Alex Boogers
Remy
(fragment)
Een tijd geleden bezocht ik regelmatig een dokter met wie ik over mijn zus, Estee praatte. Hij moedigde me aan mijn herinneringen aan haar op te schrijven, omdat dat helend zou werken. Maar wat ik had geschreven was niks dan aanstellerij. En wie zit daar nou op te wachten? De dokter wist uit mijn verhaal op te maken dat ik veel van haar heb gehouden; dat ik haar bewonderde, dus om wie ze was en wat ze allemaal tegen me had gezegd toen ze nog leefde. Hij was een genie.
‘Nee, ik haat de trut,’ zei ik. ‘Iets op tegen? Ik haat haar meer dan mijn ergste vijand.’
Toen begon die dokter te zeuren over mijn opgekropte woede en of ik echt vijanden had en wie dat dan waren.
‘Misschien doe je er goed aan om aan sport te gaan doen,’ zei hij na een stuk of veertig sessies. Wat een vondst. ‘Welke sport heeft je interesse?’ vroeg hij.
Ik had geen idee. Ik moest natuurlijk goed nadenken en me vooral niet haasten. Ik had weinig interesse in sport. Oké, een beetje voetballen, verplicht gymles - ik muntte uit in hardlopen, maar alleen omdat ik wist dat het weer voorbij was als ik eenmaal de finish had bereikt - en heel af en toe een partijtje honkbal als een aantal jongens uit de buurt vroeg of ik zin had om mee te doen. Dan stond ik in het veld een eeuwigheid opeen bal te wachten. Ja, dat waren zo ongeveer de sporten die ik af en toe beoefende.
‘Ik zou willen leren vechten,’ zei ik ten slotte. Ik wist niet eens waarom ik het zei, het was niet dat ik er altijd al aan dacht, zo was het niet, maar toen ik het uitsprak meende ik het. Ik wilde leren vechten.
De dokter sprak er tijdens de wekelijkse evaluatie met mijn moeder over, maar die vond het een belachelijk idee. Dat kwam niet echt als een verrassing. Ze begreep niet waarom je iemand zou leren vechten. Wat voor goeds zou daarvan komen?
‘We vechten al heel ons leven,’ zei mijn moeder. De dokter hing een verhaal op over dat ik geen geboren prater was en dat ik nog een hoop leed te verwerken had, en hoe sporten mij daarbij zou helpen en wat al niet meer.
‘Ach, iedereen lijdt,’ beweerde mijn moeder, ‘daar helpt geen moedertje lief aan. De wereld is een open wond. En wat kost zo'n sport eigenlijk?’ Ze vroeg altijd hoeveel iets kostte. En het was natuurlijk altijd te veel, daar kon je op wachten. Ze zei dat ze zelf ook met een hoop onverwerkt leed zat. Moest ze nu ook aan een vechtsport gaan doen?
‘Uw zoon heeft veel woede,’ zei de dokter. ‘Hij zou zich kunnen leren beheersen. Jonge mensen hebben een uitlaatklep nodig.’
Een uitlaatklep.
Een maand later had ik mijn eerste taekwondoles. De dokter had me gehol-