Hij zei daarover, in dagblad Trouw, op 20 maart 2002: ‘Ik ben openlijk een ballet met Eliots werk aan gegaan, een werk dat trouwens zelf ook vol zit met verwijzingen naar en parafrases van andere poëzie. Dat heet officieel intertekstualiteit.’
Wat hij verzuimde te vermelden is dat ‘The waste land’ wél is voorzien van een uitgebreide verantwoording en bronvermelding. Hoewel ‘The waste land’ eerst in twee tijdschriften zonder noten werd gepubliceerd, schreef Eliot die verantwoording op aandringen van de uitgever voor de eerste boekuitgave, omdat de laatste bang was voor plagiaatrechtzaken.
Ook was Pfeijffer van mening dat hij wel degelijk verantwoord had: ‘Ik citeer een kernzin uit “The waste land”, die op de ruit van een kapperszaak staat: “Mixing memory and desire”. Duidelijker kan het bijna niet. Dat is het motto van het boek. Ik noem zijn naam, de vertaling van de titel “woestenij” valt, ik citeer het bekendste vers eruit. Als ik me achterin zou verantwoorden, zou ik het verpesten.’
Die tekst op dat raam bevindt zich op pagina 32. Eliot wordt inderdaad genoemd, op bladzijde 77: ‘Zoals T.S. Eliot een gek was die dacht dat hij T.S. Eliot was.’ In Pfeijffers optiek is dat de verantwoording, die ‘bijna niet duidelijker kan’.
Wel, naar mijn bescheiden mening kan je zo'n verantwoording op een of andere manier wel duidelijker in een boek zetten. Maar Pfeijffers opmerking roept wel een andere vraag op: wát zou hij dan verpesten? Met die vraag heb ik lange tijd geworsteld, tot ik een artikel las dat inging op de affaire Rupert:
‘Als je plagieert, moet je het goed doen. Daarvoor geeft Bernardo Atxaga in zijn volksverhalenboek Obabakoak enkele adviezen. Hij raadt aan klassieke boeken te plunderen want die leest toch niemand. De geplagieerde tekst moet verwerkt worden in een verhaal dat in een andere tijd en op een andere plaats speelt. Atxaga wijst op het belang van “een goede verdediging tegen luizige journalisten die dol op plagiaat-verhalen zijn”. Hij schrijft: “Dat kun je bij voorbeeld doen door in je hele werk sporen achter te laten van het plagiaat zodat je bij ontdekking altijd kunt zeggen dat het knipogen naar de grote meester waren, of zelfs blijken van eerbetoon”.’ (Herman Franke, Volkskrant, 12 april 2002)
Ik kan het niet helpen dat mij de gedachte bekruipt dat zelfs het idee om en vooral ook hoe te plagiëren
Ilja Leonard Pfeijffer (l) en Bart FM Droog, illustratie Cris Kühlen
geen oorspronkelijke gedachte van Pfeijffer was. Kort voor het artikel van Franke berichtte Jeroen Vullings in Vrij Nederland (30 maart 2002) al over de ongekende publiciteitsgeilheid van Ilja Pfeijffer: ‘Hem rest slechts de publiciteitsstunt. Toch overspeelt Pfeijffer nu wellicht zijn hand. Een verdenking van plagiaat is te allen tijde riskant. Zeker bij iemand die zich met zoveel pretenties omgeeft, dringt zich dan nog sterker de authenticiteitsvraag op.’
Het zou toch niet zo kunnen zijn dat Pfeijffer omwille van een publiciteitsgolf bewust op een plagiaatbeschuldiging uit is geweest? Of wel?
Ook rijst de vraag wat er gebeurd zou zijn als hij kort na de verschijning van Rupert was overleden. Had dan een notaris een papiertje tevoorschijn getoverd waarop Pfeijffer uitleg geeft over het wat en hoe?
Of wat hij nu uiteindelijk in Rupert gedaan heeft plagiaat dan wel rechtenschending of intertekstualiteit of ‘een spel’ is, zal uiteindelijk door de rechthebbenden en eventueel een rechter bepaald moeten worden. Bij het schrijven van dit stuk heeft de Londense uitgeverij Faber & Faber, die de rechten op ‘The waste land’ beheert, de affaire in onderzoek. Aan hen de volgende zet