Passionate. Jaargang 9
(2002)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
[pagina 79]
| |
‘De dichtbundel is goed want bekroond,’ aldus dichter Mark Boog op de eigen website over zijn debuutbundel Alsof er iets gebeurt. Een mooi ironische, apodictische aanprijzing die mij een beetje deed denken aan de manier waarop Hans Sleutelaar en Cornelis Bastiaan Vaandrager in de jaren zestig hun reclame-activiteiten in poëzie gebruikten. Zij aarzelden niet om in ronduit platvloerse termen de aandacht te vestigen op hun eigen werk, geïnspireerd door de reclamewereld waarin ze hun geld verdienden. De overtuigingskracht schuilt in de vorm, niet in de kwaliteit van de redenering.
Er gaan 12 domme blondjes in een dozijn en 144 in een gros
Toen Vaandrager om een toelichting werd gevraagd, antwoordde hij: ‘Dat is gewoon 'n exacte constatering.’ (Het Vrije Volk, 19 oktober 1964). Inhoudelijk is het antwoord misschien niet zo fraai, maar wie heeft er nog behoefte Vaandrager tegen te spreken? De poëzie van Mark Boog heeft weinig met die van Vaandrager te maken - is geciseleerder, met meer bezinning, en ook traditioneler - maar het elan waarmee hij op zijn website zijn waren aanprijst, getuigt van een vergelijkbare mentaliteit. De dichtbundel is goed want bekroond. Dat is gewoon een exacte constatering. | |
1. De invloed (?) van VaandragerWie nagaat in welke context de naam Vaandrager in literaire recensies wordt genoemd, ziet dat dat eigenlijk alleen gebeurt in besprekingen van Rotterdamse dichters - vooral J.A. Deelder en Riekus Waskowsky - of wanneer het gaat om dichters die spreektaalachtige poëzie maken en bekend staan vanwege hun voordracht - Johnny van Doorn, Herman Brood, Bart Chabot, nog eens J.A. Deelder. Dat eerste is terecht maar een beetje gemakkelijk: Deelder is al vanaf zijn eerste publieke optreden tijdens Poëzie in Carré in 1966 zeer regelmatig met Vaandrager vergeleken. Vaandrager was zelfs behoorlijk gebeten op Deelder - zeker toen die meer succes begon te krijgen dan Vaandrager ooit had gekend. Omdat je nu uit dezelfde stad komt... Er zit meer brood in de vergelijking van Vaandrager met performancedichters: de overeenkomsten tussen zijn laatste poëzie en die van de jongste dichters is opmerkelijk. In Vaandragers laatste bundel Sampleton wordt geknipt en geplakt dat het een aard heeft. De gedichten zijn opgesteld in een fonetisch neergeschreven Rotterdams met flarden Engels. Bovendien zal er muziek opgestaan hebben tijdens het schrijven, en die klinkt door in de gedichten. En niet alleen oude helden zoals The Ink Spots, of iets later Bryan Ferry en Iggy Pop, maar ook de rap van Public Enemy en Kool Moe Dee klinkt door in Vaandragers laatste gedichten. (sampleton)
dont PRESS your luck (Kool Moe Dee)
Ik hoor je nie altijd, ik heb ziektes.
Hekties wikke en overmaat, dus nie te weinug.
Warm canto, sunny streetsight, vandaag dus,
materiaal gaat vrij uit, buite wet, bevelende
wijs, wat hij er mee moet, inw. bij (heerszugtuge?)
moeder, in wiens auto zoonlief (?) andere stede be-
strijk, alwaar bijeenkomste (direkte radio-uitzendinge)
en schrijvers van Faam en Naam.
Is dit de wartaal van een dichter op zijn retour, die ten onder gaat aan drank, drugs en paranoia? Die beter tegen zichzelf in bescherming genomen had kunnen worden? Rob Schouten suggereert iets dergelijks in een enigszins meewarige recensie (Vrij Nederland, 8 september 1990). De ‘blote impressies van wat we maar een erg verwarde geest zullen noemen’ zijn afkomstig van een ‘oude bohémien [die] inmiddels tot sociale randfiguur is afgegleden’. De titel van de bundel is een ‘samentrekking van “sample” en “simpleton,”’ vermoedt Schouten. Misschien. Maar lezend denk ik toch eerder dat Vaandrager meer met samples dan met simpelheid heeft. Hij knipt en plakt - sampelt en mixt - de werkelijkheid als een hiphop-producer bij elkaar. Wat hij hoort op straat of op de radio komt samen in zijn gedichten. Volkomen vanzelfsprekend, zonder veel distantie en voor de lezer vaak nauwelijks navolgbaar.
In 1997 wordt in Paradiso, Amsterdam een poëzie- en muziekfestival georganiseerd, dat in 1998 een reprise beleeft: Double Talk. Of Vaandrager er zou hebben | |
[pagina 80]
| |
gestaan als hij nog geleefd had - ik denk het niet, maar het doet niet terzake. Rappers en dichters zongen, schreeuwden en zegden beurtelings hun teksten, al dan niet begeleid door muziek. Grensoverschrijdende avonden, waarop iets bijzonders gebeurde wat Gerrit Komrij tot de veelgeciteerde verzuchting leidde: ‘Rappers hebben de poëzie door mond-op-mondbeademing op het nippertje gered’ - maar ook tot rake karakteriseringen van de rapoetry als een vereniging van ‘poëzie en stardom’, ‘een sound bite, een icoon. Poëzie in een andere jas’. Het lijkt me sterk dat Brainpower, Def P of de Spookrijders de toen zeven jaar oude en reeds verramsjte bundel Sampleton in de kast hadden staan, maar het is opvallend hoe dicht de rappers op papier bij Vaandragers laatste bundel staan. in 't heetst van de strijd
leer je je stankos kennen
als het gaat om veel doekoe
zo groen als de ardennen
nou moet je rennen
voor die gasten die je kennen
De verschillen zijn duidelijk: de rappers gebruiken veel meer poëtische middelen dan Vaandrager (rijm, alliteratie, ritme) maar de overeenkomsten ook: de citeerdrift, het fragmentarische gehalte, en het goede oor voor de straattaal - of dat nu Rotterdams of Osdorps is. Is dat de invloed van Vaandrager? Ik denk het niet. Ik kan nu wel proberen te ‘bewijzen’ dat Vaandrager zijn tijd ver vooruit was, maar daar gaat het niet om. Het gaat mij erom dat de mentaliteit van Vaandrager voortleeft in een brutaal en open spel met de rol van dichter in een chaotische en inspirerende werkelijkheid. | |
2) De mentaliteit van VaandragerEr bestaat dus een mentaliteitsovereenkomst tussen het werk van jonge dichters en de open, jaren zestighouding van Vaandrager. En die is ook elders dan in de rappoëzie te vinden. Een mooi uitgangspunt is de bloemlezing Sprong naar de sterren (1999), samengesteld door Ruben van Gogh. In de inleiding van de bundel pleit Van Gogh ervoor dat de dichters zich richten op een meer eigentijdse thematiek en gebruik maken van andere werelden - bijvoorbeeld de populaire cultuur, de sciencefiction - om daarmee een dimensie aan te boren ‘die buiten de literaire wereld gezocht moet worden’. Bovendien zou de nieuwe generatie er een van podiumdichters zijn die ‘heldere, klare taal’ gebruiken. Hierin klinkt meer dan een echo door van wat dichters als Vaandrager (en Sleutelaar, Verhagen, Armando) in de jaren zestig zeiden en schreven. In het tijdschrift Gard Sivik presenteerden ze hun nieuwe poëzie, die nadrukkelijk op de werkelijkheid was geënt. Net als in de Amsterdamse pendant Barbarber, stond in Gard Sivik aardse, concrete poëzie die vaak humoristisch was, soms hard, maar in elk geval niet bloemrijk, metaforisch of traditioneel. Deze dichters, de zogenaamde Zestigers, introduceerden een nieuwe poëtische mentaliteit, waarin alles mogelijk was en die het liefst los stond van de traditie. Op het oog waren ze anti-poëtisch en onpretentieus, in feite was hun werk het begin van een heel nieuw stadium in de poëzie. Maar van een expliciete verwijzing naar die voorgangers is in Sprong naar de sterren geen spoor te vinden. Dat is trouwens geen misser van Van Gogh & co., maar vloeit logisch voort uit een andere eigenschap die de nieuwelingen met dichters uit de jaren zestig gemeen hebben: de sterke gerichtheid op de eigen tijd. Liever nu net zo cool als Vaandrager toen hip was, dan blijk geven van historisch besef en het hedendaagse equivalent van square zijn. ‘Heldere, klare taal’ - elke nieuwe generatie mag het zich opnieuw voornemen. De gedichten die in Sprong naar de sterren staan, sluiten slechts incidenteel aan bij Van Goghs programma - op zichzelf overigens ook een interessante paradox. In de poëzie is veel meer romantiek te vinden dan de inleiding suggereert. Maar zo nu en dan schemert er iets door: Ronald Ohlsen staart in ‘Chefarine 4’ met hoofdpijn naar de wolken, waarin hij van alles ziet, en besluit Daarna is het slechts een kwestie van de ogen / en oren zo goed mogelijk openhouden. Het doet denken aan twee gedichten van Vaandrager: Een wolkenformatie / die ik dreigend zou kunnen noemen en Schrijf uw bevindingen / zo nauwkeurig mogelijk op. Een andere dichter in wiens werk ik sporen van de Zestigers zie (zo nu en dan althans, want ook hij is volgens mij vooral romanticus) is Ingmar Heytze. ‘Prijsvraag voor dichters’ vind ik een gedicht in de beste Zestigerstraditie: | |
[pagina 81]
| |
Maak de volgende slagzinnen
zo origineel mogelijk af
in maximaal honderd jaar
Het firmament is groot en leeg
omdat..............................
De liefde is een dode mus
maar ach..........................
De dood is niets dan ijzig zwart
daarom............................
De poëzie biedt schrale troost
kortom..............................
De grote poëtische thema's worden gerelativeerd in een poëtisch spelletje, waarin bovendien ook aan reclame wordt gerefereerd. Zo kan ik doorgaan met fragmenten van jonge dichters naast teksten van Vaandrager te zetten. Van directe invloed is waarschijnlijk geen sprake, maar de mentaliteitsovereenkomst is onmiskenbaar en dat vind ik eigenlijk veel interessanter. Aan het eind van de twintigste eeuw zijn bij veel jonge dichters openheid, enthousiasme, speelsheid en een relativerend gevoel voor humor te vinden die het werk van Vaandrager in de jaren zestig ook kenmerkten. Ik ben ervan overtuigd dat Vaandrager, met andere Zestigers, het klimaat van de poëzie zodanig heeft veranderd dat humor in de poëzie tegenwoordig moeiteloos samengaat met de romantiek. | |
3) Frank KoenegrachtDan is er nog een dichter die niet tot de jongste generatie behoort maar al vanaf het begin van de jaren zeventig dichtbundels maakt. Zijn gedichten getuigen vaak van dwarsheid; regels en bepalingen zijn er om te relativeren, zeker niet om zomaar na te volgen: In plaats van op de man te schieten / begon het vuurpeloton allerlei vragen te stellen. Hij is een ‘dichtmens’ in een wereld van ‘doosmensen’, aldus Redbad Fokkema in Kritisch Literatuur Lexicon - hip in een wereld vol squares. Vooral in zijn laatste paar bundels geeft Frank Koenegracht blijk van een ‘no-nonsense mentaliteit waarin Vaandrager excelleerde’ aldus Jaap Goedegebuure in zijn recensie van Zwaluwstaartjes (HP/De Tijd 29 april 1994). Hoewel Vaandrager noch Koenegracht zijn vast te pinnen op ‘een’ mentaliteit, is er een verband tussen de twee, hoewel het zich lastig laat benoemen. Het heeft iets te maken met gevoel voor humor en een oog voor absurde details. Beide dichters schrijven poëzie vanuit de paradoxale houding dat het belang ervan gerelativeerd moet worden. Vaandrager blijft wat dichter bij de straat, is vaak harder dan Koenegracht, die de wereld met wat meer melancholische afstand, van achter het raam bekijkt. Ik kan een en ander misschien het best laten zien door enkele gedichten van de twee naast elkaar te zetten. Vaandrager en Koenegracht hebben beiden weinig respect voor grote namen in de literatuur. Vaandrager levert een mooi voorbeeld in de merkwaardige overweging uit zijn cyclus ‘Des femmes disparaissent’: Vele, aantrekkelijke prijzen,
waaronder een
onderbroek van Harry Mulisch.
Mede dankzij de tijdloze grootsheid van Mulisch, blijft dit gedichtje zijn werking behouden. In 1999, verschijningsjaar van Koenegrachts laatste bundel Alles valt, is Wislawa Szymborska in Nederland een onaantastbare figuur geworden, Nobelprijswinnares maar ook dichteres voor iedereen. Koenegracht schrijft een merkwaardig eerbetoon waarin hij haar afzet tegen ‘de nederlandse huisvrouw’. De nederlandse huisvrouw wast vies af.
Ze neemt te weinig water zodat er
in de gootsteen een papje ontstaat
van aardappelmeel, oude kool en wespen.
Szymborska echter wast af met zeer ruim water
en dat is normaal, belangrijk en nuttig.
Je moet altijd ruim water nemen
in deze wereld vol metafysische theelepels.
‘She's not a girl who misses much’
Schijnbaar totaal irrelevante details (de onderbroek; de afwas) over de schrijvers domineren beide gedichten. Maar bij Vaandrager suggereert het presenteren van een onderbroek als ‘aantrekkelijke prijs’ iets over de ijdelheid van het subject. En Szymborska, die afwast met zeer ruim water, vindt nooit meer het merkwaardige maar aardse papje van troep in de gootsteen. Voor haar blijft een zeer | |
[pagina 82]
| |
subtiele verfijning over, ruim water op een wereld vol metafysische theelepels. Szymborska ziet alle details, en dat is zowel normaal, belangrijk als nuttig. Het zijn karakterschetsen op de vierkante millimeter. Iets anders wat zowel Vaandrager als Koenegracht met grote vaardigheid doen, is het opwaarderen van spreektaal, om zo met heel weinig middelen hele sterke effecten te bereiken. Wat huilen die twee toch
Er zit iets ongebrokens in hun huilen.
Nee dat vind ik niet.
Het is een soort vliegeren, geen
huilen, ze huilen niet.
Het spijt me maar ze huilen wel.
Dit ‘Epigram voor Chet Baker’ van Koenegracht is een dialoog tussen twee fanatieke muziekliefhebbers - en een strijd op leven en dood over wat ze horen. Een ‘Barbarbertoon’ hoort Maarten Doorman in dit gedicht (Vrij Nederland 20 mei 1994). Met droog opgeschreven spreektaal wordt een verhaal verteld dat heel ergens anders over gaat dan alleen de muziek. Vergelijkbare fragmenten zijn - zij het meestal korter - bij Vaandrager eveneens te vinden. Hij was een meester in het veel zeggen met heel weinig woorden. Uit de cyclus ‘Het dagelijks leven’: ‘Hij wel.’
‘Ikke wel.’
Minimale middelen; maximaal effect. Ook hier wordt in een kaal dialoogje op subtiele manier een nauw verholen concurrentiestrijd geschetst. Het blijft een hachelijke onderneming om de nieuwe vaandragertjes aan te wijzen - ze zijn er niet en hun bestaan is ondenkbaar, want een dichter als Vaandrager is in extreme mate geworteld in zijn eigen tijd. Maar zijn houding en zijn dwarse humor zijn tijdloos. Er zijn geen dichters die nog werken op de manier van Vaandrager. Maar de relativerende brutaliteit ten opzichte van de poëzie is er nog wel. En er worden nog steeds gedichten geschreven die in de jaren zestig niet hadden misstaan. ‘Zullen we dansen, schat’
Eigenlijk moeten ze teruggeplaatst worden,
maar daar zijn ze te goed voor,
bovendien is er eigenlijk geen plaats
voor een terugplaatsing.
Ja. Maar we kunnen ze toch moeilijk
vooruitplaatsen.
Was getekend, Frank Koenegracht 1999. Het gedicht lijkt volgens een procédé tot stand gekomen dat stamt uit de jaren zestig. Gespreksflarden, op zichzelf vrij betekenisloos, krijgen geïsoleerd op de pagina een bijzondere lading, een poëtische lading tegen wil en dank. Misschien is het wel de evaluatie van een dansleraar, of wordt de vooruitgang van een psychiatrisch patiënt besproken. Het is aan de tekst niet direct te zien - die groeit boven de gewoonheid van de woorden uit. Vaandragers geest leeft nog. Dat is geen exacte constatering. Maar het is wel een goed cliché.
Bibliografische notitie: De gedichten van Vaandrager zijn geciteerd uit: Cornelis Bastiaan Vaandrager, Totale poëzie. Amsterdam, De Bezige Bij 1981 en Sampleton. Amsterdam, De Bezige Bij 1990. De bundels van Frank Koenegracht waarvan ik gebruik heb gemaakt: De verdwijning van Leiden. Amsterdam, De Bezige Bij 1989, Epigrammen. Amsterdam, De Bezige Bij 1986, Zwaluwstaartjes. Amsterdam, De Bezige Bij 1994 en Alles valt. Amsterdam, De Bezige Bij 1999. het gedicht van Ingmar Heytze staat in Alle goeds. Amsterdam, Podium 2001. Over de Zestigers heb ik uitgebreider geschreven in Zestig. Een nieuwe datum in de poëzie. Amsterdam, Podium 2001. De website van Mark Boog is te vinden op www.markboog.nl | |
[pagina 83]
| |
|