| |
| |
| |
Sampleton
Martin Bril
Vaandrager en Martin Bril, Rotterdam 1989 Foto Hansje de Reuver
Door een merkwaardige speling van het lot kwam ik eind jaren tachtig voor twee dagen per week bij uitgeverij De Bezige Bij te werken. Mijn belangrijkste taak was het behandelen en verwerken van de post; meer in het bijzonder: het lezen en beoordelen van manuscripten. Niemand had mij gevraagd dat te doen, het was een van de minst populaire karweitjes op de uitgeverij, maar toen ik er een keer mee begonnen was, kreeg ik er geen genoeg van.
Er kwamen per week rond de honderd manuscripten binnen. Handgeschreven of met de typemachine vervaardigd, sommige met de hand gebonden, andere niet eens voorzien van paginanummers, gedichtenbundels en enorme romans, bekentenisliteratuur, levensgeschiedenissen en aperte onzin; ik vond het heerlijk. Eén keer heb ik in al die post iets gevonden wat volgens mij een boek zou kunnen worden, en dat was het ook, ware het niet dat de schrijver zich bij het tekenen van de contracten ontpopte als een crypto-fascist. Dat was nou net een stap te ver voor een voormalige verzetsuitgeverij.
De belangrijkste les die ik trok uit de manuscriptenberg was deze: wie in de literatuur de weg niet weet en gewoon zijn boek opstuurt naar de eerste de beste (de meeste inzenders stuurden hun geesteskind na afwijzing door mij gewoon op naar de volgende uitgeverij), hoort in de literatuur niet thuis. Schrijven is niet alleen hard werken, maar ook sociale vaardigheid. Wie droomt van een carrière in de letteren, heeft vrienden die hetzelfde dromen, kent mensen die een tijdschriftje runnen, publiceert daar zijn eerste vrucht, na enig aandringen, of na lange vergaderingen tot diep in de nacht, en vanaf dat punt gaat het verder, of niet. Met deze les in mijn zakdoek geknoopt ging ik
| |
| |
er toe over alle manuscripten ongelezen terug te sturen, en nooit heeft De Bezige Bij om die reden een bestseller gemist.
Ik had dus mijn handen vrij om iets anders te doen. Ik redigeerde een boek van Tymen Trolsky (die Jasper Mikkers bleek te heten), ik schreef eens wat flapteksten, ik vergaderde, ik las buitenlandse boeken en ik at veel pannenkoeken bij café Loetje om de hoek. Al met al een mooie betrekking. Ook hing ik vaak uren aan de telefoon met vriendinnen in het buitenland.
| |
Plastic tas
Op een dag trof ik Hans Sleutelaar. Ik kende hem al enige tijd, want hij stond aan de wieg van Arbeids-vitaminen, het boek waarmee Dirk van Weelden en ik twee jaar eerder waren gedebuteerd. Sleutelaar was bezig met een groot boek over de dichters- en kunstenaarsgroep De Nieuwe Stijl en zocht iemand die bereid was tegen vorstelijke honorering de vier betrokken dichters, Armando, Hans Verhagen, Cornelis Bastiaan Vaandrager en hijzelf, te interviewen. Het leek hem iets voor mij. Kort daarop reisde ik met Sleutelaar af naar Rotterdam voor het eerste interview; met Cor Vaandrager. Hans zou mij hierbij terzijde staan, want Cors toestand was labiel.
Goed.
Over dat bezoek schreef ik een verhaal dat ‘A foggy day in Rotterdam’ heet. Voor het eerst werd het gepubliceerd in de Haagse Post, later in diverse bloemlezingen, en uiteindelijk in mijn eigen boek Het tekort. Het interview dat ik maakte verscheen in De Nieuwe Stijl 1959-1966 (De Bezige Bij, 1989). Aan het einde van die lange dag in Rotterdam gaf Vaandrager ons een plastic tas papieren mee. Of we daarnaar wilden
| |
| |
Vaandrager, Hans Sleutelaar en Martin Bril, Rotterdam 1989 Foto Wim de Boek
kijken. Misschien kon er een bundel gemaakt worden. Ik kan me overigens niet goed meer herinneren hoe de overhandiging van dit materiaal in zijn werk ging. Was het Sleutelaar die informeerde of Cor nog iets had liggen? Was het Vaandrager die met de tas op de proppen kwam? Had hij het idee dat in de tas misschien een bundel zat of was het Hans die opperde dat er misschien iets van te maken viel? Wel weet ik zeker dat het Vaandrager om het even was. Als Hans het niets vond, was het niets.
Onderweg naar Amsterdam waren Sleutelaar en ik stil. Hij overdacht het lot van zijn oude vriend, en ik de armzalige toestand waarin ik mijn jeugdheld had aangetroffen. Ook de tas was in onze gedachten. Hans had eerder voor Cor de bundel Metalon samengesteld (en daarvoor diens Totale Poëzie) en hij had weinig zin het nog een keer te doen. Hoeveel werk moest hij verzetten voor hij zijn schuld had ingelost? En waar was hij eigenlijk schuldig aan? Dat het niet goed ging met Cor? Onzin natuurlijk, maar toch. Het lag dus voor de hand dat ik een eerste poging zou doen uit de tas een boek te maken.
| |
Iets onzegbaars
Ten kantore van De Bij opende ik de tas. Van alle manuscripten die ik gezien had, was dit het meest bizarre. Vaandrager gebruikte alles om op te schrijven, en hij schreef ook met alles waar maar inkt in zat. Servetjes, stukken krant, oude ansichtkaarten, de achterzijde van formulieren, bierviltjes, WC-papier, uit boeken gescheurde witte pagina's - overal stonden zijn forse hanenpoten op. Daarnaast was er ook van alles dat met een machine was beschreven, soms een fragment verrassend helder op gebloemd meisjespapier, soms drie pagina's aan elkaar geniet, samenhangend, soms twee regels op een placemat. Het werd mij zwaar te moede.
In de weken die volgden voerde ik al het materiaal in de computer in. Dat was nog een hele klus, maar al doende kwam ik afgeronde gedichten tegen, en flarden die je als zodanig kon lezen. Een van de eerste die ik vond was ‘good gift’:
Je taime, madame, votre memme,
ma petite. Stierebiet moi-meme
mooi meegenome, nom de plume, mon
pym. Pas de deux...de moi. Ik zou
zegge ga zitte. Ik salsa. Ik zoek me
boeie. Ik hou je vast en zeker.
| |
| |
Moeilijk te zeggen waarom, maar dit gedicht ontroerde mij vanaf het eerste moment dat ik het zag, op de achterkant van een aanmanend schrijven van een woningbouwvereniging, een brief overigens niet aan Vaandrager gericht, een stuk papier dus kennelijk op straat gevonden. Er zit een prachtige alliteratie in, er zitten geestige associaties in, er klopt geen moer van, maar het loopt als een tiet; het heeft iets kinderlijks, iets swingends, het ontwikkelt zich van zelfverzonnen Frans via Rotterdamse straattaal naar een harde, duidelijke, Nederlandse mededeling: Ik hou je vast en zeker. De mooiste zinnen zijn de eerste, het wonderlijke ‘Ik salsa’ en het intrigerende ‘Ik zoek me boeie’. Het is onweerlegbaar een gedicht, maar even onweerlegbaar is dat het iets onzegbaars behandelt. Daarin is het duidelijk, maar die duidelijkheid is als een muur waar de dichter tegenaan is gelopen; oog in oog met de eigen emotie kan hij niet verder. Het is een liefdesgedicht dat schertsend begint en wanhopig eindigt.
| |
Instant
Toen ik alles uit de tas had overgetikt en uitgeprint, maakte ik een afspraak met de dichter. Dat was trouwens nog niet zo makkelijk, want hoewel in het bezit van een tijdelijke woning, had Vaandrager geen telefoon en ook was het onduidelijk of zijn post wel aankwam. Hij reageerde er in ieder geval niet op. Het contact verliep dus via Hansje de Reuver, fotografe en vriendin van de dichter. Met haar kon ik bellen, en zij wist Cor te vinden. Ik gaf haar door wanneer ik in de stationsrestauratie van het CS zou zitten. Ik zei er bij dat ik een voorschot voor Cor bij me had.
De stationsrestauratie in het CS van Rotterdam was in die tijd nog dé hangout van junkies, zwervers en alcoholisten. Er hing een doordringende stank en de lucht was blauw van de rook. Er werd gechineesd en gezopen uit de fles. Links en rechts aan half ingestorte tafels zaten mannen te slapen. De enkele ober die rondliep had de moed ook al bijna opgegeven. Een kwartier nadat ik ergens was gaan zitten, kwam Vaandrager opdagen. Hij droeg een grauwe windbreaker en ook zijn hoekige gezicht stond grauw. Hij bewoog zich voort met een soort shuffle, bijna een dansje. Hij had hele dunne benen. Ik legde hem de gedichten voor. Hij bladerde er wat in rond en praatte over een volgend boek, een grote roman. Na een tijdje gingen we de stad in, naar de Binnenweg. Bij Melief Bender zaten we een uur of wat aan een tafel bij het raam. Frans Vogel kwam langs, Hansje de Reuver kwam langs. Ze waren opgetogen dat er een nieuwe bundel van Cor in de maak was.
Ik kan me niet herinneren bij die gelegenheid, of bij een volgende, ooit met Vaandrager over de inhoud van zijn werk te hebben gepraat. Het kan zijn dat hij mij als een boodschappenjongen van Sleutelaar beschouwde, en ook leefde in de veronderstelling dat de redactiewerkzaamheden door Hans werden uitgevoerd. Ik weet het niet. Misschien interesseerde het hem niet, of misschien wist hij gewoon dat het wel goed zou komen. Merkwaardig vond ik het wel, maar aan de andere kant: deze man was uniek, waarom zou hij zich burgerlijk tot zijn eigen werk verhouden?
Daar kwam nog bij dat Vaandrager zijn geloof in het gedrukte woord verloren leek te hebben, niet omdat hij zich miskend zou voelen, of uit verbittering, maar omdat hij andere uitingsvormen van poëzie de prioriteit gaf. Hip hop, toen nog in de kinderschoenen, rap, performen - dat waren de dingen waar hij het over had als hij het over poëzie had, die kant wilde hij op. Zijn idee van poëzie was instant en volledig met zijn omgeving verweven; zijn brein was een radar voor woorden, uitdrukkingen, zinsbuigingen. Zelf communiceerde hij nauwelijks, maar communicatie was zijn obsessie.
Als hij maar eerst zijn boeien had gevonden
Zodat hij ze weer af kon werpen
Dát lijkt me waar het bij Cor om draait.
| |
Een voornemen
Een van de mooiste gedichten die in de bundel Sampleton zou terechtkomen was het lange gedicht ‘maraton’, dat Cor mij op een dag gaf. Sampleton was een titel die goed paste bij Metalon, Vaandragers vorige bundel, en een titel die vanwege het woord sample en de associatie met grabbelton vooruit liep op de tijden. ‘Maraton’ was getikt op vliesdun meisjespapier met bloempjes, rafelig en gescheurd. Maar het gedicht, vier velletjes lang, was strak en foutloos getikt. Het was een typisch Vaandrager-gedicht, in zoverre dat het een opsomming van karaktereigenschappen en goede bedoelingen was. Veel van Vaandragers gedichten hebben dat; ze analyseren de schrijver, ze maken melding van een plan, een voornemen, een koerswijziging. Daar was hij goed in, maar het kan ook heel goed een overblijfsel uit zijn jaren met Sleutelaar zijn geweest. Met z'n tweeën is het helemaal fijn plannen smeden.
| |
| |
Ik kan maar 1 keer uitgeve.
Ik hep met heel andere keuzes te make.
Ik kan hoop ellende bespare.
Ik hep wijnug speelruimte.
Ik kan heel goed met geld omgaan.
Ik kan nie nonsjalant omspringe.
Ik kan oplossinge gaan zoeke.
Ik moet passende maniere vinde.
Ik kan zien wat overblijf.
Ik kan gestruktureerd gaan uitgeve.
Ik wil tog leuke dinge doen.
Ik kan geen kant meer uit.
Ik kan me lang nix permittere.
Het is natuurlijk droevig.
Ik kan elke ogtund belle.
Ik kan informere, wanneer ik maar dénk.
Het is te gek voor woorde.
Ik kan het zo gek nie verzinne.
Zo waren er wel meer complete gedichten. Maar er waren meer incomplete gedichten, slechte gedichten en gedichten die goed begonnen en niet afliepen, of gedichten die slecht begonnen, in het midden ineens goed werden en dan weer inzakten. Ik haalde alle goede fragmenten eruit en gaf ze tentatieve titels die tussen haakjes kwamen te staan. Sleutelaar had hetzelfde gedaan in Metalon. Of deze methode verantwoord was, wist ik niet, en weet ik nog steeds niet. Het is ook niet interessant.
| |
Radar
Vaandragers manier van schrijven was in zijn laatste jaren een écriture automatique: als hij de beschikking had over papier, een tafel en een typemachine, schreef hij net zolang tot het papier vol was. Zijn hoofd liep leeg, zijn teksten waren een continuüm; hier en daar had zijn talent er gedichten van gemaakt, hier en daar niet. Je hoefde het er alleen maar uit te pikken. Hij dichtte automatisch, maar niet altijd. Er moest wel geschreven worden. Eerst wat schrijven, dan kwam het, daarna was het voorbij. De kunst was het te isoleren en de juiste geestverwant kon het.
Denk ik.
De uiteindelijke keus en samenstelling die ik maakte, legde ik aan Sleutelaar voor. Hij stelde voor om de bundel meer gewicht te geven door integraal In staat van oproer toe te voegen. Dit was een bibliofiele bundel die in 1987 bij uitgeverij Bébert was verschenen. Een goed idee. We werkten nog wat aan een paar gedichten en het definitieve resultaat ging ter fiattering naar Vaandrager in Rotterdam, per post deze keer.
Geen antwoord.
Ik naar Rotterdam. Geld mee, boeken mee (Cor was dol op zijn eigen oude werk, en in de kelders van De Bezige Bij kwam af en toe iets boven water), de dichter zoeken, wat nog niet meeviel, want Rotterdam is voor mij vreemd terrein. Hoe dan ook, uiteindelijk vond ik Cor. We namen de bundel door, in een snackbar, pagina voor pagina, en een half uur later moest hij dringend weg, een onbekende bestemming tegemoet. Ik gaf hem zijn geld en boeken en keerde terug naar Amsterdam. Sampleton ging naar de zetter en vandaar naar de drukker. Toen het boek af was, aan de vooravond van Poetry International 1990, ging ik met een doos vol naar Rotterdam waar ik Cor trof in de hal van de Doelen. Hij was blij met zijn boek, maar vol van alle poëzie die almaar tot hem kwam. Een nieuwe bundel lag al in het verschiet.
Enfin.
Twee jaar later overleed Vaandrager. Zijn laatste jaren werden links en rechts nog eens gememoreerd; zijn zwerversbestaan, zijn drugsproblemen. Over zijn talent las je weinig, en niets heb ik ooit gelezen over de fenomenale radar voor de taal van straat en stad die zich in zijn hoofd moet hebben bevonden. Vaandrager had zo'n goed oor dat hij maar nauwelijks aan spreken toekwam, Viva poetry was zijn devies.
| |
| |
| |
| |
Redacteuren van De Nieuwe Stijl, v.l.n.r. Hans Sleutelaar, Armando, Hans Verhagen en Vaandrager, Amsterdam 1966 Foto Wim van der Linden / bewerking Lonne Wennekendonk
| |
| |
|
|