Passionate. Jaargang 10
(2003)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Sandra woonde aan de rand van Utrecht, naast een fort. Haar huis stond op een eiland van glooiende weilanden met schapen, paarden en geiten. Rondom lag een brede gracht. Vijfhonderd meter ten westen liep een snelweg, aan de oostkant een spoorlijn. Het eeuwige geluid van auto's en treinen was Sandra even vertrouwd geworden als de krakende houten vloeren van het kleine huis met de grote lap grond waar ze sinds de dood van haar ouders alleen woonde. Tot voor kort had ze vredig geleefd in deze oase van rust vlakbij de stad. Ze had een uitkering. In geen jaren had ze de wekker hoeven zetten. Op school had ze daar al zo'n hekel aan gehad en de zin van die dwang en tucht niet in kunnen zien. Met hangen en wurgen had ze een diploma gehaald. Nu had de man van Centrum voor Werk en Inkomen haar opgedragen op staande voet aan het werk te gaan. Ze moest ‘iets met adressen opeen computer’ doen. ‘Hier heb je het telefoonnummer.’
Het was nog donker en erg koud. ‘Laat me met rust. Laat me, laat me nou,’ kreunde ze. Ze praatte vaak tegen de kat, ook als de kat er niet was. Onder de douche stond ze half te slapen. Toen ze weer op de klok keek, was duidelijk dat ze hoe dan ook te laat zou komen. Op de stoel naast haar bed hing een zwarte enkellange fluwelen jurk met laag decolleté die ze langzaam over haar hoofd aantrok. Ze was groot en rond, met gitzwart geverfd haar tot ver over de schouders. Haar gezicht was bol met een kleine wipneus. Haar kin liep geleidelijk over in haar mollige hals en haar lippen waren vol. Maar terwijl haar hele gezicht romig was, waren haar ogen scherp, lichtgroen en amandelvormig. Mode stond haar niet. Popmuziek, make-up en uitgaan interesseerden haar niet. Ze was een serieus kind geweest dat niet meedeed met spelletjes. Ze had een hekel aan clowns, wilde niet handje in handje lopen, niet kibbelen over wie het beste vriendje van wie was of koekhappen op verjaardagsfeestjes. ‘Heks’ noemden ze haar. In vorige eeuwen zou ze kruidendokter zijn geworden. Ook nu nog, als zesentwintigjarige, bracht Sandra liefst al haar tijd door tussen de dieren en de planten. Ze hield van de geur van vers omgewoelde aarde en rilde van genot van het rood van een net uitgekomen roos. Ze verbouwde alle mogelijke groenten, had fruitbomen, een plantenkas en een kruidentuin, die ze van verre rook. Als ze terugkwam uit de stad, de snelweg overstak en de Kapelweg insloeg, verdreven marjolein, absint, vijfvingerkruid, nagelkruid, vingerhoedskruid, herderstasje, fluitenkruid, valeriaan en tijm de kou uit haar hoofd en handen.
‘8.30!’, had ze op het briefje van het Centrum voor Werk en Inkomen geschreven. Het was tien over half negen toen ze was aangekleed en met een bord kruidenpap in haar maag wegfietste. Haar benen trapten zwaar en traag de trappers rond. Zo lusteloos was ze in tijden niet geweest. Toen ze op de middelbare school zat, stopte ze soms gewoon met fietsen en liet zich uitrijden tot ze stilstond en viel. Als er niemand in de buurt was, bleef ze een tijdje liggen en keek wezenloos naar bladerdaken of wolkenluchten. Ze stond pas op als ze een fiets aan hoorde komen of voetstappen. Soms ook stonden ze ineens naast haar: ‘Gaat het?’ Natuurlijk niet, maar wat snapte een ander daarvan.
Het kantoorgebouw telde meer dan twintig verdiepingen en was tot ver in de | |
[pagina 12]
| |
omtrek te zien. Het trok employees uit alle windrichtingen. In ganzenpas liepen ze op de draaideur af om in het kunstlicht achter de halfdoorzichtige ramen op te worden genomen. De mannen droegen lichte jassen over donkere pakken, de spichtige vrouwen mantelpakjes of broeken met een vouw. Ze hadden gehaaste en getergde blikken en groetten elkaar kort in het voorbijgaan, zonder vaart te minderen. Binnen een straal van honderden meters was de aarde bedekt met glimmende autodaken, maar een fietsenrek was nergens te vinden. Net toen Sandra probeerde de ketting om een lantaarnpaal te leggen, ontdekte ze achter een muurtje een aflopend betonnen pad dat naar een vrijwel lege fietsenkelder leidde. Toen ze naar de entree liep, bleef haar jurk hangen aan een paaltje van een omheining rond drie naargeestige stekelige struiken. Achter zich hoorde ze gegniffel. Ze haalde diep adem voor ze door de draaideur ging, de hoge, galmende hal in. Van de airconditioning was de lucht binnen kil en doods geworden. Zonder dat er verbodsborden hingen, was duidelijk dat hier veel dingen niet konden. Een man schrok toen ze hem aansprak om te vragen waar de lift was.
Ze stond stil voor een kamer op de vijftiende verdieping. Op de half geopende deur hing een bordje: 15E. Door aan te kloppen viel de deur verder open. Ze schraapte haar keel: ‘Ik ben op zoek naar Gerda Bolding.’ Twee vrouwenhoofden en een mannenhoofd draaiden zich half achter hun computer naar haar om en keken weer naar het beeldscherm. ‘Ja?’ zei de vrouw in het midden eindelijk. Ze had een koninginnekapsel. Op haar jukbeenderen zaten slecht uitgewreven vegen rouge. Pas toen ze nog een paar toetsen had ingedrukt, wendde ze haar blik van het beeldscherm af en keek Sandra vragend aan. ‘Ik ben Sandra Cremer.’ ‘Dat is heel fijn,’ zei de vrouw en trok haar wenkbrauwen nog hoger op terwijl ze afwachtend twee handen in haar zij zette. ‘Van het uitzendbureau.’ Gerda keek naar haar twee collegae: ‘We hebben er weer een.’ De twee anderen haalden hun handen van het toetsenbord en keken nu ook naar Sandra. De linker was een vrouw van rond de veertig met een hoofd vol sproeten. De man rechts van haar had een grote snor en onnatuurlijk glad haar. Niet alleen zijn haar, maar alles was glad aan hem en daarom was zijn leeftijd slecht te schatten. Toen Sandra zich aan hen voorstelde, vluchtten hun ogen van haar weg. De vrouw met de sproeten heette Elise. De gladde man was Anton. Gerda wees haar haar plaats, aan een los staande tafel terwijl de anderen in een grote driehoek bij elkaar zaten. Toen Sandra ging zitten zakte de bureau-stoel in en veerde terug. ‘Als hij te laag of te hoog staat, kun je de stoel verstellen,’ zei Gerda. ‘Het bedrijf doet er alles aan om RSI-klachten te voorkomen.’ ‘Hebben veel mensen daar last van?’ vroeg Sandra. ‘Maak je daar nog maar geen zorgen over,’ zei Gerda kort. ‘En ze is nog niet eens begonnen,’ fluisterde Elise.
Rechts van Sandra zat Gerda, die veel belde, vergaderde en op de gang met | |
[pagina 13]
| |
mensen stond te praten. Gerda plukte pluisjes van haar trui en streek voortdurend haar rok glad. Anton bleef verborgen achter zijn computerscherm. Sandra kon hem alleen zien als hij naar rechts boog om papieren uit een bakje te pakken of om met Gerda te praten. Als ze schuin achter zich keek, keek ze altijd in de priemende ogen van Elise. Het was of Elise onafgebroken naar haar zat te kijken terwijl ze doortypte of belde over ordners, pennen en vergaderzalen. Na elk telefoontje gaf ze commentaar. ‘Wat is dat mens dom.’ Gerda sprong er op in: ‘Hoe kun je ook denken als je een hoofd als een vuilnisemmer hebt.’ Steeds als Sandra opstond om naar de geparfumeerde wc te gaan of thee te halen, zat Elise met een hand voor de mond zacht te lachen tot ze uiteindelijk in een gierende lach uitbarstte: ‘Waar koop je zo'n rok, wahahahahaha.’ In plaats van Sandra aan te kijken, flitsten haar ogen naar Anton en Gerda. Die glimlachten. ‘Stel je niet aan Elise,’ zei Anton ten slotte. Daarna fluisterde Elise tot twee keer toe iets over verkleedkisten en oma's. Als Sandra iets zei of vroeg, viel een vijandige stilte. Het was of ze alledrie hun best deden te vergeten dat ze er zat en het als een ongepaste inbreuk op hun samenzijn beschouwden als ze geluid maakte. Het viel nog mee dat Gerda om twaalf uur zei: ‘We gaan eten. Ga je mee?’
De kantine was een grote toonzaal vol mensen die zonder smaak en zonder vreugde zaten te eten. De stemmen werden gedempt door koelinstallaties en een ander, onplaatsbaar gorgelend geluid. Ze liepen in een lange rij langs vitrines met kleine plastic kuipjes boter en jam. Dunne plakjes vlees werden ritselend in hun cellofaan uit de vitrines gepakt. Gerda drukte in een broodje: ‘Was gister nog vers.’ De vrouw achter de kassa dreunde op: ‘Twee boterhammen, boter, oude kaas, ei, krentenbol, twee euro vijftien, eet smakelijk, harde bol, brie, jus, banaan, een euro dertig, eet smakelijk.’ Ze schoven met zijn vieren aan tafel bij twee mannen die enorme bergen voedsel aan het verstouwen waren. Ze negeerden Sandra, gingen door met eten. Eerst knoopten ze hun stropdas losser en later zetten ze de riem van hun broek een gaatje ruimer. Voor hen, achter hen, links en rechts zaten meer dan honderd mensen aan witte tafels en schoven stoelen voor en achteruit. Een paar meter verderop lachte iemand heel hard, een wanhopige lach die bijna huilde. Iemand die zich groot hield, maar dood aan het gaan was. Sandra kreeg geen hap door de keel.
Op de fiets terug kwamen de tranen. Haar nek zat vast, haar keel was droog, ze had koppijn en haar ogen schrijnden. Het lukte niet de trappers rond te krijgen. Haar lichaamsgewicht moest verdubbeld zijn. Het duurde drie kwartier voor ze thuis was. Automatisch liep ze naar de keukenla. Voor ze het wist had ze een schaar gepakt en zette de ijzeren benen in het vlees van haar vingertoppen. Ze hield op toen achter haar iets viel. De kat had een schoteltje op de grond gegooid. Daarna bonkte ze minutenlang met haar hoofd tegen de muur. Ze hijgde van het huilen, raakte de uitputting nabij. Toen ze zich naar boven gesleept had, kroop ze onder de dekens met naast zich een doos tissues die snel leger raakte. Om negen uur viel ze in een diepe, zware slaap. | |
[pagina 14]
| |
De tweede dag was niet veel anders dan de eerste, de derde, vierde en vijfde. Sandra sprak alleen nog als het echt niet anders kon. Zelfs als ze 's ochtends groette, reageerde er niemand. Als ze van eigen kruiden getrokken thee voor ze zette, bedankten ze met een grom. Ook keken ze haar nooit meer aan. Alsof ze een van de leaseplanten was die door het hele gebouw naast de prullenbakken geplaatst waren. Het waren doffe cactussen en vetplanten in vale gele bakken die niet met aarde, maar met stoffige, rode korrels gevuld waren. Eens in de zoveel tijd kwam iemand van de plantenleasefirma om de vochtigheid van de korrels te controleren. Niet alleen uit de leaseplanten was alle leven weggezogen. Tot Sandra's verbazing waren de gesprekken tussen Gerda, Anton en Elise elke dag vrijwel hetzelfde. Elise gaapte klokslag drie uur hard: ‘Ik heb helemaal geen zin meer.’ Ze frummelde aan haar telefoonsnoer dat zwaar was van de kleine knuffelbeesten met klempootjes die ze eraan gehangen had. Naast haar computer stonden ingelijste foto's van haar vier hondjes en Fosterparentskind. ‘Fluf is nog steeds verkouden,’ zei ze. ‘Toch maar een keer mee naar de dierenarts.’ ‘Moet je echt doen hoor,’ knikte Anton. ‘Dit rotkfimaat ook. Nog drie weekjes. Dan vlieg ik naar de Antillen.’ Gerda zuchtte verrukt: ‘O, hou op. Heeeerlijk.’ Dagelijks sponnen ze vakantiebestemmingen uit. Anton graasde dagelijks het hele internet af naar goedkope vliegtickets. Het prikbord achter hem hing vol met ansichtkaarten die hij van over de hele wereld aan zichzelf gestuurd had. ‘Als ik kon kiezen,’ zei hij, ‘en geen twee kinderen en een hypotheek had, zou ik reisleider worden. Ik kan heel goed mensen enthousiasmeren.’ Gerda leek de meest ambitieuze. Als haar directe chef de kamer binnenkwam streek ze tweemaal zo vaak haar rok glad en haastte zich om zijn zinnen af te maken: ‘Je bedoelt dat...’ om zijn bewonderende blik over zich heen te laten glijden. Het grootste verschil met de eerste dag was dat Sandra niet meer huilend naar huis reed, maar opgewekt, en onvermoeibaar tot diep in de nacht in de tuin bezig was.
Aan het eind van Sandra's tweede week wilde Anton net voor de vijfde keer zeggen dat het ‘goddank bijna weekend’ was, toen er iets met zijn mond mis ging. De onderhelft van zijn gezicht schoot in bizarre vormen: van langwerpig naar ballonvormig tot zo driehoekig als een piramide. Hij werd ziek naar huis gestuurd, lijkbleek van angst. De gassen die hij op de gang uitscheidde riekten zo sterk dat meerdere collegae polshoogte kwamen nemen. Het waren dezelfde mensen die eerder naar binnen hadden geloerd of Sandra echt zulke enge ogen had. ‘Jezus, ja zeg!’ Sandra verbaasde zich erover hoe weinig het uitmaakte of Anton er was of niet. De onderonsjes die Elise normaal gesproken met Anton had, deelde ze nu met Gerda. Wist je dat ze geeneens televisie heeft?’ siste ze. ‘Dat mens doet werkelijk alles om apart te zijn,’ fluisterde Gerda terug. Anton belde om te zeggen dat hij langer thuis bleef. Hij had onbegrijpelijke symptomen. ‘Hij zegt dat zijn oren ineens puntig zijn,’ giechelde Elise toen ze opgehangen had. ‘En zijn tanden zijn groenig. Ze geven licht in het donker.’ Gerda lachte minder hard. ‘Ik heb ook van dat soort dingen.’ Zij ging die dag ziek naar huis. Van het ene moment op het andere had ze over moeten geven. Ze haalde nog net de leaseplant. Haar klachten werden steeds erger: door- | |
[pagina 15]
| |
groeiende wenkbrauwen en onbedwingbaar spugen tijdens het praten. Sandra zat alleen met Elise op de kamer. Ze spraken niet met elkaar. Elise meed Sandra's blik en liep veel de gang op, zat lang op de ween was tegen lunchtijd nergens te bekennen. Sandra keek om zich heen, armen losjes over de leuning. Ze draaide rond in haar multifunctionele bureaustoel en keek langdurig naar de lege stoelen, de keurig schoongemaakte bureaus, de deurhoge poster met de doelstellingen van het bedrijf - Jouw succes is mijn succes -, de vakantiekaarten en de hondenfoto's. Vervolgens maakte ze met een handeling haar werk van de af gelopen weken ongedaan. De volgende dag was ook Elise aan de beurt: kop vol pukkels, dronkemanspas.
De eerste lentedag viel vroeg. Maandag 3 maart werd Sandra om even voor half negen wakker. De wekker had ze in een drie meter diepe kuil naast de schuur begraven, maar het zou nog wel even duren voor ze haar oude langslapersritme terughad. Ze rekte zich loom uit. Kat Katinka snorde en gaf kopjes. Samen liepen ze, vrouw en kat, naar de open balkondeuren. Het zonlicht verblindde en verwarmde hen terwijl beneden in de woonkamer de telefoon rinkelde en op het antwoordapparaat ingesproken werd dat Gerda, Elise en Anton de strijd tegen hun vreemde ziekte op hadden moeten geven. |
|