Passionate. Jaargang 10
(2003)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
[pagina 39]
| |
Ik ben degene die het zich herinnert Met de zon op mijn rug in het kantoor van houthandel HUBO vernam ik per telefoon van de conrector dat ik was geslaagd voor mijn eindexamen. Yeah! Hij las mijn cijferlijst voor. Ik bleek één onvoldoende te hebben, voor geschiedenis. Ik keek er niet van op. Het mondeling had ik volledig verprutst door toedoen van de co-examinator. Diens extragalactische schoonheid met een hoogtezon-kleurtje had me verlamd en mijn kennis zo beneveld dat ik geen antwoord meer wist te formuleren. Mijn leraar, door pigmentgebrek het evenbeeld van een aangeklede big, had het verbaasd aangezien, zo kende hij me niet, maar hij kon het evenwicht niet herstellen. Mijn hersens leken verschrompeld tot een klont lammetjespap. Ik kon alleen maar blaten. En de leraar knorren. Het was hopeloos. Na afloop van dat onderhoud bedacht ik, weer op aarde teruggekeerd en op verhaal, dat die bijzitter sterke gelijkenis had vertoond met een pop uit de Thunderbirds: moest ik daar zo van in de war raken? Maar wat wist zo'n conrector daarvan? Niets. En dat was maar goed ook. Ik bedankte hem en hing op.
Nu ik was geslaagd, zou de vakantie naar Griekenland meer dan verdiend zijn. Het geld ervoor kwam deels van de HUBO, deels van het bedrag dat mijn vader in het vooruitzicht had gesteld als ik tot mijn achttiende niet zou roken. Tevreden morrend had hij de duizend gulden uitgekeerd. Het ware morren kwam toen ik te kennen gaf dat ik met een schoolvriendin op reis wilde gaan. Naar Griekenland om die oude beschaving aan den lijve mee te maken, goed; interrailen, best; maar met een meisje vakantie vieren was ongepast. Het onuitgesproken woord daarbij dat even pijnlijk in de mond lag als een gloeiende aardappel, luidde SEKS. Misschien had ik Alice aan mijn ouders moeten voorstellen om dat bintje af te laten koelen, maar daarvan was geen sprake. Te meer omdat ik geen serieuze bedoelingen had met Alice, bovendien was zij niet ‘van de kerk’. Mijn ouders belden de ouders van Alice hun veto door, waarna die onmiddellijk hun zegen introkken. Alice zou nu met een vriendin gaan en bij gebrek aan een andere vakantiepartner besloot ik, niet al te rouwig, alleen de trein te nemen. Ik kocht een interrail-kaart en stapte op een druilerige juliwoensdagochtend in Utrecht om 9.52 uur, voorzien van rugzak en de nodige leeftocht, op de Hellas-Express.
In Keulen werd ik, terwijl ik in het gangpad uit het raam hing, door een stem naast me gewezen op de dom. Ik keek opzij en zag een knap, mollig meisje met halflang hennahaar naar me glimlachen. Niet veel later wist ik dat ze Tanya heette, zestien jaar oud was en net als ik alleen reisde, met Athene als reisdoel. Ze kwam gezellig naast me in de coupé zitten. Haar vader was Griek, haar moeder was Duitse en ze ging - ‘why do you go to Greece?’ - in Athene een week bij haar oma logeren. De twee dertigers die bij het raam zaten en volgens mij hun wittebroodsweken al jaren achter zich hadden liggen, keken nu en dan geamuseerd op van hun boek om te zien hoe ver we met onze hofmakerij waren gevorderd. We hadden niet veel kilometers nodig. Bonn werd gedenkwaardig door de eerste | |
[pagina 40]
| |
zoen. De rest van Duitsland door de zoenen die volgden. We keken nauwelijks nog uit het raam, maar vrijwel uitsluitend naar elkaar. Ons middelbare-school-Engels sprankelde. Onze tongen gloeiden. Toen we het station van Belgrado gepasseerd waren, had Tanya me een zilveren ring en een van haar rinkelende armbanden ten geschenke gedaan als onderpand van onze verliefdheid. Inmiddels had ik ook met haar plan ingestemd om haar te vergezellen naar haar oma en daar te logeren. Tanya bezwoer me dat haar oma dat goed zou vinden. Ze was dan wel oud, maar niet ouderwets.
Op de derde dag reden we na een overstap in Thessaloniki Athene binnen. Vervuild, vermoeid en doorgezeten namen we een taxi naar Nea Smiri, het voorstadje waar Tanya's oma verblijf hield. En inderdaad, zij ontving mij even hartelijk en gastvrij als haar kleindochter. Ze was een omaatje zoals er miljoenen ter wereld zijn, door de tijd geüniformeerd: gebogen, gerimpeld, in het zwart gekleed en met het haar strak naar achteren in een knoetje. Nadat ze haar kleindochter tegen zich aan had gedrukt, Griekse woordjes prevelend die ik niet verstond, gaf ze mij een hand waarbij ze erg moest opkijken. Ze monkelde iets tegen Tanya, die haar vraag vertaalde hoe lang ik was. Intussen testte ik met mijn blik de scherpte van haar nagels - het enige protest tegen haar ouderdom. Ze waren, in tegenstelling tot de Gereformeerde-Bondsnagels van mijn oma, lang en vlammend rood gelakt. Zo hield ze de herinnering levend aan haar tijd als fotomodel, waarvan ze al gauw de bewijzen liet zien. Ik bladerde door vergeelde tijdschriften met Tanya naast me, die de foto's aanwees. Dus die delicate schoonheid was dezelfde als het vrouwtje met haar goudreinettengezichtje tegenover mij! Ik lachte haar bewonderend toe. Na de koffie rees een praktische vraag: waar moest ik slapen? Er was immers niet op mij gerekend en de flat was maar klein. Hij bestond uit een keuken, badkamer, zitkamer, de slaapkamer van oma, waar Tanya een bed had, en de slaapkamer van oom Jannis. Oma besloot dat ik bij de laatste op de kamer moest, in mijn slaapzak op de vloer, dat kon best. Argeloos stemde ik daarmee in, verbaasd dat Tanya me niet over die oom had ingelicht. Toen we tijdens een ommetje op een terras neergestreken waren - puffend deed ik water in de ouzo en verbaasde me over de plotseling intredende spermakleur -, vertelde Tanya dat oom Jannis de enige broer van haar vader was, een vrijgezel die nog bij zijn moeder woonde. Een wonderlijke man. Wat voor werk hij deed wist ze niet, iets in zaken. Eigenlijk had ze een hekel aan hem, besloot ze. Ik moest hem maar zo veel mogelijk negeren. Ze sloeg haar armen om me heen en gaf me, nadat ze me nadrukkelijk had aangekeken, een lange zoen.
Oom Jannis lag al op bed, een tweepersoonsbed, toen ik met ingehouden adem de slaapkamerdeur openduwde. Zo geruisloos mogelijk kleedde ik me in het donker uit en glipte in mijn donkerblauwe lichtgewichtslaapzak, die klaar lag langs de wand tegenover het bed. Zodra ik me had uitgestrekt begon het me te duizelen. Talloze beelden van de laatste dagen flitsten in een werveling voorbij. De reis, de trein, de coupé, de medepassagiers, de wipneus van Tanya, Athene... Daar lag ik dan, in een vreemd land, in een vreemde stad, in een vreemd huis, in een vreemde kamer met een vreemde man. Ik probeerde aan | |
[pagina 41]
| |
niets te denken. Ik gleed met mijn tenen langs de rits van de slaapzak. Hij voelde koud aan, terwijl het in de slaapzak warm was. Ik had hem ook niet helemaal dichtgeritst, want het was een broeierige nacht. Ik zuchtte. Ik behoorde heel moe te zijn. Verder dan wat hazenslaapjes in de trein was ik niet gekomen. Toch deed ik geen oog dicht. Aan de wand tegenover me hingen een paar vierkanten, aan het plafond een driehoek, links van me zag ik het silhouet van het bed. En de vloer was keihard. Regelmatig draaide ik me om in de hoop gemakkelijker te liggen. Maar hoe ik ook woelde, de vloer bleef er even hard onder. Al die tijd hoorde ik vanaf het bed een zware ademhaling, totdat opeens een dito stem vroeg: ‘Can't you sleep?’ Ik schrok. De stem verried de situatie, terwijl ik zo mijn best had gedaan onopgemerkt te blijven. Nu moest ik zijn aanwezigheid erkennen en toegeven dat ik niet kon slapen. ‘No.’ ‘Maybe you better sleep in bed. Come in bed.’ ‘No, thank you. I will sleep.’ Hoe vaak ik me echter ook omdraaide, slapen lukte niet. Mijn gedachten lieten zich niet omhullen door een watten deken, waarin ik weg kon dommelen, ze bleven klaarwakker. Enige tijd later herhaalde oom Jannis, die blijkbaar ook niet slapen kon, zijn uitnodiging. Ditmaal ging ik erop in. Tenslotte was het een tweepersoonsbed en het zou een stuk comfortabeler liggen. Ik zou kunnen slapen. Oom Jannis knipte uitnodigend het licht aan. Toen ik in mijn onderbroekje de paar stappen naar zijn bed maakte, zag ik het opgerichte, harige, bonkige bovenlijf van een veertiger die me vriendelijk aankeek, al werd dat door de woestheid van zijn snor ontkracht. Hij was duidelijk geen Endymion. Maar het kon me niet schelen dat hij geen Endymion was. Ik wilde eenvoudigweg slapen. Ik lag nog niet of ik had er spijt van. Het mocht dan geriefelijker liggen, de aanwezigheid van die man naast me bleek uiterst ongemakkelijk. Ik lag met het laken tot aan mijn kin naar de muur toe gewend en had het gevoel of ik met de duivel in bed lag. Elk moment kon hij zijn klauwen naar me uitslaan. Ik voelde hem hunkeren uit al zijn schubben. Dat wil zeggen, ik was bang dat hij hunkerde. Of misschien was ik onbewust bang dat ikzelf hunkerde. Hoe dan ook was er sprake van hunkering en een ondraaglijke spanning. Misschien in een poging die te neutraliseren begon oom Jannis een gesprek. We lagen dan wel naast elkaar in bed, maar hadden nog niet kennisgemaakt. Tanya en ik waren de hele avond weg geweest. ‘Are you from Amsterdam?’ ‘No, from Utrecht.’ Alsof hij het niet had gehoord, vertelde oom Jannis dat hij een paar keer in Amsterdam was geweest: ‘A nice city.’ Maar aangezien ik zo kortaf mogelijk reageerde - dat hij Amsterdam kende vond ik verdacht en kon maar vanwege één doel zijn -, stokte het gesprek. Na een tijdje - ik leek juist weg te sukkelen - voelde ik oom Jannis dichterbij schurken. Verdwenen was de dommeling. Mijn hart ging sneller bonzen. En toen de man geleidelijk zo dichtbij gekropen was dat ik zijn lichaamswarmte tegen mijn rug aan voelde, was er sprake van regelrechte hartkloppingen. Ik voelde zijn warme, snuivende adem in mijn nek. God, ik zou nooit slapen! Ik zou nooit slapen, al zou ik in plaats van schapen al zijn neusharen tellen. ‘Maybe you need a massage,’ klonk zijn stem weer. | |
[pagina 42]
| |
‘No, thank you,’ hoorde ik mezelf afgemeten zeggen. Het kon niet anders of oom Jannis zou me met zijn handen zachtmoedig kneden om dan te eindigen in een door zijn snor gedicteerde verkrachting. De hartkloppingen hielden aan. Me omdraaien was onmogelijk, stond gelijk aan mijn lichaam aanbieden. Ik lag als verstijfd in bed, me akelig bewust van mijn ademhaling, die steeds voorliep op die van oom Jannis. Alsof ze daarvoor op de vlucht was. Ik probeerde haar als van een slapende te laten klinken, concentreerde me op haar regelmaat, in duet met oom Jannis. Ik deed mijn best, maar ik sliep niet. En hij sliep niet. En al deed ik alsof, hij had feilloos in de gaten dat ik niet sliep. ‘Maybe you need some alcohol.’ ‘No, thank you, I'm fine.’ De klank van mijn stem verried het tegendeel en vooral dat fine kwam er trillerig uit, want ik raakte nu vrijwel in paniek. Die man mocht mij niet dronken voeren! Dan zouden er de verschrikkelijkste dingen gebeuren. Welke precies wist ik niet, aangezien ik geen ervaring had met een man in bed, maar ik wist wel dat ik ze niet wilde. Ik had er over gefantaseerd en gelezen, ik had er afbeeldingen van gezien in ontuchtige blaadjes, maar ik wilde niets daarvan in praktijk brengen. Niet met deze man, deze bonk, die, al had hij geen baard, qua postuur en harigheid kon wedijveren met de leadzanger van Aphrodite's child. Ik schikte weer een stukje op, voorzover het bed dat nog toeliet en dacht: de nacht valt nooit in slaap, en ik evenmin. Van pure uitputting viel ik in Morpheus' armen.
De volgende ochtend, na het ontbijt, trokken Tanya en ik naar het centrum van Athene. We zouden onder meer de Akropolis gaan bezichtigen. In de bus erheen deed ik tegenover Tanya mijn beklag en verzuchtte: ‘What a horrible man!’ Nadat ik haar al mijn ellende van de vorige nacht had ontvouwd - ‘no, he hasn't done anything’ zuchtte ik -, vond ook zij dat dat te veel van het goede was. Haar oplossing was eenvoudig. De slaapkamer van haar oma kwam uit op een balkon en daar kon ik gemakkelijk in mijn slaapzak onder de sterrenhemel liggen. De nachten waren zoel. Zij zou haar oma vertellen dat ik graag buiten wilde slapen, en zou zich bij me voegen zodra haar oma onder zeil was.
Die nacht volgden we Tanya's plan. We hadden tot laat op een terras in de buurt van het Omoniaplein gezeten en gedronken en intimiteiten uitgewisseld, waarbij mijn aandacht hinderlijk getrokken werd naar een paar tafels verderop, waar een groep luidruchtige adelborsten zat. Oma had het goed gevonden dat ik op het balkon sliep. Zodra ik me in mijn slaapzak had geïnstalleerd, kwam Tanya ook. We lagen naast elkaar. Na een inleidende reeks woorden op fluistertoon vonden onze armen elkaar en verstrengelden onze vingers zich. Het was heel romantisch, maar ik voelde dat er meer moest komen. Ik richtte me op en ging boven op haar liggen. Oma sliep. Vanuit haar slaapkamer klonk een geruststellend geronk. De maan hing vol en geel van geilheid aan de hemel, met die eeuwige zwakzinnige glimlach van haar. In de verte toeterde een auto. ‘Wait,’ zei Tanya en ze trok haar nachthemd op en slipje uit. Nu zou het dan gebeuren. Voor het eerst zou ik met een meisje naar bed gaan. Tanya, hoewel jonger dan ik, was ervarener en reeds ontmaagd. In de trein had ze me al verslag gedaan van een moeizame relatie met een man van zevenentwintig. Na een grondige training van mijn tong in haar mond, die even opwindend was als de Europese kampioenschappen trampoline springen en me een erectie | |
[pagina 43]
| |
bezorgde, richtte ik me op haar lichaam. Ik bewoog mijn handen over haar borsten, die futloos aan weerszijden van haar torso lagen uitgezakt. Ze hadden de textuur en kleur van griesmeelpap, en leken in niets op de twee welpen uit het Hooglied. Tanya was een lelie onder de doornen, ik vond haar leuk en lief, maar ze was eenvoudigweg te dik. Ze had een blubberend lichaam dat ze goed had weten te verbergen met soepjurken die tot haar geluk juist in de mode waren, en dat nu genadeloos aan het maanlicht kwam. Ik blubberde mee op die zachtheid. Ik voelde me als een matroos op zijn eerste zeereis, opgewonden, maar tegelijkertijd ontgoocheld. De zee was te kalm. Haar borsten kabbelden, haar buik kabbelde. Lager durfde ik met mijn handen niet te gaan. Zij lag alles rustig af te wachten, leek alles best te vinden. Ze was volkomen windstil en leek niet van zins storm te laten oogsten. Toen ik aanstalten maakte om me in haar roefje te duwen, trok ze haar benen op om het mij gemakkelijk te maken. Ik zat erin. Een wonderbaarlijk gevoel, van zacht. Alweer zacht. Alles was zacht aan Tanya. Mijn opwinding slonk. Niettemin maakte ik stootbewegingen, alsof ik door de natuur geïnstrueerd was. De natuur zoals die behoorde te zijn. Na een tijdje trok ik me terug. Het had geen zin. Wat er met oom Jannis te veel was, was er met Tanya te weinig. ‘Did you come?’ wilde ze weten. ‘No.’ We praatten nog wat en gingen toen slapen, al met al niet gedesillusioneerd want de romantiek had er niet onder geleden. We waren ervan overtuigd dat we van elkaar hielden.
De week was intens en wreed in haar eindigheid: ze vloog om. Oma en oom Jannis zagen we hooguit bij het ontbijt. We zwierven door Athene, bezochten musea, kerken, terrassen, restaurantjes, cafés, discotheken, we gingen naar Piraeus, we gingen naar zee, we gingen zwemmen en zonnebaden. We hadden veel plezier. Onze seksuele oefening werd niet herhaald. Het was of we stilzwijgend hadden geconcludeerd dat we daar nog niet aan toe waren en dat dat niet erg was. We waren nog even verliefd. We raakten niet uitgezoend. Aan het einde van die week maakte Tanya zich gereed voor vertrek naar Patras, waar ze bij zakenrelaties van haar vader zou gaan logeren. Ik kon niet mee. Zij had uitgelegd dat die familie ‘very rich’ en ‘very conservative’ was en raar zou opkijken als ik meekwam. Met onze bagage sjokten we naar het busstation. Ik verbaasde me over het verkeer, de vrolijkheid van de toeristen om ons heen, de zon, de lichtheid van de wereld, alsof er niets aan de hand was. Toen de bus kwam namen we afscheid: veel zoenen, veel beloften, we zouden elkaar bellen, we zouden elkaar schrijven, we zouden van elkaar blijven houden. Ik zag Tanya instappen. Zwaaien, kushandjes, grimassen. En lang naar elkaar kijken. Kijken zolang het nog kon, zolang de bus niet wegreed. De motor startte, zwol aan, de deuren gingen dicht en met het optrekken van de bus scheurde haar gezichtje in het raam zich van mij los. Het deed pijn. Ik stond een potje ongegeneerd te grienen: daar ging mijn vriendin, mijn liefde, steun en toeverlaat, mijn veiligheid in den vreemde. Nog drie weken vakantie te gaan. Ik vermande me en ik nam de boot naar Mykonos. | |
[pagina 44]
| |
|