Passionate. Jaargang 9
(2002)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Wij waren de laatsten. De mensen van het zaaltje stonden bij de bar, bezems en emmers bij hen, en alleen de plek waar wij zaten moest nog schoon, maar er was betaald tot drie uur. De jongen die was begonnen met vechten stond er gewoon tussen, en praatte tegen de vrouw die achter de bar had gestaan, alsof er niets gebeurd was. Zij rookte en luisterde. Aan het plafond zoemde een tl-buis. De sfeerverlichting was uit. Mijn tante zei niets meer. Ze schudde haar hoofd alleen maar. ‘Twaalf en een half jaar,’ zei Mira. Ze zei het omdat er iets gezegd moest worden. We hadden aan het begin van de avond wat gepraat, maar niet veel. Het was een verkeerd idee geweest haar mee te nemen. O nee, hadden we beiden gezegd, het wordt niet pijnlijk, we zijn vrienden nu, we zijn volwassen genoeg om vrienden te zijn. M'n tante draaide haar aansteker rond in haar handen. Ze vertelde over de kat van haar zuster, waar ze op had moeten passen. De kat was twee dagen daarvoor doodgebeten door de hond van de buren. De jongen die was begonnen met vechten keek mij aan. Daarna keek hij weg, en zei weer iets tegen de vrouw die achter de bar had gestaan. Ze waren met z'n vijven: de jongen die was begonnen met vechten, de vrouw die achter de bar had gestaan, en drie mannen die met hapjes hadden rondgelopen. Marokkanen, had m'n zuster gezegd, en m'n zuster hield niet echt van Marokkanen. De jongen die was begonnen met vechten pakte een bezem vast en tikte 'm heen en weer, van de ene hand naar de andere. Hij keek mij aan en hij grijnsde. Ik vroeg mijn tante of ze nog van plan was te gaan rijden. Mijn tante was dronken. Ze vroeg of wij dachten dat ze dronken was, want dat was ze niet, zei ze. Ik zei dat ik dat wel dacht, ja. Ik zei dat ik haar naar huis wilde brengen. ‘Ik kan nog heel goed rijden,’ zei ze. ‘Ik wil Mira ook naar huis brengen,’ zei ik. ‘Goed dan,’ zei ze. Ze had zes weken in het huis van haar zuster gezeten, mijn andere tante, en die zou morgen thuiskomen. De kat lag in een doos in de koelkast. Aan de muur hingen slingers. Op de lange tafels stonden uitgebrande waxinelichtjes. De jongen die was begonnen met vechten tikte de bezem heen en weer en keek mij daarbij aan. ‘Kom maar hierheen,’ zei ik zacht. ‘Kom maar gewoon hierheen.’ ‘We moeten echt weg,’ zei Mira. Ze zei dat ze vroeg op moest, morgen. ‘En ik wil niet zien dat je gaat proberen te vechten met dat jochie.’ Ik zei dat ik graag wilde dat ie z'n excuses aan kwam bieden. Meer niet. Mira stond op. Ze pakte haar jas van de stoel naast haar en zei dat ze ging. Ik vroeg hoe ze van plan was te gaan dan. Ik zei dat we in het westelijk havengebied zaten - mijn zuster had een goedkoop zaaltje gezocht. ‘Ik ga lopen,’ zei ze. ‘Op die schoenen?’ ‘Ik heb op ergere schoenen kilometers gelopen.’ Ze pakte haar tas en liep naar de deur. Zonder om te kijken ging ze naar buiten. Ik wist dat ze last zou krijgen op die schoenen. Ze had altijd last van haar | |
[pagina 8]
| |
voeten. Mijn tante keek me aan. Ik keek naar de jongen die was begonnen met vechten. Hij grijnsde. ‘Als je haar laat gaan, ben je een lul,’ zei m'n tante. Ik zei dat ze zelf wilde gaan. Dat ze buiten stond te wachten, waarschijnlijk. Ze zei dat ik dat meisje nog niet kende als ik dat dacht. ‘Ze staat buiten te wachten.’ Mijn tante stopte haar sigaretten en aansteker in haar tas en zei dat ze me de sleutels van haar auto nog niet had gegeven. Ze stond op, moest even op de tafel leunen, en liep naar de deur. Ze draaide zich nog naar het groepje aan de bar. ‘Nog een fijne avond verder,’ zei ze. De jongen die was begonnen met vechten, grijnsde.
Ze liep en keek naar de grond. Ik stopte en stapte uit, klapte de stoel van m'n tante's auto naar voren. ‘Mira...’ Ze keek niet op en liep door. ‘Je gedraagt je heel volwassen, hoor,’ zei ik. Ze stopte en draaide zich om. ‘Ik wil van jou niets horen over volwassen gedrag.’ Ik vroeg of ze alsjeblieft in wilde stappen. Ze keek me niet aan en haar mond was klein. ‘Ik ben heel geïrriteerd,’ zei ze, en stapte in. Ik trok op. Mijn tante zei dat we rechts moesten. Ik zei dat ik wist waar ik heen moest.
We reden. De Haarlemmerweg was leeg, voor ons. Mijn tante had een hand tegen het dashboard. Ze keek opzij, naar mij, en toen achter zich, naar Mira. Mira keek naar buiten, haar armen over elkaar. Bij Halfweg stond het stoplicht op rood. We stonden stil voor niets. Na een minuut konden we doorrijden. ‘Ik wil helemaal niet naar dat donkere rothuis,’ zei mijn tante. Ik zei dat het ook niet echt nodig was, nu die kat er niet meer was. ‘Ze komen morgenochtend terug. Ik moet er zijn.’ Ik vroeg of er geen radio in de auto zat. M'n tante zei dat die nog thuis lag. Verder zeiden we niets.
Het huis was groot. Het stond tussen bomen en andere grote huizen. M'n tante stapte langzaam uit en klapte de stoel naar voren voor Mira. We liepen de stenen trap op, naar de deur. Mijn tante zocht de huissleutels in haar tas, vloekte zacht, zocht verder. Ik keek naar de straat. Mira naar de sterren.
We stonden in de woonkamer om ons heen te kijken. Hoog plafond, oude banken, een serre met een stoel, een stapel boeken daarnaast. Op de salontafel een bord met toastjes, nog half in het cellofaan, en een stuk brie, een mes ernaast, vuil. ‘Mijn ontbijt,’ zei m'n tante. Ze vroeg of we de rest van het huis wilden zien. Ze liep voor ons uiten we zagen kamers met oude meubels en veel boeken. ‘Ze lezen veel,’ zei ze. | |
[pagina 9]
| |
We gingen zitten in de keuken. Ik keek naar Mira, zij keek weg. Op de koelkast zat een sticker met het Spaanse woord voor koelkast. Op het gasfornuis zat een sticker met het Spaanse woord voor gasfornuis. ‘Ze doen een cursus Spaans,’ zei m'n tante. ‘Hun kleinkinderen groeien op in Spanje, nu, dus ze moeten Spaans leren.’ Ik knikte. ‘Willen jullie 'm zien?’ vroeg mijn tante. Ik wilde vragen wat, maar ze bedoelde de kat. Ze stond op en liep naar de koelkast. Daar pakte ze een grote doos uit. De doos was te groot geweest: naast de koelkast stond een rekje dat ze eruit had moeten halen om ruimte te maken. ‘Ik denk dat ik 'm liever niet wil zien,’ zei Mira. Mijn tante zette de doos op de keukentafel. Mira draaide zich weg. Mijn tante vouwde de doos open. De kat lag opgerold. De oogjes waren dicht. Er zaten wat korstjes omheen. Er was geen bloed te zien. Dat zei ik ook. ‘Hij was toch doodgebeten?’ Mijn tante zei dat de hond van de buren 'm had gepakt en heen en weer had geschud, waardoor het ruggetje brak. ‘Hij had niet doorgebeten.’ Mira keek. Ze staarde een tijdje naar de dode kat. ‘Wat een lief poesie,’ zei ze. ‘Dag poesie.’ Daarna zei ze dat ze graag naar huis wilde.
In de auto zei ze dat dit geen goed idee was geweest. Dat het fijn was om vrienden te blijven, maar dat ik er niet zo goed mee om kon gaan. Ik zei niets. Ik kon er niet zo goed mee omgaan.
Ik zette haar thuis af. Ik bleef kijken tot ik het licht op drie hoog aan zag gaan, en haar schaduw over het plafond zag bewegen. Als het zoals vroeger was geweest, zouden we nu samen onze tanden hebben staan poetsen. Dan zou zij gekke gezichten hebben staan trekken tijdens het tanden poetsen. Alles was mooi, toen ze nog gekke gezichten voor me trok. Na het tanden poetsen zouden we de trap op hebben gelopen naar de kleine slaapkamer, dan zou ik mijn arm om haar heen hebben geslagen en dan zouden we hebben gepraat over de dag. Ik bleef kijken tot het licht uit was, en de zon opkwam. |
|