Passionate. Jaargang 10
(2003)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
[pagina 31]
| |
Het is een van de laatste avonden gebeurd. Een zomer lang hebben we gestudeerd aan de Universiteit Vrij van Nut, die dit jaar voor het eerst in Frankrijk is gehouden. Ik heb me ingeschreven omdat ik niets beters te doen had. ‘Laten we onder de sterren eten,’ zei een jongen met gemillimeterd haar en een zware bril met vensterglas. Al dagen liep hij te zeiken over zijn dichtbundel. We sjouwden de tafels een eind het veld in. In de dagelijkse stoelendans was ik dit keer aan het hoofd terechtgekomen, zodat ik met mijn rug naar het gebouw zat. De natuurstenen muren wierpen rustig hun laatste restje warmte af en ik keek naar het andere eind van de tafel. Naar Laetitia, het mooie, donkere meisje dat in de kamer naast die van mij sliep. Ze droeg een vuurrood overhemd. We meden elkaar. Als we 's morgens tegelijk onze kamers verlieten, zeiden we niets. We konden niet anders; ik had altijd gezwegen en haar dit zwijgen opgelegd. Maar iedere dag nog, in stilte, vertelde ik haar alles. Tevergeefs, natuurlijk. Twee jongens zaten naar haar toegedraaid en vochten om haar gunst. Al hun geestigheden gleden hopeloos af langs haar pre-Columbiaanse glimlach, die goedbedoeld was, maar de desinteresse niet kon verbloemen. De wijn aan mijn kant van de tafel was zo goed als op en ik wilde net iets ondernemen toen een perseïde met fonkelende staart over ons heen scheerde en achter de bomen verdween. Half staand, half zittend wachtte ik op de klap, maar die bleef uit. ‘Wens doen! Wens doen!’ begon iedereen op harde fluistertoon te roepen. ‘Oké, allemaal na elkaar!’ zei mijn buurman, de gemillimeterde dichter. Hij rechtte zijn rug, legde zijn polsen op tafel en kneep zijn ogen en handen eventjes stijf dicht. Daarna keek hij gelukzalig naar zijn buurvrouw, die dezelfde handelingen verrichtte en vervolgens haar buurvrouw aankeek. Met kinderlijke ernst volgden mijn tafelgenoten het ritueel. Zeven mensen waren geweest. Laetitia staarde naar iets op tafel, haar grote ogen gingen rustig dicht toen zij aan de beurt was. Haar oogleden glansden. Wat was ze mooi, zo ontzettend pijnlijk en bedroevend mooi! Ze sloeg haar ogen weer op en afwezig keek ze naar de jongen aan haar rechterhand. Nu kwam de slinger op mij af. Spanning bouwde zich op. Ik zou hem sluiten, de cirkel die hier getrokken werd en waarbinnen wensen, kwetsbaar en kostbaar als kristal, wachtten op verzegeling. Het was zover. Iedereen aan tafel werd doodstil. Ik keek een tijd naar wat botjes, kraakbeen en pezen op mijn bord, voordat ik mijn hoofd oprichtte en zei: ‘Het spijt me. Maar het is niets dan bijgeloof. Achterlijk bijgeloof.’ De teleurstelling maakte de stilte plotsklaps pijnlijk. Gezichten aan tafel betrokken, sommigen hielden in onbegrip net iets te lang hun glimlach aan. ‘Eikel,’ zei een van de jongens naast Laetitia nauwelijks hoorbaar. Over zes meter lekkende waxinelichtjes en wijnvlekken, tussen twee rijen zwijgende hoofden door, wierp Laetitia me een gloeiende blik toe. Toen draaide ze abrupt haar hoofd opzij en keek het duister in. Aan haar hals en wang zag ik dat ze iets wegslikte. Hier en daar werd luchtig een gesprek hervat. ‘Maar alles wat ik schrijf, wordt een gedicht,’ zei mijn buurman voor de zoveelste keer. | |
[pagina 32]
| |
Ik besloot naar bed te gaan en stond op. Ik groette niemand en niemand zei welterusten. Algemene opluchting toen ik ging. Laetitia had nog steeds haar hoofd afgewend. In mijn kamer onder het dak was het ongenadig heet. Ik kleedde me uit, liet het water net zo lang stromen tot het niet meer koeler werd en drenkte mijn laken in de wasbak. Uitgewrongen legde ik het terug en ging naakt op bed liggen. Langzaam daalde de temperatuur. Als kind zag ik drie, vier, hooguit vijf vallende sterren per zomer. Ik had een wensenlijstje bijgehouden en was altijd sterren tekort gekomen. Later, toen de nachten langer werden, was het eerder andersom. Na de dertigste hield ik op met tellen. Het lijstje bestond nog wel, maar geen enkele wens was uitgekomen. Steeds meer wensgedachtes werden illusies, achterhaald en belachelijk gemaakt door tijd, door handeling. Eerder uit gewoonte dan uit blind vertrouwen, verdeelde ik de overvloed aan sterren over een steeds afnemend aantal wensen. Op een nacht was het allemaal afgelopen. Ik lag ergens in een vergeten stadspark, nietig en blootgesteld aan het gigantische, bleke schijnsel boven mij. Af en toe verschoot een sterretje. De aarde kromde zich in de holte van mijn rug, draaide en werd met een rotvaart door het heelal geslingerd. Ik sluimerde in. Ineens voelde ik een trilling, een schok - was het een knik in de tijd? Stond iemand naast me op? Ik deed mijn ogen open. Ik was alleen en keek de sterren aan. Maar voor het laatst, want plotseling zakten ze, als kermisprijzen, aan lange witte tranen allemaal in één klap naar beneden. Nu mijn slotwens, dacht ik. In godsnaam dan: al die sterren voor één en hetzelfde verlangen. Maar een of ontelbaar veel; het maakte geen verschil. Ik was, ik bleef, zoals ik was. En nu, een zomer later lig ik op deze zolderkamer in Frankrijk. In het donker, in dit koel en vochtig bed. Buiten moet het sterren regenen; de hele nacht al hoor ik opgewekte stemmen. En telkens als de oh's en ah's verstommen, tsjirpen de krekels schriller in de stilte. Oorverdovend en ondraaglijk: morgen weer een dag. Dichterbij is nog een ander geluid. Verbazingwekkend zacht, maar hard genoeg om sterren en krekels te overstemmen. Ik heb het vaker gehoord, maar kon er nooit iets goeds aan doen. Nu komt het uit de kamer naast me. Laetitia ligt te huilen, tevergeefs probeert ze haar snikken te onderdrukken in haar kussen. Ze was bij me in dat park. Ja, ze lag naast me in het gras onder dat schaduwloze licht. En ik zweeg over mij en over haar. Over alles. Uiteindelijk heeft ze me maar laten liggen. Het is begrijpelijk. Het is 10 augustus 2002. Ik ben versteend. | |
[pagina 33]
| |
[advertentie] |
|