Passionate. Jaargang 9
(2002)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||
[pagina 31]
| |||||
Toen hij het podium betrad reageerde het publiek in de Burgerzaal van het Rotterdamse stadhuis nog wat lacherig. Wat wil je, de zaal zat vol heuse dichters en vertegenwoordigers van de ‘tweede cirkel’, allemaal mensen die van de poëzie van deze dichters leefden: uitgevers, recensenten, organisatoren van poëzie-festiviteiten. Beroemd om hun vermogen net een mode achter te lopen, hadden ze nog maar pas geleerd dat de smartlap camp zou zijn. En toen begon Jacques Herb te zingen. Zonder enige terughoudendheid, wars van ironie, schreeuwde hij de tekst van Tom Lanoye de Burgerzaal in. Zijn ene vuist gebald, de andere arm hing onhandig in een mitella: Ik ben je man / Ik ben je hond / Ik ben je nacht. Ik ben je zon / En zonder jou / Is het alsof / Het leven niet bestond: / Ik ben je enig echte vriend / Waaraan heb ik dit verdiend? Er werd gegniffeld om die maffe tekst van Tom Lanoye, die Jacques Brels ‘Ne me quitte pas’ in zelfvernedering overtrof (Laisse-moi devenir / L'ombre ton ombre / L'ombre de ta main / L'ombre de ton chien). Toch was zelfs de meest verstokte poëziecriticus in de zaal onder de indruk van deze overweldigende voordracht. Het moet de aanwezige culturele elite in één klap duidelijk zijn geweest. Het levenslied is meer dan camp alleen. Het is wel degelijk tot ontroering in staat.
Het levenslied is in. En dan bedoel ik niet de ironische lolbroekenpendant zoals je die tijdens bijvoorbeeld het Utrechtse Smartlappenfestival krijgt voorgeschoteld. Die variant is in feite zelfs al op zijn retour, ten onder gegaan aan het eigen succes (de cafés puilen uit met nét iets te fanatiek vrolijk volk, de oorspronkelijke festivalgangers haken af) en het langverwachte einde van de camp-terreur. Het levenslied staat opeens weer in de (halfserieuze) belangstelling van de intelligentsia. Jacques Klöters presenteerde onlangs het boek Huilen is voor jou te laat. De Universiteit van Utrecht riep een nieuwe leerstoel Nederlandse liedcultuur in het leven, waarvan de muziekwetenschapper Louis Grijp tot bijzonder hoogleraar werd benoemd. Op de dag dat hij in de Utrechtse Nicolaïkerk zijn aanvaardingsrede, ‘Van Hadewijch tot Hazes’, uitsprak opende Janita Monna van Poetry International in de Rotterdamse Burgerzaal de derde Landelijke Gedichtendag. Thema van die 31e januari 2002: Het Levenslied. Poetry had tien dichters gevraagd een lied te schrijven, die op muziek gezet en vertolkt zouden worden door bekende levensliedzangers. Ook in de rest van het land waren die dag speciale samenwerkingsverbanden tussen dichters en snikzangers actief. Is hier sprake van een voorzichtige hereniging? Sinds de tweede wereldoorlog zijn de dichter en het levenslied in ieder geval nog nooit zo close geweest. | |||||
TroubadoursIn een artikel over levensliederen ontkom je niet aan het eeuwige gezanik over de smartlap versus het levenslied. De zelfbenoemde levensliedprofessor Peter Blanker is daar resoluut in: de smartlap gaat over het leed van een ander, terwijl het levenslied meestal over de zanger zelf gaat. Blanker noemt de smartlap de lachspiegelversie van het levenslied. ‘Daarin wordt elke emotie platgewalst. De liedjes zitten vol holle beeldspraak, afgezaagd rijm en taalfouten.’ Volgens de liedjesverzamelaar Vic van de Reijt hoeft er in een levenslied niet per se iemand dood te gaan, in een smartlap wel. Flauwekul, dat kunstmatige onderscheid. Zangeres en cabaretière Marijke Boon was er in haar show Een jurk met rozen het duidelijkst in: ‘Mensen zeggen wel eens dat ik smartlappen zing. Dat is niet waar. Dat is denigrerend. Ik zing levensliederen. En dan nu mijn volgende liedje, getiteld “Een smartlap”.’
De liaison tussen de dichter en het levenslied gaat terug tot de prilste uitingen in de Nederlandse taal. Blanker draait het zelfs om: ‘Het lied is de basis van alles. Het is de oorsprong van de moderne poëzie. Het zijn de middeleeuwse troubadours die het lied uit zijn religieuze context hebben gehaald. Zij zongen over het leven in al z'n facetten. Pas in de laatste eeuwen zijn teksten los van muziek op papier gezet. Nog later hebben schrijvers het rijm en de vormvastheid op de helling gezet.’ Met een beetje fantasie kun je Hadewijch de eerste literaire smartlappenzangeres noemen. Ze bezingt de tragische liefde in een makkelijk mee te zingen melodie, geleend van de trouvères, dichters-componisten uit Arras in die tijd (eerste helft 13e eeuw). Het is overigens niet aannemelijk dat de liefdesliederen van Hadewijch in die tijd ook onder het volk een breed publiek hebben gevonden. Pas met de drukkunst was een bredere verspreiding van liedteksten en -melodieën mogelijk. In de zeventiende eeuw genoten schrijvers als Hooft, Cats, Vondel en Bredero een brede bekendheid, ook doordat zij liedteksten schreven, die zij speciaal op toentertijd | |||||
[pagina 32]
| |||||
populaire volkse deuntjes zetten. Zoals de weinig renaissancistische wijsaanduiding die Hooft voorschreef bij zijn beroemde lied ‘Galathea siet den dach comt aan’, op de wijze van ‘Willen dan de koeytjens niet...’. Het klein-huiselijke leed, een belangrijk thema van het levenslied, deed pas met de gedichten van Hendrik Tollens zijn intrede in de poëzie. Het maakte Tollens tot de populairste dichter van begin achttiende eeuw. Met zijn Snikken en grimlachjes was Piet Paaltjens in de 19e eeuw vermoedelijk de eerste schrijver van dichterlijke smartlappen nieuwe stijl. In 1982 werden ze nog door Johnny Hoes op plaat uitgebracht. Wel menigmaal zei de melkboer
Des morgens tot haar meid:
‘De stoep is weer nat.’ Och, hij wist niet
Dat er 's nachts op die stoep was geschreid.
Nu, dat hij en de meid het niet wisten,
Dat was minder; - maar dat zij
Er hoegenaamd niets van vermoedde,
Dat was wel hard voor mij.
| |||||
Crypto-ironische bewonderingIn de twintigste eeuw is de scheiding tussen dichters en liedjesmakers groter geworden. Er waren in feite twee gescheiden stromingen ontstaan: een boekenmarkt en een platenmarkt. Dankzij het enorme bereik van de radio vercommercialiseerde het repertoire en groeiden zangers als Lou Bandy en Willy Derby uit tot vedetten. Intellectuelen maakten zich vrolijk om zoveel vals sentiment. Al keken gewaardeerde dichters als Elsschot in zijn kitscherige moeder-, Slauerhoff in zijn schreeuwerige scheepvaart- en Marsman in zijn pathetische ‘doodsgedichten’ ook niet op een traantje meer of minder. Zangers die wel de bekoring van de intellectuele klasse genoten waren J.H. Speenhoff en Louis Davids. De Rotterdammer Speenhoff wordt wel de grondlegger van het huidige Nederlandse levenslied genoemd. In een vaak rauwe volkstaal bezong hij naast actualiteiten en Rotterdamse eigenaardigheden ook de misère en humor van de gewone man. Of soldatenliedjes als ‘Afscheid van een marinier’ en ‘De Rotterdamse schutterij’ (‘Daar komen de schutters...’). Ook Louis Davids werd in zijn tijd door de culturele eltite gewaardeerd. Van Menno ter Braak is bijvoorbeeld bekend dat hij een groot Davids-liefhebber was die graag zijn optredens bezocht. Vooral de liedjes die (de later in WOII ‘foute’) Jacques van Tol voor Davids schreef hebben de tand des tijds goed doorstaan: ‘De sweepstake’, ‘De olieman heeft een Fordje opgedaan’, ‘De voetbalmatch’ en ‘Naar de bollen’, volgens Vic van de Reijt de eerste Nederlandse bluesplaat. Marietje, zegt mama, zit toch niet in je neus te pulken
Het kind gaat aan het bulken en pa vermaant z'n vrouw:
Dat jij 't nou niet gracieus vindt, het is je eigen neus, kind,
Ze pulkt toch niet in die giechel van jou!
Na de tweede wereldoorlog regeerde smartlaptycoon Johnny Hoes decennia lang over het Nederlandse levenslied. Met mensen als Johnny Jordaan, Tante Leen en vooral de Zangeres Zonder Naam. Terwijl in Parijs het chanson in dezelfde linkeroevercafés opleefde als waarin schrijvers en dichters hun werk schreven en bespraken, leek de poëzie definitief uit het Nederlandse levenslied verdwenen. Jean-Paul Sartre en Boris Vian schreven liedjes voor Juliete Gréco, zangers als Brel en Brassens namen stelling in politiek-culturele discussies. En in Nederland ging het van Och was ik maar bij moeder thuis gebleven.... Goed, Cees Nooteboom schreef eens een tekst voor zijn vrouw Liesbeth List en uit crypto-ironische bewondering schreef Lucebert een tekst voor de Zangeres Zonder Naam: ‘De Soldatenmoeder’. Het werd geen hit. Een prooi der roden verliest zij alle zinnen
Soldatenmoeder was zij, nu een lichtekooi
Als Amerikaanse moest zij nu wel haten
Maar geeft zich toch aan de Vietcongsoldaten
O mensen, dit deden de roden uit Hanoi...
De Koningin van het Levenslied was al eerder als curiositeit door de intelligentsia binnengehaald nadat Gerard Reve haar had uitgenodigd bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs, omdat haar liedjes hem zoveel troost boden. Maar zoals altijd bij Reve weet je niet waar de oprechte bewondering ophoudt en de ironie begint. Voor mensen die niet durven te kiezen is tenslotte de camp uitgevonden. De weinige liaisons tussen de liedcultuur en de literatuur die volgden muntten alle uit in lolbroekerij. Van enige serieuze samenwerking tussen dichters en zangers was geen sprake meer. Jan Cremer bracht bij | |||||
[pagina 33]
| |||||
Johnny Hoes de single ‘De flipstand’ uit (het plaatje werd uiteindelijk geboycot), Remco Campert schreef voor Rijk de Gooijer ‘Liggen zo uw problemen’ (45 exemplaren verkocht) en Gerard Reve probeerde het met de sprookjesplaat ‘Ik bak ze bruiner’. De volksschrijver neemt ons mee naar het keukentje van Eendje Kwak en die ‘kakte daar uit zijn kont een grote drol van stront’. De Nederlandse dichters en het Nederlandse lied in de tweede helft van de vorige eeuw, het is wat. | |||||
Onverbiddelijke hitMaar er is hoop. Tijdens haar festival in juni 2002 presenteert Poetry International een cd met de liedjes die de dichters en zangers voor de Landelijke Gedichtendag van 31 januari hebben gemaakt. De onverbiddelijke hit van Jacques Herb/Tom Lanoye, ‘Waaraan heb ik dit verdiend’, staat er op. ‘In de nacht’ van Willem Hofman en ‘Het lied van de zakdoek’ van Bart Moeyart, gespeeld door Nico Arzbach + Roland Brunt (De Dijk). Wim T. Schippers laat zijn alter ego Jacques Plafond ‘Aan de dijk’ zingen. Op een typisch Jan Vosdeuntje zingt Plafond over een meisje dat alles heeft (jong, knap, slim en rijk) maar door twee foute partnerkeuzes slijt zij haar leven vereenzaamd, oud en gek. Schippers zou Schippers niet zijn als hij niet een paar volstrekt ontheemde woorden het smartlappengenre binnen smokkelde.
Ze koos weer voor de glamour van de zakenwereld en het geld Een e-business-wonderboy werd haar nieuwe held die haar vereerde maar zich prompt van haar ontdeed nadat hij haar vakkundig financieel had uitgekleed.
Ook de schrijver/dichter Robert Anker zingt zijn eigen lied ‘Het gat in mijn hand’. Zoals hij zingt en zichzelf op de piano begeleidt doet hij aan de Amerikaanse dichter/jazzmusicus Weldon Kees denken. Het refrein swingt en blijft nog uren in je hoofd rondzingen: Jij was het gat in mijn hand
De kink in mijn kabel
Maar je was ook het brok in mijn keel
De stok van mijn adem
De knik van mijn knie
De hik in mijn rikketik, wie
Blijft er dan bij zijn verstand.
Robert Anker kiest bewust voor een lucide taal, zonder dichterlijke verknopingen. Daarom is zijn lied wel geslaagd en klinken de liedjes die Anneke Brassinga, Remco Campert en Leo Vroman schreven zo vermoeiend. Marijke Boon doet haar best met Brassinga's ‘Karnemelkse pap’, maar een lekkere meezinger wil het niet worden. Denkend aan stroopletters op een kom karnemelkse pap keert iemand in gedachten terug naar haar jeugd en haar moeder. Er was eens, er was eens, o waar gebleven -
ach moeder, 'k was nog kind, toen ben je heengegaan;
jouw zoete stroop in krinkels geschreven
had mij het bitter lot doen verstaan.
Jan Rot heeft zo mogelijk nog meer moeite met de tekst van Remco Campert, dat wel ‘Smartlap’ heet maar eigenlijk gewoon een gedicht is. Campert laat de kitsch van het geschilderde zigeunerkind mét traan overlopen in de televisiebeelden van oorlogskinderen van de Balkan. ... en schaamt mijn gedicht zich niet / een smartlap te zijn / waarmee ik de traan op dat gezicht / tracht weg te wissen. Probeer het maar te zingen. Jan Rot lukt het ook niet. Voor datzelfde probleem staat Henk Hofstede (Nits), die een ritme probeert te vinden voor het gedicht ‘Sentiemetaal voor Tineke’ van Leo Vroman. De tekst is al net zo onbuigbaar als de titel. | |||||
Gewaagd themaDe beste alliantie van de cd komt van dichter Menno Wigman. Hij zegt erover: ‘Aanvankelijk heb ik de opdracht geweigerd. Twee weken later trad ik in Utrecht op, en dat programma werd besloten door pianistzanger Maarten van Roozendaal. Ik was erg onder de indruk van zijn spel, ik zag wel iets van een Nederlandse Brel in hem. Toen heb ik gezegd dat ik dat levenslied heel graag zou willen schrijven voor Van Roozendaal.’ Het is het aan te zien dat de tekst speciaal voor Van Roozendaal geschreven is. Net als in veel van zijn eigen teksten speelt het lied zich af op de barkruk van een café. Twee boezemvrienden waarvan één, de ik-persoon, er maar niet in slaagt om iets ter sprake te brengen. Iets waardoor hun vriendschap op het spel kan komen te staan. Is hij verliefd op zijn vriend, of heeft hij een affaire met diens vriendin? We komen er niet achter, de ik-persoon is ook vanavond weer te laf om erover te beginnen. | |||||
[pagina 34]
| |||||
Straks is hij weg en heb ik hem
met duizend woorden niets gezegd.
Straks sluit de tent en weet alleen
mijn wodkaglas hoe laf ik ben.
En zo weeg ik mijn twijfels af,
mompel mijn zorgen in mijn glas
en maak me wijs dat eerlijk zijn,
echt eerlijk zijn, oprecht en naakt,
een slagveld van je leven maakt.
Niet alleen de thematiek en setting van het werk van Wigman en Van Roozendaal komen overeen, ook in de woordkeuze zal de zanger zich hebben herkend. Wigman beweerde eens nooit woorden in zijn gedichten op te nemen die je eerst in het woordenboek zou moeten opzoeken. Ook Van Roozendaal verstaat de kunst om de taal eenvoudig te houden zonder dat de tekst er oppervlakkig en afgezaagd van wordt. Wigman: ‘Ik vind het levenslied wel een gewaagd thema, omdat ik denk dat menig dichter zich te goed zal voelen om een levenslied te schrijven. Zelf heb ik heel weinig Nederlandstalige muziek in huis, maar ik heb in bandjes gezeten en liedjes geschreven in het Nederlands en Engels. Ik zie mijn lied “Niets persoonlijks” niet als een gedicht, maar ik zie er wel regels in die ik graag voor een nieuw gedicht zou willen gebruiken. Je dacht dat achter alle ramen van de stad het leven beter dan het jouwe was, ik denk dat die regel nog weleens in een gedicht terugkomt.’ | |||||
Het collectieve snikkenNiet alle liedjes op de Poetry-cd zijn feitelijke smartlappen. Uit alle verschillende definities die er van een smartlap of een levenslied worden gegeven zijn de volgende vaste waarden te distilleren: 1) Een levenslied vertelt een verhaal. Meestal als drieluik opgebouwd: de achtergrond, de gebeurtenis en de moraal. Daarmee onderscheidt het zich van de meeste popmuziek waar veelal in algemeenheden wordtgezongen. 2) In eenvoudige woorden worden grote universele thema's belicht. Liefde. Hartstocht. Hebzucht. Dood. Verdriet. En 3) Een goed levenslied moet als vanzelf een meezinger zijn. De bedoelingen moeten bij eerste gehoor al duidelijk zijn. Dat is vooral van belang bij groepsbeluistering, wanneer men zich voluit overgeeft aan het collectieve snikken. Alleen ‘Het gat in mijn hand’ van Robert Anker, ‘In de nacht’ van Wim Hofman, ‘Het lied van de zakdoek’ van Bart Moeyaert en ‘Niets persoonlijks’ van Menno Wigman voldoen aan deze elementaire criteria. De meeste dichters zijn toch te veel dichter en te weinig liedjesschrijver gebleven. Een gedicht is alleen van tekst en ritme afhankelijk, haalt daar zijn effecten uit. Om de verstaanbaarheid hoeft de dichter zich minder te bekommeren. De lezer bepaalt immers zelf in welk tempo hij het gedicht leest; of hij het in één keer uit leest of zo nu en dan een regel twee keer leest of naar een eerdere strofe terugkeert. Een liedje moet in één keer klaar overkomen. Daartoe schieten de muziek en de voordracht te hulp. En, belangrijk voor de verstaanbaarheid van de meezinger: een simpel en terugkerend refrein. Iedere performing poet zal het beamen. Staat er op de cd nog een liedje dat ook na de presentatie tijdens Poetry International op het repertoire van een van de deelnemende zangers blijft staan? Nee, die kans is klein. Daarvoor staan de liedjes vaak te ver van het eigenlijke oeuvre van de zanger af. Maar als dit project van Poetry ertoe leidt dat weer meer dichters zich aan het schrijven van liedjes gaan wagen, dan zou dat een welkome uitbreiding van de smartlappencultuur zijn. En mooier dan dat: ook poëziefestivals knappen er zeker van op.
Voor dit artikel is dankbaar geput uit onder meer
| |||||
[pagina 35]
| |||||
|