Passionate. Jaargang 8
(2001)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
Uit een vettige slaapzak steekt een rood hoofd. Het is omringd door krullend, sneeuwwit haar en steunt tegen het raam. De deur schuift open. Uitgelaten jongeren stoten de ruimte binnen. Hijgend tellen ze de nummers boven de ramen. Cheron speelt zijn rol met overtuiging. Hij heeft zijn sandalen uitgetrokken en zijn voeten op de stoel schuin tegenover hem gelegd. Zijn sporttas bezet pontificaal de stoel ernaast. Zijn mond staat open en hij ademt zwaar. Als de jongeren voorbij zijn geraasd opent hij zijn ogen en zucht. Hij heeft nog steeds het rijk alleen.
Lang voordat de eerste kratjes ossenworst in de restauratiewagen werden getild, zat Cheron al op zijn plaats. Ruim één uur te vroeg. In de coupé was het nog donker en koud geweest. Cheron had gehaast zijn spullen uitgestald. Het tafeltje bij het raam volledig bedekt met fruit, boeken, kopjes en een thermosfles. Een doosje aspirines op een in het oog vallende plek gelegd. Het bagagerek boven hem volgestouwd met zijn rugzak en zijn uitgerolde matje. Zijn slaapzak opengeritst, de donkere vlek aan het voeteneinde zorgvuldig in het zicht. Zijn rechterarm demonstratief tentoongesteld op het verkleurde katoen. Zijn mouw opgestroopt tot aan de oksel. Dit was een van de weinige keren dat Cheron zich oprecht verheugde over zijn handicap. Niets zo nuttig bij het afschrikken van potentiële buren, zo had jarenlange ervaring hem geleerd, dan een stompje van een rechterarm.
Nog drie kwartier duurt het voordat de trein vertrekt. Vijfenveertig minuten, misschien vijftig, hoogstens vijfenvijftig, voordat Cheron er redelijkerwijs van uit mag gaan dat niemand de gereserveerde stoel naast hem nog zal komen claimen. De stoelen tegenover hem zijn vrij voor iedereen. Wat betreft de gereserveerde plaats staat hij machteloos. Hoeveel minuten na vertrek kan hij met goed fatsoen het briefje ‘Reserviert’ boven het raam wegrukken? De secondewijzer glijdt over de plaat als de hand van een masseur. Cheron moet nog zes minuten zien door te komen. Een bedrieglijk laag aantal: veruit de meeste passagiers stappen nu in. Zenuwachtig pulkt hij aan zijn wimpers. De deur zoeft open. Een meisje en een jongetje stuiven naar binnen, gevolgd door een kleine, gedrongen vrouw. De vrouw worstelt met een onvoorstelbare hoeveelheid plastic tasjes. Haar wangen gloeien. Cheron sluit zijn ogen en steekt zijn rechterarm verder richting gangpad. Als de kinderen voorbij rennen, ruikt hij de geur van salmiak. Hij voelt de vrouw naderen. Ze blijft vlakbij hem staan en leest hardop de nummers van de stoelen tegenover hem. ‘Lou,’ roept ze geïrriteerd, ‘heb jij dat kaartje nou?’ ‘Neehee,’ klinkt het uit de verte. Cheron ademt diep in. Met zijn pink tegen zijn neus veroorzaakt hij een piepende ademhaling. Vervolgens snurkt hij. Niet overdreven, maar duidelijk hoorbaar. De vrouw sloft verder. Cheron zucht. Als aan het andere einde van de coupé de deur dichtschuift, trekt Cheron de slaapzak puffend van zijn borst. Nog drie minuten. Honderdtachtig seconden. Hij mag ze bijna af gaan tellen.
Cheron gaat rechtop zitten. Eén minuut nog, zestig seconden. Tien blokjes van zes. Twintig van drie. Hoe kort duren drie seconden? Wat is twintig keer? Hij neemt een slok van zijn groene thee. De wijzer masseert de laatste | |
[pagina 24]
| |
seconden weg. Het ventilatiesysteem komt op gang, de motoren worden gestart. Behaaglijk schuift Cheron de slaapzak van zich af. In de coupé zit nog steeds, wonder boven wonder, helemaal niemand. Met een scheve glimlach drukt hij een kus op zijn halve arm. Bij de elleboog drukt een klein, hard knobbelfje tegen de huid. Dan hoort hij achter zich voetstappen. Razendsnel schiet hij onder zijn slaapzak. Zijn stomparm legt hij als een wapen in de aanslag. Iemand trippelt snel in zijn richting. Als het stil wordt, ruikt Cheron opnieuw de geur van salmiak. Hij hoort zacht gehijg. Dan voelt hij hoe het kussen van de stoel naast hem langzaam wordt ingedrukt. Iemand klimt voorzichtig op de stoel en buigt zich over hem heen. Een iel stemmetje fluistert getallen. Er klinkt geblader van papier, en, bijna bezwerend, de nummers van de plaatsen die hij zo breeduit heeft ingenomen. Cheron kijkt stiekem door zijn wimpers. Hij ziet hoe een meisje van een jaar of acht met haar hand tegen het raam steunt. In haar andere hand houdt ze een treinticket ‘Re-ser-viert,’ hoort hij haar moeizaam spellen. Hij kijkt verder omhoog. Het meisje heeft een spits gezicht met een bol neusje. Haar blonde haar is gevlochten. Eén van de vlechtjes hangt in haar mondhoek. Het meisje knaagt er voortdurend op, zodat het vlechtje haar wang tegen haar neus drukt. Het meisje springt van de stoel. ‘Meneer,’ zegt ze kordaat, ‘hier zitten wij.’ Cheron voelt een pijnlijke steek in zijn maag. Heel even weifelt hij. Dan kreunt hij en smakt met zijn lippen. Het meisje blijft staan. Cheron snurkt, maar het klinkt niet erg subtiel. Het is maar een kind, stelt hij zichzelf gerust. Maar het meisje zwijgt en kauwt op haar vlechtje. Cheron heft zijn stomparm van de slaapzak en zwiept het als een projectiel door de lucht. Het meisje is niet onder de indruk. Ze duwt met haar kleine handjes tegen zijn schouder en zeurt: ‘Wakker worden, meneer, kom nou, wakker worden.’ Cheron voelt zijn voorhoofd gloeien. Het is tijd voor zijn laatste troef. De meeste kinderen, voor zover ze überhaupt in zijn buurt durven komen, schrikt hij hiermee normaal gesproken wel af. Hij houdt zijn stomparm in de lucht en maakt, als hij het gevoel heeft dat zijn elleboog vlak voor het gezicht van het meisje hangt, een korte, trekkende beweging met zijn spieren. Het knobbeltje op zijn elleboog schiet heen en weer als het oog van een hagedis. Bijna een minuut lang blijft het stil. Dan voelt Cheron twee warme, kietelende handjes om het uiteinde van zijn elleboog. Een zachte duim drukt nieuwsgierig op het knobbeltje. Vingertjes kriebelen over zijn bovenarm. Cheron bijt opzijn lip. Het meisje trekt aan het stompje. Eerst beheerst en voorzichtig, daarna steeds wilder. ‘Kom nou’, roept ze ongeduldig, ‘wakker worden, hee, wakker worden!’
Cheron kan zich onmogelijk nog langer slapende houden. Met een ruk komt hij overeind, slaat zijn stomparm om het meisje heen, grijpt zijn thermosfles van het tafeltje en slaat haar daarmee vol op het hoofd. Het meisje zakt meteen in elkaar. Bloed sijpelt door haar vlechtjes. Cheron staat op en trekt zijn slaapzak van zich af. Hij spreidt de slaapzak uit over het gangpad, legt het meisje erin en ritst hem gehaast weer dicht. Dan pakt hij zijn rugzak en schudt deze leeg boven een stoel. Zo goed en zo kwaad | |
[pagina 25]
| |
als hij kan, duwt hij het meisje in de rugzak. Door haar benen strak tegen haar lichaam te vouwen, past ze er bijna helemaal in. Alleen haar voeten steken nog een stukje naar buiten. Daarna tilt hij de rugzak trillend terug in het bagagerek. Van een afstandje lijkt alles normaal. Van bloed geen enkel spoor.
Een man met een rood hoofd ligt uitgeput op een stoel. Zweetdruppels druipen van zijn neus. Na een tijdje zoekt hij uit het hoopje kleren op de stoel tegenover hem een schoon overhemd. Daarna propt hij de rest in zijn sporttas en legt zijn voeten er bovenop. Niet veel later valt hij in slaap. Als hij wakker wordt, ziet hij boven zich het gerimpelde gezicht van een vrouw met kleibruin haar. Op haar linkerwang zit een dikke wrat. Van de schrik stoot Cheron bijna zijn thermosfles van het tafeltje. Ook de vrouw schrikt en deinst naar achteren. Ze glimlacht en vouwt vroom haar handen. Cheron gaat rechtop zitten en kijkt haar aan. De vrouw heeft een gemoedelijk gezicht en ziet er een beetje dommig uit. Licht voorovergebogen wacht ze tot Cheron de slaap uit zijn ogen heeft gewreven. Dan schraapt ze haar keel en zegt: ‘Het spijt me, meneer, zeg maar, dat ik u stoor, maar heeft u misschien mijn nichtje voorbij zien komen?’ Cheron knippert met zijn ogen. ‘Een meisje met blonde vlechtjes?’ ‘Eigenlijk,’ mompelt Cheron, ‘lag ik al een tijdje te slapen.’ ‘Ongeveer een half uur geleden,’ zegt de vrouw. ‘Ik begin me nu toch een beetje ongerust te maken.’ ‘Ah,’ zegt Cheron. ‘Nou u het zegt, had uw nichtje niet zo'n bol neusje?’ ‘Wat een knoeperd hè,’ lacht de vrouw. ‘Dan heb ik haar inderdaad een tijdje geleden voorbij zien komen. Ze ging die kant op.’ Cheron wijst met zijn stomparm in de richting van de deur. De vrouw kijkt vol afgrijzen naar de arm. ‘Erg,’ fluistert ze. ‘Tragisch, zeg maar.’ Dan loopt ze weg in de richting die Cheron haar gewezen heeft.
Als de vrouw verdwenen is, ziet Cheron tot zijn schrik het ticket van het meisje onder de stoel tegenover hem liggen. Snel grist hij het mapje van de grond. Heel even houdt hij het besluiteloos in zijn hand. Dan verscheurt hij het in duizend snippers en gooit die uit het raam. Ook het reserveringsbriefje van de stoel naast hem versnippert hij. Na een tijdje keert de vrouw met de wrat terug. ‘Ik heb haar niet gevonden, meneer,’ zegt ze rustig. ‘Ook de conducteur heeft haar, zeg maar, nergens gezien.’ Ze blijft staan bij zijn stoel. Cheron heeft het gevoel dat zijn hoofd brandt als een kaars. ‘Vervelend,’ antwoordt hij. ‘Ze leek me een lief meisje.’ De vrouw haalt haar schouders op. ‘Kinderen,’ zucht ze en loopt verder. Cheron pakt opgelucht een boek en begint te lezen.
Nog geen bladzijde later staat de vrouw met de wrat weer voor hem. Tegen haar been hangt een klein jongetje. Hij houdt twee vingers in zijn mond en zuigt er hard op. ‘Mijn neefje,’ stelt de vrouw hem voor. Aan elke vinger van haar handen bungelen plastic tasjes. Cheron legt zijn boek op schoot en zucht. Het jongetje staart hem met grote ogen aan. | |
[pagina 26]
| |
‘Zijn deze plaatsen nog vrij?’ vraagt de vrouw. Cheron slikt en trekt mompelend zijn tas op de grond. De vrouw neemt plaats. Haar neefje gaat recht tegenover hem zitten. ‘Heel fijn meneer,’ zegt de vrouw, ‘van hieruit zien we haar misschien nog. Bovendien werd in die andere coupé zo gerookt, verschrikkelijk gewoon. En nu zit u tenminste ook niet de hele reis alleen, zeg maar.’ Ze glimlacht, terwijl ze de in elkaar gedraaide tasjes van haar vingers pulkt. Het jongetje naast haar steekt zijn vingers nog verder in zijn mond. Kwijl drupt op de kraag van zijn jasje. Cheron kijkt hem geërgerd aan. Zijn knieën beginnen nu al stijf te worden. De hele tijd zijn benen inhouden, dat gaat hem opbreken, dat weet hij zeker. En dan dat gekakel van die vrouw, en die zoete lucht... Hoe houdt hij dit in godsnaam uit? De vrouw slaagt erin zich te bevrijden van de plastic zakjes. Een voor een schuift ze ze onder haar stoel. Haar vingers zitten vol met striemen. Cheron kijkt uit het raam. Een donker landschap schuift voorbij. Bevroren sneeuw, nauwelijks huizen. ‘Altijd hetzelfde met die Lou,’ moppert de vrouw. ‘Altijd loopt ze weg. Ik zei nog zo, blijf nou hier, hier zitten we goed. Maar nee, mevrouw moest en zou met dat kaartje op pad. Eigenwijs, meneer, dat wilt u niet geloven. Bijna net zo erg als haar moeder.’ Cheron kijkt haar aan. Haar wrat doet hem pijn aan de ogen. De vrouw kletst verder: ‘Die moeder van haar wilde ook niet luisteren, toen. Ik heb nog zo gezegd, die vent is niks voor jou, die laat je met de gebakken peren zitten, die laat je gewoon in je sop gaar koken. En wie mag er dan voor de kleintjes opdraaien?’ De vrouw heft haar handen in de lucht en kijkt Cheron verontwaardigd aan. ‘Nou?’vraagt ze, ‘wie?’ ‘U,’ zegt Cheron. ‘Juist, ik.’ De vrouw vouwt haar armen over elkaar. Even is het stil. Dan buigt ze langzaam, heel langzaam voorover. Haar gezicht krijgt een vreemde, razende gloed. Samenzweerderig fluistert ze: ‘Tussen ons gezegd en gezwegen, zeg maar, ik ben ze liever kwijt dan rijk.’ Even knijpt ze haar ogen dicht, dan gaat ze met een ruk rechtop zitten. Het jongetje rilt. Cheron zwijgt. Opeens hoort hij een doffe bons. Rechts van hem, midden in het gangpad, ligt zijn rugzak, spartelend en kronkelend. De vrouw gilt en springt overeind. Het jongetje haalt van de schrik zijn vingers uit zijn mond. Ze zijn nat en gerimpeld. Uit de rugzak steken twee kleine voetjes. Gedempt gejammer vult de coupé. De vrouw wijst verbijsterd naar de voetjes. Wel een minuut lang blijft ze zo staan. Dan pakt ze de thermosfles, draait deze rond in haar hand en ziet hoe zij gedeukt is. Ze opent haar mond om iets te zeggen, maar bedenkt zich en hapt lucht als een stomme vis. Dan grijpt ze zonder aarzelen de rugzak, voelt naar het hoofdje van haar nichtje en slaat drie keer hard toe. De rugzak schuift ze moeizaam onder een bank. Het gejammer sterft weg. ‘Veel te weinig ruimte hier,’ zegt ze opgewonden. ‘Als ik ergens een hekel aan heb, zeg maar, dan is het aan te weinig ruimte.’ Cheron kijkt naar het jongetje. Deze bijt met kracht op zijn vingertjes en staart met grote ogen terug. Cheron schopt hem zo hard als hij kan tegen zijn kleine scheentjes. Het jongetje begint te huilen en rent weg, de gang uit en door de deur. De vrouw met de wrat knikt instemmend en gaat weer zitten. Dan strekken zij en Cheron tevreden hun vermoeide benen. | |
[pagina 27]
| |
10 SEPTEMBER 2001
14.00 UUR |
|