van elkaar, u kent het wel. Bovendien woon ik er nog maar pas.’
‘Waarom probeert u het niet bij de snackbar hiernaast?’ stelde ik voor.
‘Dat heb ik al geprobeerd, maar die vent wil niet. Toe, u krijgt het over anderhalf uur terug.’
‘En daarnaast?’
‘Ach, buurman, alstublieft! Ik ben al twee uur bezig! Heb al werkelijk overal aangebeld, maar niemand die mij het geld wil lenen.’
‘Nogal wiedes. Wat zou u in zo'n geval doen?’
‘Vijfentwintig gulden maar!’
‘Heeft u het ook aan de overkant geprobeerd?’
‘Ja.’
‘En daar?’
‘Ook.’
‘En daar dan?’
‘Ook.’
‘Maar daar heeft u het vast nog niet geprobeerd.’
‘Waar?’
‘Nou, daar.’
‘Jawel, ook daar heb ik het geprobeerd.’
Afijn, dit ging zo door totdat ik alle huizen van de straat had aangewezen.
‘Dus als ik het goed begrijp, heeft u het al overal geprobeerd behalve bij mij?’
Hij bevestigde.
‘Waarom heb je mij overgeslagen dan?’ huilde ik, hevig verbolgen. ‘Ben ik te min voor je? Te Marokkaans of zo? Dacht je soms dat ik het je toch niet zou geven?’
Hij zweeg, wist niet hoe ik het bedoelde.
‘Nou, ik zal je eens wat laten zien!’ riep ik. Verontwaardigd, beledigd en woedend trok ik mijn beurs en overhandigde hem een briefje van vijfentwintig. Ik had wat te bewijzen. ‘Hier! En nu wegwezen, mannetje!’
Verrast een idioot bereid te hebben gevonden zich zo'n relatief groot bedrag afhandig te laten maken, nam hij het briefje dankbaar aan en liep weg. Ik weet niet hoelang ik daar in de deuropening, beduusd de situatie analyserend, heb gestaan. Het was de kou, of beter gezegd de buikpijn als gevolg van de kou die mij uiteindelijk naar binnen joeg.
Misschien overbodig om het te zeggen, het anderhalf uur is al lang om, weken geleden al. Maar de man heb ik vooralsnog niet teruggezien. Overigens heb ik nog wel op zijn vermeende adres aangebeld, maar daar bleek een jong paar te wonen met een grote, waakzame hond die me direct van top tot teen begon te besnuffelen toen de deur openging. Het paar vertelde mij dat die vreemde snuiter ook op talloze andere dagen ook bij talloze andere huizen heeft aangebeld, steeds weer met hetzelfde voorwendsel, ieder keer weer bedelend om vijfentwintig gulden en altijd is hij de buurman van een paar deuren verderop. Zozo, meneer maakt er dus een sport van. Meneer is een echte sportman.
Niettemin blijf ik goede hoop houden. Elke keer als de bel gaat, hoop ik dat hij het is die het geleende geld komt teruggeven. Beter laat dan nooit, nietwaar? Begrijp me goed, het gaat me niet om het geld, maar om het vertrouwen dat ik in de medemens móet blijven houden. Zeker weten doe ik het echter niet, want ik voel me toch ook behoorlijk genomen.
Ik heb u nog niet eerder gezien hier in de straat.
Nee, maar ja, dit is de stad, hè.