofd hoeven breken.’
Als podiumdichter doet Deelder ervaring op tijdens de zogenoemde jazz & poetry-manifestaties,
| |
| |
Deelder met zijn vriendin Roselie Peters, Londen 1966
die aan het begin van de jaren zestig opgang maken en waarin literatuur en muziek een niet altijd even gelukkig huwelijk sluiten. Een van die happenings vindt begin 1964 plaats in een café in Overschie. Op het programma staan onder meer een spastisch ballet en een muziekstuk voor slagroomklopper, knerpdoos en een open- en dichtslaand boek. Deelder leest bij die gelegenheid ‘Action Poetry’ voor, dat hijzelf beschouwt als zijn eerste echte gedicht.
Na zijn debuut tijdens Poëzie in Carré woont hij ruim een jaar in Londen met zijn vriendin uit die periode, fotomodel Roselie Peters. Ze worden opgepakt omdat hun verblijfsvergunningen zijn verlopen. In het huis waarin ze verblijven, vindt de politie belastend materiaal dat Jules claimt niet eerder te hebben gezien maar waarvoor hij toch als ‘unconvicted prisoner’ in Brixton belandt. Na ruim drie weken wordt hij op de boot terug naar Nederland gezet. Na het verblijf in Engeland is zijn reislust bekoeld: ‘Ik nam me voor: ik ga alleen nog ergens naartoe als ik er wat te doen heb, ik ga niet zomaar - en ik had aanvankelijk nergens iets te doen.’ Hij begint fulltime te schrijven, onder andere strips voor tekenaar Rob Peters, de broer van Roselie, die voor het Belgische weekblad Robbedoes werkt. Ook maken ze onder de pseudoniemen Youssouph ben Houpla (Peters) en Julian the Joint (Deelder) een ABC voor de genieter van Marihuana (& De achtbare hashish), dat in 1968 verschijnt, een jaar voor Deelders officiële poëziedebuut Gloria Satoria.
Ze belanden min of meer toevallig in de popmuziek als Jules met componist Peter Snoey nummers begint te schrijven. De zelf ingezongen demo's, waarop ook Rob en Roselie Peters te horen zijn, leveren een platencontract op. De groep neemt drie singles op, eerst als Schlagergezelschap de Hyacinth, later onder de naam Popera. De tijd is echter nog niet rijp voor de combinatie van pop en opera, waarmee de Engelse groep Queen enkele jaren later wél succes zal hebben. Deelder c.s. komen erachter dat ‘men helemaal niet op originaliteit zat te wachten in die kringen, maar op dingen die ergens op leken en al bewezen hadden dat ze geld opbrachten. Die hele platenscene was niet geïnteresseerd in iets nieuws. Pleur op, het gaat toch goed? Zo behoudend als de tering.’
Al op de middelbare school baarde Deelder opzien door het dragen van blauwe, suède laarsjes. Zijn jeugdvriend Hugo Pennarts herinnert zich dat Jules ‘echt perfect gekleed’ was, en dat zal daarna altijd zo
| |
| |
Schlagergezelschap De Hyacinth: v.l.n.r. Peter Snoey, Roselie Peters, Rob Peters, Jules Deelder, plus zakenwaarnemer Hugo Pennarts, 1968.
blijven: ‘Als ik het gevoel heb dat ik er lullig uitzie, ga ik de straat niet op.’ Uiterlijk is belangrijk, in tegenstelling tot wat Nederlanders plegen te denken. Deelder is niet voor niets de zoon van een vertegenwoordiger. Op foto's uit de jaren zestig, zijn ‘Kloosperiode’, oogt hij als een romantische dandy met zijden sjaaltje, fluwelen colbert en getoupeerde haardos. Zo staat hij op de foto die op het achterplat van Gloria Satoria is afgedrukt, maar in diezelfde periode, wanneer Nederland zich massaal in vrijetijdskleding steekt, ondergaat Deelder een gedaanteverwisseling. Het haar wordt gemillimeterd, de gezichtsbeharing teruggebracht tot een goatie. De popmuziek waarnaar hij in de jaren zestig heeft geluisterd, maakt plaats voor zijn oude liefde, de jazz. Hij steekt zich in het pak en past zich een afgemeten stijl van optreden aan, die beter past bij de nuchter-komische poëzie die hij als ‘neon-komiek’ schrijft. In zijn stem klinkt zo weinig mogelijk emotie door. Het publiek moet zelf maar uitmaken in hoeverre een gedicht geestig is of niet: Je lacht/ je ziek.
Zijn poëzie is op een zelfde wijze veranderd. De breed uitwaaierende gedichten à la Allen Ginsberg zoals ‘Cloud 9’, dat hij in Carré voorlas, hebben de
| |
| |
Deelder plm. 1970
debuutbundel niet gehaald. Gloria Satoria bevat, naast ‘de ervaringen der high’ (Vinkenoog), ook gedichten waarvan de zakelijke of plechtstatige stijl contrasteert met de meestal kolderieke inhoud, en readymades zoals het klassiek geworden ‘Beknopte topografie van de Rijnmond’: Rotterdam/ Schiedam/ Vlaardingen/ Maassluis// hoekie om/ trappie af// gekkenhuis. De lijn wordt doorgetrokken in de bundels die volgen, Dag en nacht geopend (1970) en Boe (1972). In De zwarte jager (1973) gaat hij nog verder in het gebruiken en bewerken van gevonden teksten. Het verbindende personage in de bundel is de Zwarte Jager, alter ego van de dichter, die door zijn vriendin in de steek is gelaten: ‘Ik heb toen twee jaar in het zwart gelopen.’
In de week dat De zwarte jager verschijnt, ontmoet hij zijn huidige vriendin A.M.C. Fok, beeldend kunstenaar, moedervan zijn in 1985 geboren dochter Ari en de afgelopen twintig jaar als ontwerper verantwoordelijk voor veel van de omslagen van Deelders boeken. De zwarte jager is ook de eerste bundel waarvoor hij zijn auteursnaam Jules Deelder verandert in J.A. Deelder, een schrijfwijze die hij vanaf dat moment consequent zal hanteren.
De verkoop van de bundels houdt niet over. Deelder leeft van spaarzame optredens - waarbij hij onverschillige toehoorders met grote onverzettelijkheid trotseert-, van een stipendium van de Rotterdamse Kunststichting en van wekelijkse bijdragen van de Sociale Dienst. Hij doet vergeefse pogingen om zijn vaste uitgever De Bezige Bij te interesseren voor een verhalenbundel, die hij eerst aanbiedt onder de titel Hoe m'n opoe tandjes kreeg en later als Het noorden vinden zonder kompas. Het boek verschijnt uiteindelijk in 1976 als Proza bij de nieuwe uitgeverij van Poëzie in Carré-organisator Olivier Boelen, voor wie Deelder ook De laatste woorden van Dutch Schulz van William Burroughs vertaalt.
In dezelfde periode verwerft Deelder zijn eerste landelijke bekendheid, niet door zijn literaire werk maar dankzij zijn optredens voor televisie, onder meer in het door Bob Visser geredigeerde videomagazine Neon (1978), dat door de VPRO wordt uitgezonden. Deelder schrijft televisiegeschiedenis wanneer hij in een van de afleveringen de Berlijnse Muur met een spuitbus voorziet van het opschrift: ‘Beter maf dan mof’. Zijn humor en ongezouten meningen maken hem een populaire gast in talkshows, waardoor zijn krachtige Rotterdamse accent een vertrouwd geluid in de Nederlandse huiskamers wordt: ‘Als iemand mij iets vraagt, zeg ik rechtuit m'n mening, ook al raden mensen die het goed met mij
| |
| |
Deelder en Frans Vogel in Het veld van eer foto Hansje de Reuver
menen me dat meestal af. Ik spui áltijd mijn mening, tenzij het me direct m'n leven zou kosten, natuurlijk. Als ze kokend lood in je hol gieten, wil een mens namelijk wel érg snel van mening veranderen. Ja toch? Ik tenminste wel, hoor.’
In 1982 werkt hij opnieuw met Bob Visser samen aan diens speelfilm Het veld van eer. Met hulp van Rien Vroegindeweij schrijven ze het scenario en Deelder speelt, naast acteurs Loes Luca en Ralph Wingens, een rol als de alom aanwezige man in het zwart, de dood.
In de jaren tachtig blijft hij proza en poëzie publiceren, waaronder zijn Bep van Klaveren-biografie The Dutch Windmill (1980), het lange gedicht Portret van Olivia de Havilland (1985) en zijn eerste en tot nog toe enige roman Gemengde gevoelens (1986). De boeken slaan aan bij een groot publiek en worden geregeld herdrukt, maar krijgen weinig belangstelling en waardering van de officiële kritiek. De enige literaire prijs die hij ooit krijgt, is in 1988 de Anna Blamanprijs van de Gemeente Rotterdam. Het juryrapport noemt hem ‘een meester in het net iets te ver gaan,’ om wiens uitspraken ‘weliswaar gelachen wordt, maar die nog vaker de nodige huiver veroorzaken.’
In de tweede helft van de jaren zeventig, tijd van punk en new wave, ontstaat een hernieuwde belangstelling voor dichters die met hun werk de confrontatie met het publiek aangaan. Nieuwe dichters als Bart Chabot en Tom Lanoye doen van zich spreken en voeren ook zelf het hoogste woord. De oude garde: Vinkenoog, Deelder en ex-Selfkicker Johnny van Doorn worden herontdekt als de aartsvaders van een genre dat sinds de jaren zestig een tamelijk verborgen bestaan in jeugdhonken, buurthuizen en schoolaula's heeft geleid.
Gestimuleerd door zijn groeiende populariteit waagt Deelder als eerste dichter de stap naar het theater. In zijn programma Deelder spreekt uit 1985 legt hij het publiek onder een spervuur van gedichten, verhalen, bespiegelingen en moppen. Het bevat ook muzikale intermezzo's, waarin Deelder als drummer wordt bijgestaan door blazer Ger ‘Sax’ van Voorden en naderhand door het Trio Me Reet, dat door toevoeging van twee, drie of zelfs vier gastmuzikanten uitgroeit tot ‘het grootste trio ter wereld’. In het snelle, afgemeten ritme waarmee Deelder zijn teksten ten gehore brengt, is niet alleen de invloed van Amerikaanse stand-up comedians zoals Lenny Bruce te horen, maar ook die van de jazz, vooral de agressieve, vitale bebop van de jaren vijftig.
Deelder spreekt wordt twee jaar later gevolgd door Ja! Deelder en daarna zal de ‘aucteur’ om de twee jaar met een nieuw programma de theaters afreizen. Meestal solo, maar in Apocrief (1998-2000) samen met Herman Brood en Bart Chabot. Het spektakel, dat elke avond volledig improviserend tot stand komt, met alle gevolgen van dien, jaagt vooral in de provincie menig schouwburgdirecteur in de gordijnen. Inclusief de onderlinge ruzies en spanningen zal het voor het nageslacht worden geboekstaafd in Bart Chabots 669 bladzijden dikke verslag Brood en spelen (2002).
Om Deelders optredens en andere activiteiten financieel-technisch te stroomlijnen is in 1985 de BV Deelder opgericht, afgekort tot BVD. De BV Deelder verplaatst zich van en naar optredens in de ‘Deelder-mobiel’, een zwartglanzend voertuig van het merk Citroën. Deelder ontwikkelt zich al snel tot een enthousiaste verkeersdeelnemer die van opschieten houdt. ‘Er zou op onze auto snel wegen, die heten niet voor niks zo, een minimumsnelheid moeten gelden van 120 km per uur. Wie dat niet bij kan benen, neemt verder het fietspad maar of die gaat maar met de trèkschuit. Mutsen doen we thuis, maar niet op de grote weg,’ schrijft hij in (Hol gelach) uit 1997, waarin hij ook verslag doet van diverse verkeersongelukken
| |
| |
Deelder en zijn moeder Cor, 1984 foto Hansje de Reuver
en bijnadoodervaringen, want zijn voorliefde voor hoge snelheden blijft niet zonder gevolgen.
De grote klap moet dan nog komen en zal niet lang op zich laten wachten. In de zomer van datzelfde jaar raakt Deelder op Voorne-Putten betrokken bij een kettingbotsing en klapt hij op een stilstaande Duitse brandweerwagen. De auto is total loss en bij de bestuurder zit de schrik er goed in. Het lijkt er even op dat hij zich zelfs een nieuwe look aanmeet, want hij wordt in de stad gesignaleerd in spijkerpak. Uiteraard modieus en stijlvol, maar toch. De verandering is tijdelijk, al spoedig draagt Deelder weer de vertrouwde kostuums en heeft hij zijn oude onverstoorbaarheid terug: ‘Andere mensen ruilen hun wagen in.’
Ook buiten zijn eigen bühneoptredens werkt Deelder regelmatig voor het theater. Hij vertaalt toneelstukken van Nigel Williams (Klassestrijd) en Jim Cartwright (Straat en Little Voice, opkomst en ondergang van een schreeuwlelijk), maakt een ‘ontrijmde bewerking’ van Medea van Sofokles en schrijft voor het jeugdtheater Hofplein in Rotterdam een bewerking van Sneeuwwitje, op voorwaarde dat de hoofdrol door een zwart meisje zal worden gespeeld. Zijn meest opmerkelijke theatertekst is Angel eyes (1998), een door John Buijsman gespeelde solovoorstelling over een verslaafde trompettist. Het stuk, dat is geïnspireerd op het leven van Chet Baker, behoort tot Deelders beste en meest persoonlijke werk.
Ondanks de vele activiteiten van de BV Deelder publiceert Deelder in de jaren negentig drie prozaboeken, vier gedichtenbundels, een verzameling kernachtige uitspraken (Euforismen, 1991) en een kinderboek (De bevrijding van Koos Spook, met illustraties van Rob Peters, 1995), en worden zijn gedichten ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag in 1994 bijeengebracht in de kloeke bundel Renaissance. Begin 2000 is het opnieuw prijs wanneer zijn uitgever zijn vijfenvijftigste verjaardag viert met ‘De Nacht van Deelder’ waarop literaire vrienden als Bart Chabot, Remco Campert en Simon Vinkenoog acte de présence geven. Het feestje wordt gevierd in Amsterdam, hoewel de jarige zijn geringe dunk van de hoofdstad (‘vergaarbak van platpratende provincialen’) nooit heeft verbloemd.
Eind jaren zeventig dook in de Rotterdamse horeca een bijnaam op, die Deelder gretig heeft geannexeerd en als eretitel zal blijven dragen: de Nachtburgemeester van Rotterdam. In de rest van het land en in de media is hij de ambassadeur van het culturele zelfbewustzijn dat de stad na de kaalslag van de oorlogsjaren pas langzaam, vanaf de jaren zeventig,
| |
| |
foto Willem de Roon
heeft herwonnen en waaraan hij een gezicht en vooral een stem geeft. Rotterdammers staan niet toe dat anderen op hun stad kankeren; dat kunnen ze zelf beter. Op die regel vormt Deelder geen uitzondering, en vooral het stadsbestuur en het ambtenarenapparaat moeten het daarbij dikwijls ontgelden.
In 1994 dreigt Deelder heel even zelf in de politiek terecht te komen. Voor de gemeenteraadsverkiezingen heeft hij zich door collega-dichter Manuel Kneepkens laten ronselen als ‘lijstdouwer’ van de Stadspartij en wanneer hij met voorkeurstemmen wordt verkozen, is hij een dag lang virtueel raadslid. Hij bedankt voor de eer en geeft naderhand te kennen geen hoge dunk van de raadsleden te hebben: ‘De meesten zouden hun middenstandsdiploma nog niet eens kunnen halen. Vroeger zouden ze nog niet slagen voor het toelatingsexamen voor de HBS. Het is dat zo'n stad wel doordraait, maar het komt niet door die gasten.’
Twee jaar later heeft Deelder korte tijd zijn eigen talkshow, geregisseerd door Jop Pannekoek en opgenomen in Parkzicht. In de eerste aflevering, ‘Deelder start’, brengt hij in een gesprek met sportlegende Fanny Blankers-Koen de vergeten Neder- | |
| |
Deelder en Hans Verhagen tijdens de talkshow in Parkzicht foto Hansje de Reuver
landse hardloper Tinus Osendarp ter sprake, ooit nog getraind door haar echtgenoot Jan Blankers en een vurig aanhanger van de groot-Duitse gedachte. Het onderwerp valt bij de geïnterviewde niet in goede aarde. Na nog twee afleveringen, ‘Deelder vlamt’ en ‘Deelder af’, besluit Veronica het programma niet te continueren. Een ‘teringstreek’, vindt Deelder, die vermoedt dat het accent van het programma te Rotterdams is voor het Gooi, ‘waar het nog steeds 1936 is.’
Terwijl de theateroptredens in hoog tempo verdergaan, is Deelder aan het begin van het nieuwe millennium ook in buitenliteraire zin regelmatig in het nieuws. In juli 2000 wordt hij door het tijdschrift Esquire verkozen tot best geklede Nederlander, voor televisiepresentator Humberto Tan en advocaat Max Moszkowicz. Aan de prijs zijn, behalve de eer, een horloge ter waarde van 12.500 gulden en een maatpak van de Italiaanse kleermaker Brioni verbonden.
Anderhalf jaar later, begin 2002, worden Rotterdam en de rest van Nederland opgeschrikt door het nieuws dat Deelder zou zijn overleden. Het nepbericht is afkomstig van een hacker die heeft ingebroken op de website van Radio en TV Rijnmond. Het wordt na vijf minuten verwijderd, maar is dan al overgenomen door andere media en veroorzaakt de nodige onrust, niet in de laatste plaats bij de overledene zelf. Hij verschijnt even in de deuropening van zijn woning aan de Mathenesserlaan voor een korte verklaring: ‘Het is niet waar: ik leef!’ Daarna gaat de deur met een klap weer dicht. De dader wordt niet gepakt, maar moet volgens Radio Rijnmond vermoedelijk in Feyenoord-kringen worden gezocht. Tegelijk met het valse overlijdensbericht van Sparta's beroemdste supporter is ook een tekst over Feyenoord op de site geplaatst. Deelders manager Rinus Mieremet spreekt van ‘een misselijke grap’, die echter eens te meer bewijst dat de Nachtburgemeester blijkbaar niet kapot te krijgen is.
Hoewel Deelder altijd heeft volgehouden dat ‘de dood het doel van het leven is’, zegt hij voorlopig nog geen plannen te hebben: ‘Ik heb altijd het gevoel gehad dat iedereen doodgaat behalve ik. Het is niet zo, maar ik moet het toch nog maar zien.’
| |
| |
foto John Vane
|
|