Passionate. Jaargang 10
(2003)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
[pagina 41]
| |
This is a work of fiction. All of the characters, incidents and dialogue are imaginary and are not intended to refer to any living persons.
Op sommige dagen maakt het niks uit of het stortregent, de lucht een groot grijs gordijn is, de wereld er droeviger uit ziet dan ooit. Je voelt je de Koning van de Wereld. Er raast een energie door je lijf waarmee je in drie tellen duizend rozen kunt plukken èn ze bij tachtig meisjes in het haar kunt steken. Je bent opgewassen tegen alles. Maar soms is de zwarte lucht in combinatie met de eeuwige regen een fatale combinatie.
Ah you you fucken arse. You with your roses and your rain and your King of the World bullshit. Fuck you man. You were supposed to be my friend. You were supposed to be that simple clean ingredient in the tragedy that made it all bearable. I trusted you motherfucker. I spent months of my fucken life listening to your stories and even went as far out of character as to believe you. I thought you were worth something asshole. You chickenshit two-timer with your cheesecake smile and all those nights full of literature. All that sweet talking was just camouflage, your tactical methodology, a means to ingratiate yourself into my trust. What do you mean King of the World? Oh yes, you're the King all right, but only if the world is a shrunken shrivelled ball sac. That's all you're king of my friend, one hairy little conquest, one grisly notch extra on your sad totem pole. I LOVE HER MOTHERFUCKER AND SHE LOVES ME! Who the fuck are you with your post-modern shirt sleeves and your endless Homeric quoting? You said you were my friend. That's not a four letter word. That's supposed to mean something. O Jesus. Ah fuck. This is all so vulgar. And it hurts. Do you understand that O learned one? It hurts.
We dronken bier en lagen in de zon. We waren jong, we hoefden niks en wilden niks. Kortom: vrouwen? Alles was goed. We staarden hele dagen naar de horizon. Tenzij het bewolkt was, dan keken we niet. Dan dronken we alleen. ‘Wat zou er later van ons terechtkomen?’ ‘Niet veel,’ zei Kaganof en dronk zijn blikje bier leeg. Ik liet een boer. Daarna viel het stil. ‘Als we geluk hebben, worden we drugsbaron.’ ‘En als we geen geluk hebben...?’ vroeg ik. ‘Dokter of bankmedewerker.’ ‘Dat is klote.’ Kaganof knikte, dat wil zeggen, dat hij het ermee eens was. Het was klote om geen geluk te hebben later.
Her name was Jade. A makeup artist. I met her on the set of a short film I was doing for the NPS for the money. The script didn't mean much to me, it was written by some vegetarian who was against violence. There was a campaign going on in Holland at the time about ‘Zinloos geweld’. It was all a load of bullshit. Geweld is altijd zinvol. But Jade agreed with the sentiments in the script. That's why she was working for a reduced salary. It was absurd, all the cast and crew were working for reduced salaries because they believed in the ideals of the script and all of the money the producer saved on their salaries was being used to pay my salary. And I didn't care about any of it but the | |
[pagina 42]
| |
producer knew he could make more profit out of the film with my name on the credits than with the name of some left-winger who believed in the project. Crazy shit. But Jade had these soft green eyes and millions of floating bubbles on her face called freckles and at the end of the day when she loosened the bun holding her hair up and that red avalanche came cascading down I was, obviously, lost. Falling in love was not my mistake. My mistake was introducing her to Kwast.
Mijn hart stond in de fik. Het probleem met verliefd worden is dat je al je idealen ogenblikkelijk overboord zet. Schreeuwde je ooit: ‘Vrouwen zijn onnozel, ik wil geen kinderen, ik blijf altijd alleen!’ Als je de prinses met het lieve zachte gezichtje hebt gezien, kun je niks meer roepen. Fluisteren en fluiten en verlegen lachen. Dàt doe je, de hele dag. En je pik achterna lopen. Noem het liefde, noem het lust, noem het Het Mooiste Wat Er Is. Idealen heb je in ieder geval niet meer. Het liefst zou je, terwijl je zeesterren in de handen van je geliefde drukt, een tweeling willen maken onder de maan in een witte gondel en een aria uit Turandot zingen (samen met de ganzen, eendjes, kikkers, krekels). Idealen? Het fenomeen lange benen in de lenteregen kreeg een geheel nieuwe betekenis toen ik haar voor het eerst voorbij zag lopen. Jade was haar naam. Ik denk dat ze 2% Zweeds was, 8% Frans, 3% Japans, 21% Mexicaans, 5% Peruaans, 12% Pools, 17% Indiaas, 16% Spaans, 9% Siberisch, 7% Nieuw-Guinees. Het was een lange kus. En daar was een lange avond aan vooraf gegaan. Het was in de Lava Lounge. Ze stond te dansen. En ik probeerde te dansen. God heb ik die avond meerdere keren in stilte bedankt dat er een kale vent was die alle kanten op stond te springen, zodat ik niet de slechtste danser was. Ze kwam af en toe dichterbij. Ik maakte dan wat bewegingen met mijn houten heupen en liep daarna teringsnel naar de bar. ‘Whisky.’ Ik kon mijn ogen niet van haar af houden, haar bewegingen in die strakke zwarte krijtstreep broek gingen gewoon te ver. Mannen dansten om haar heen. Werden gek. Sommigen liepen op haar af, maar konden gelijk weer vertrekken. Had ze al een vriend? Viel ze op vrouwen? Toen de DJ een nummer opzette dat danstechnisch niet al te moeilijk klonk, begaf ik me weer tussen de springende menigte. Maar waar was zij? Was ze al naar huis? Lag ze misschien al te slapen? Met een oude knuffel onder haar arm. Plots kwam er een glimlach op mijn gezicht. Ze stond voor me. Heel dichtbij. Ik probeerde wat danspasjes. De kale man was al naar huis, nu was ik de slechtste danser. Mijn glimlach groeide. Volgens mij stond ik de polka te dansen op techno. Ik heb een half uur in haar groene ogen gekeken en een half uur harkerige bewegingen gemaakt en een half uur kaakpijn moeten doorstaan: mijn glimlach liep van mijn rechteroor, via mijn borst, naar mijn linkeroor. Toen sprak ik haar aan. ‘Ik wou dat ik zo kon dansen,’ schreeuwde ik in haar oor. Ze viel zowat neer op de vloer. Ze greep naar haar oor om te kijken of dat er nog zat. Ik zei zachtjes in haar andere oor: ‘Sorry.’ Zij zei tegen mij: ‘Ik wou dat ik zo kon lachen.’ Toen hebben we gekust. Als ze een paar eeuwen geleden had geleefd was er een oorlog om haar gevoerd. Dit was een vrouw waar om gestreden moest worden.
So we sat there, the three of us. My baby Jade and my buddy Kwast. I had told | |
[pagina 43]
| |
Jade what an ok guy he was. How well read he was but not a snot-nose like most kids of his age. I had told her about the translation he did of Homer into Dutch and how good it was, I had told her about his excellent taste, he was smart enough to recognize me, shining in the shitheap. And of course I had told Kwast about Jade, about that incredible trick she could do with her agile body that put her pussy and her mouth on the same plane and the training she had done in Thailand that gave her supreme control of her feet, how she could jack me off with them. In short, I had given everything away. I was the fall guy in a set-up scenario of my own making. Oh yeah, I was the stumper all right. There we sat, the three of us, and I suppose that both of them knew it right away. Me? I just sat there, buying them both drinks. Doubles! I tell you I was not feeling very pretty the next day when Jade told me what had happened. Nor was I feeling very smooth when Kwast denied what had happened. And after the whole ugly incident was over, guess what? The producer had to fire me from the Geweld is zinloos production because it didn't look kosher, all of the crew and cast working for half salary or nothing while the director gets arrested for gross bodily harm on a weazel called Kwast. Which means ‘brush’. Yeah. My brush with Kwast.
Ik weet niet wat meer pijn deed: de gebroken rib die Kaganof mij had geslagen of Jade die mij verlaten had. Ik had haar gesmeekt om bij me te blijven, maar ze zei nee. Iedereen die vanaf die dag ‘nee’ tegen mij zei, begon ik hartgrondig te haten. Ik kon het niet meer horen. Hoeveel was er al kapot gemaakt door dat kutwoord? Er zou vaker ‘ja!’ moeten worden gezegd. Het leven is hard. De wereld is slecht. Vrouwen begrijpen dat niet. NEE vrouwen begrijpen dat niet. Ik besloot niet bij de pakken neer te zitten, maar me te bezatten. Dat is heel goed half gelukt. In alles wat ik deed, dacht ik aan Jade. Jade. Jade. Misschien ademde ik haar naam zelfs. Toen ik twee eendjes zag neuken op een grasveldje, wilde ik ze uit elkaar halen. Ik wilde dat niemand elkaar meer pijn deed. Ik pakte het bovenste eendje met allebei mijn handen en zette het in de sloot. ‘KWAAK KWAAK KWAAK’. Mensen keken me vreemd aan. Ik voelde me slecht. Thuis hing ik voor de teevee en wilde ik dood.
I took Jade with me to see Kwast. In order to punish him. The beating had been nothing more than an admission of pain on my part. But I revelled in the look in his eyes as we sat in his shitty little third storey apartment and drank the last of his beers. Jade understood it all. Quite honestly I think she was enjoying it. She'd had her little fling. I had rescued my pride by flaunting her in front of my ex-buddy Kwast. He lay there with his bandaged ribcage and his ugly bottle of Grolsch and I felt like telling him that only schorem drink Grolsch but at that moment a swelling of pity erupted in me and I could hear God and the Devil laughing at the both us while Jade looked on at the brothers who had fallen for her and fought for her and lost each other; and I held back my harsh words and I kneeled before broken little Kwast on his single bed and I took his hand in mine and I kissed it. I looked up at him but his eyes were locked into Jade's, he did not see mine, that were shining with tender tears. I thanked him for his hospitality and that night Jade and I made love until we were unconscious. | |
[pagina 44]
| |
Kaganof verliet mijn huis met Jade aan zijn hand. De tweepersoonsbank voelde kouder dan ooit; ik liet mijn eten staan; zelfs de Ilias en de Odyssee hielpen niet. Toen ik met m'n tandenborstel voor de spiegel stond, probeerde ik een glimlach. Een traan sprong uit mijn oog. In bed werd het er allemaal niet beter op. De volgende ochtend lachte nog steeds niemand in de spiegel. Ik probeerde een mop over een kanarie die werd overreden door een trein, maar ik werd er alleen maar verdrietiger van: arme kanarie. Toen ging de telefoon. Het was Kaganof, hij wilde even checken of ik geen zelfmoord had gepleegd. Ik pleurde de hoorn op de haak. Direct daarna belde ik naar Jade. ‘Hi,’ klonk het zachtjes en hees en geil en lief door de telefoon. Ik kon niks meer uitbrengen. Was ik zojuist nog vastberaden om haar uit te schelden, nu liet ik me al vallen op de bank. Zelfs haar stem eiste slachtoffers. ‘Hi...’ klonk het weer zachtjes. ‘Wil je met me trouwen?’ vroeg ik. ‘Wie is dit? Ben jij dit Kaganof?’ Het was drie uur later toen ik van de bank opstond. Al die tijd had ik de hoorn vastgehouden en voor me uit gestaard. Met mijn telefoon in mijn hand liep ik naar buiten, het snoer achter me aan trekkend. Het blauw uit de lucht was verdwenen. Er waren twee opties: of ik ging een fantastisch feest geven, zodat er weer werd gelachen, gedronken, gedanst, geneukt en over Homerus gediscussieerd. Of er ging nu een dode vallen. Maar wie? Jade? Kaganof? Of ikzelf? Ik liet mijn telefoon los. En nam een beslissing. |
|