Passionate. Jaargang 10
(2003)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Wat moet je als lezer met een zinnetje als dit: ‘When Mike saw a pretty face, he liked to mess it up, or give it drugs until it wore out by itself.’? Het is afkomstig uit het titelverhaal van Wrong, de verhalenbundel van Dennis Cooper uit 1992. In datzelfde boek is het verhaal ‘The Herd’ te vinden, waarin een genotzuchtige moordenaar jongens ontvoert en genadeloos maar langzaam om het leven brengt: ‘Ray loved being close to an almost dead body, smelling its haplessness, utilizing it as a lover.’ Dergelijke citaten zijn bij Cooper niet moeilijk te vinden. Sterker nog: ze behoren tot de kern van zijn thematiek. Zelf ken ik mijn Sade, Genet en Bataille, heb ik me - als zovelen - in bewondering gewenteld voor Less than zero en vooral American psycho van Bret Easton Ellis, en heb ik als verstokte hetero geïntrigeerd kennis genomen van de boeken van Willem Melchior, waarin homo-erotiek, sadisme en doodsverlangen een onontwarbare verstrengeling aangaan. Maar ik heb nog nooit iets gelezen wat me zo uit mijn veilige evenwicht heeft gebracht als het proza van Dennis Cooper. | |
VrijgevochtenWie is Dennis Cooper? Hij werd in 1953 geboren als zoon van een rijke zakenman in Pasadena, die hem sloeg. Zijn ouders scheidden en hij bleef bij zijn drankzuchtige moeder, die tijdens ruzies steevast met zelfmoord dreigde. Op zijn elfde had hij naar eigen zeggen een ervaring die ervoor zorgde dat seks, angst en geweld in zijn gevoel altijd verbonden zouden blijven: een vriendje op wie hij stiekem verliefd was raakte al spelend het hoofd van Dennis met een bijl, waardoor diens schedel letterlijk openbarstte. Hij genas, maar een obsessie was geboren. Een jaar later liftte hij naar een afgelegen plek in de bergen, waar volgens de nieuwsberichten kort tevoren een drietal ontvoerde jongens waren verkracht en vermoord. Op de middelbare school werd Dennis verliefd op een jongen die emotioneel en psychologisch diep in de problemen zat. Hij heette George Miles. Ruim een decennium later had Cooper een korte relatie met de drie jaar jongere man, maar ze waren niet voor elkaar bedoeld. Toch zou de schrijver de figuur van Miles in de jaren negentig gebruiken als uitgangspunt voor zijn vijfdelige romancyclus. Ook al wist hij pas bij de verschijning van het vierde deel daarvan, in 1997, dat George Miles al jaren daarvoor zelfmoord had gepleegd. Als schrijver heeft Cooper er steeds alles aan gedaan om buiten de door hem verfoeide ‘mainstream’ te vallen. Hij koos in de jaren zeventig nadrukkelijk voor de punkscene en was een van de oprichters van de rebelse Little Caesar Press, een uitgeverij met een gelijknamig tijdschrift. Voor diverse bladen (zoals Interview en Rolling Stone) interviewde hij onder meer Graham Parsons en Johnny Rotten, en later Courtney Love en Keanu Reeves, steeds in de spraakmakende Gonzo-stijl van de door hem bewonderde Hunter S. Thompson. In de vroege jaren tachtig publiceerde Cooper ruim twintig dichtbundeltjes in kleine oplagen: het beste van dat werk zou later opgenomen worden in zijn ‘officiële’ bundel The Dream Police uit 1996. De tussenliggende jaren gebruikte Cooper om onder meer in Londen, Amsterdam en New York te wonen, voordat hij weer terugging naar Californië. Overal zette hij zich af tegen bewegingen en kunstrichtingen die hem wilden inlijven. De kritiek stond al gauw klaar om Cooper te bestempelen als de nieuwe William S. Burroughs, vanwege diens revolutionaire functie voor de homoliteratuur. Maar Cooper vergelijkt zichzelf liever met vrijgevochten poètes maudits als Arthur Rimbaud of Charles Baudelaire. Daarom ook deden de anti-AIDS-activisten vergeefs een beroep op hem: hij verwerpt de door hem als saai en bloedeloos aangemerkte boeken die in Amerikaanse boekhandels doorgaans te vinden zijn onder de rubriek ‘gay fiction’ en steekt liever al zijn energie in de scheppende kracht van nieuwe, jonge kunstuitingen. Dat blijkt onder meer uit zijn veelvuldige, korte samenwerkingsverbanden met musici, striptekenaars en fotografen. | |
Beukende thematiekBehalve poëzie schreef Cooper ook een groot aantal korte en ultrakorte verhalen, voordat hij zich aan romans waagde. Een selectie uit dat korte proza is opgenomen in de eerder genoemde verhalenbundel Wrong, waarin liefdeloze seks en geweld tot de dood erop volgt belangrijke thema's vormen. In een universum waarin AIDS alleen maar lastig schijnt (een van de personages klaagt zelfs dat AIDS de dood ‘verpest’ heeft) en waar ouders volkomen onbekenden lijken voor puberjongens, zijn drugsgebruik, fysiek misbruik en seriemoordenaars volkomen normaal. Dat komt vooral ook door de wurgende stijl, die in alles lijkt te benadrukken dat de verontrustende wereld die Cooper beschrijft vol- | |
[pagina 8]
| |
komen vanzelfsprekend is. Net als bijvoorbeeld J.D. Salinger en James Ellroy hanteert Cooper een onopgesmukt taalgebruik met vaak korte, bijtende zinnen, die een ongehoord krachtige sfeer weten neer te zetten. Zeker in combinatie met de beukende thematiek, die als een hardrockmotief voortdurend herhaald wordt, en het gebruik van een minimum aan personages, die stuk voor stuk toonbeelden van leegte en verlangen zijn. Toen Wrong uitkwam, waren Closer (1989) en Frisk (1991) al verschenen. Het zijn de eerste twee delen van wat wel Coopers ‘George Miles-kwintet’ wordt genoemd, al komt George Miles als personage eigenlijk alleen in het eerste en het laatste deel voor. In Closer is George een tiener die door vrijwel iedereen in zijn omgeving op een andere manier misbruikt wordt. Hij laat zich zelfs de ergste martelingen welgevallen, in een soort nachtmerrieachtige, intense werkelijkheid die hem een leven verschaft dat slechts een pijnlijk voorafje is voor de dood. De kilte is gruwelijk. Ook in Frisk komen scènes voor die niet zouden misstaan in snuff movies. De verteller, ene Dennis, praat vrijelijk over zijn obsessie voor seks, vernietiging en dood. Hij spreekt zijn diepste verlangens uit en schaamt zich er niet voor dat die ook vormen van extreem gewelddadige moord bevatten. Het in Amsterdam spelende boek verscheen kort nadat American psycho was uitgekomen en nadat Jeffrey Dahmer was gearresteerd voor zijn seriemoord op een groot aantal jongemannen. Frisk leverde Cooper zelfs een heuse fatwa op: een homoseksuele splintergroepering uit San Francisco verklaarde in pamfletten: ‘Dennis Cooper must die! Must die! Must die!’ Dit omdat hij in zijn roman het doden van onschuldige jongens zou hebben verheerlijkt. Hoewel Cooper deze bedreiging nooit serieus heeft genomen, is het toch veelzeggend met hoeveel gemak sommige lezers de verlangens van een hoofdpersoon uit een boek moeiteloos overpoten naar de auteur. Overigens kunnen de heftige reacties op Frisk deels verklaard worden uit het feit dat Cooper - altijd tuk op provocaties - namen van echte figuren uit de homoscene gebruikt heeft voor de personages. | |
Zonder moraliserenTry (1994) is in veel opzichten het hart van Coopers romankwintet. Het boek speelt in een Californische voorstad, waar de engelachtig mooie tienerjongen Ziggy mishandeld en misbruikt wordt door zijn twee homoseksuele adoptievaders. Als hij hen ontvlucht, komt hij terecht bij zijn oom Ken, een producent van gewelddadige kinderporno, die zijn tijd grotendeels besteedt aan het verdoven en verkrachten van een dertienjarige hardrockfan. En Ziggy's enige vriend, Calhoun (de enige ter wereld ‘who definitely gives a half-shit about him’), is niet alleen een would-be schrijver, maar ook een heroïnejunk. Cooper laat de scènes heen en weer schieten tussen de diverse personages zonder zich ooit te laten verleiden tot moraliseren, zelfs als oom Ken na de overdosis van zijn persoonlijke speeljongen een necrofiel optrommelt, om zo nog wat aan het lijk te kunnen verdienen, voordat hij het begraaft. Net als American psycho is Try overigens bij vlagen erg geestig, zoals op het moment waarop Ziggy roept naar een van zijn vaders, die net bezig is met een diepgaande inspectie van zijn anus: ‘If you loved me, you wouldn't rim me while I'm crying.’ Lichamen zijn bij Cooper een soort machines die lust kunnen opwekken, reden waarom alle middelen zijn toegestaan om die machines te onderzoeken en tot het uiterste te gebruiken. Zelfs als dat noodlottige gevolgen heeft. In Try werd de horror die vooral volwassenen fysiek kunnen uitroepen over jonge jongens bovendien uitgebreid tot emotionele exploitatie. Dat geldt ook voor de jongelieden uit L.A. die beschreven worden in Guide (1997), waarvan de verteller een schrijver en journalist is die van zichzelf | |
[pagina 9]
| |
zegt: ‘All the beauty in my life is either sleeping, unconscious, or dead.’ Hij en zijn vrienden verliezen zichzelf in drugs, seks voor de camera en fantasieën over moord en zelfmoord. Een van hen sterft aan een overdosis, een ander raakt ernstig gewond en de hoofdpersoon ontmoet een zeer jonge wegloper die niets lekkerder vindt dan in bed te worden mishandeld. Geen perversie blijft onbenut in deze vertellingen vol doelloos geweld, die niettemin een zeer ontroerende werking hebben. Period (1999) vormt, zoals de titel al doet vermoeden, de afsluiting van het kwintet. Ook dit boek biedt een macabere inkijk in de marginale jeugdcultuur van drugs en harde seks. Een nieuw element is satanisme, geïntroduceerd door de castratiegeile rockband Omen en hun ‘Goth’-volgelingen. Voor het eerst introduceert de verteller (opnieuw ‘Dennis’) een groot aantal personages, maar hun onderlinge verwisselbaarheid en de non-descripte locaties zorgen ervoor dat het verhaal tal van spiegeleffecten toont. Waardoor het werkelijkheidsgehalte van de toch al te reële geweldsmisdrijven steeds geringer lijkt te worden. Het razend knappe verhaal over (de uitwassen van) verlangen heeft soms wat weg van een lang prozagedicht. Het toont in ieder geval een manier om te schrijven over gevoelens die niet uit te drukken zijn, en is alleen al daarom een goede afsluiting van de cyclus. | |
Eén groot tekortDeze romans met hun korte titels - vijf merkwaardige, precieze, hallucinatoire, afschrikwekkende en soms ronduit grappige vertellingen - vormen samen één groot boek. De centrale thematiek van seks, geweld en dood, en daarom dus ook van de zinloosheid van het leven en de peilloze eenzaamheid van afzonderlijke individuen, wordt in feite al gevangen met een citaat uit Closer: ‘He couldn't decide if he wanted to draw David, fuck him, beat him up, or fall in love with him.’ Bij een dergelijke constatering, waarbij alleen de dood, als logisch sluitstuk, nog ontbreekt, vallen alle morele afwegingen en religieuze of spirituele inblazingen als vanzelf weg. De personages kunnen het niet helpen wat hen overkomt of wordt aangedaan, en zelfs niet wat ze zelf teweeg brengen: het is hun schuld niet dat de wereld zo intens verrot is. Temidden van chaos en krankzinnigheid is geweld niet meer dan normaal. Dit wereldbeeld vormt ook de achtergrond van My loose thread (2002), Coopers eerste roman sinds zijn kwintet. Hoofdpersoon Larry is een tiener met een alcoholistische moeder en een vader die kanker heeft. Hijzelf duikt regelmatig in bed met zijn jongere broertje, maar vindt zelf nog niet definitief dat hij homoseksueel is. Als een vriendje deze incestueuze relatie als ‘sick’ betitelt, geeft Larry hem een stomp. Kort daarna overlijdt de jongen, wat leidt tot het nodige schuldgevoel. Daar heeft Larry echter totaal geen last van als hij in opdracht van een Nazi-achtige groep tieners een scholier vermoordt voor vijfhonderd dollar. Natuurlijk roept de ene geweldsdaad de andere op, om uit te monden in een orgie van moord en doodslag, die sterk doet denken aan het bloedbad op een school in Columbine, die de inspiratie voor dit boek gevormd blijkt te hebben. In dit voornamelijk op dialogen en scènewisselingen drijvende boek is de emotionele afgestomptheid van Larry een dragend gegeven. Terwijl hij zelf niet in staat is om adequaat te communiceren over zijn gevoelens, wordt hij diep geraakt door het notitieboek van de jongen die hij in opdracht vermoord heeft. In zijn vervreemdende obsessie en zijn gefrustreerde verlangens cirkelen zijn steeds erger wordende wanhoopsdaden om één groot tekort: oprecht menselijk contact. Oftewel liefde. Dat heeft hij gemeen met alle verknipte personages in de andere boeken van Dennis Cooper. Het is een bijna banale conclusie over zulk briljant werk. En daarom wellicht des te krachtiger. |
|