Liefste litteken
Een fragment uit de roman Liefste litteken, die dit najaar verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar.
Ontkennen is zinloos: het belangrijkste strijdpunt in de eeuwige worsteling tussen man en vrouw is seks. Zo simpel ligt dat. Wat mij betreft zou de worsteling zelf ook wel wat seksueler van aard mogen zijn, maar ik heb het nu eenmaal niet voor het zeggen.
Nadat je bij mij was ingetrokken, hebben we veel gepraat. Ik wilde horen hoe je over de dingen dacht en uitvinden hoe je tegenover mijn ideeën stond. Wanneer je echt verliefd bent, wil je nu eenmaal deelhebben aan degene van wie je houdt. Liefde is immers vooral weten: je moet kennis van de ander hebben om met elkaar te kunnen omgaan.
We hadden al in de derde week van ons samenwonen een vervelend meningsverschil, dat ik ondanks mijn verwoede pogingen nooit helemaal de wereld uit heb kunnen helpen. Nadat we naar een film geweest waren en nog ergens wat hadden gedronken, zat jij thuis op de bank hartgrondig te gapen. Je stelde voor dat we vroeg naar bed zouden gaan en ik stemde in. Toen we onze tanden hadden gepoetst en onder het dekbed lagen, liet ik een hand over je blote lijf glijden. Jij knorde, duwde mijn hand bij je borsten vandaan, kromde je tegen me aan en zei: ‘Ik voel me zo vertrouwd bij jou. Het is heerlijk om af en toe ook eens gewoon bij je te liggen. Zonder dat er iets hoeft.’ Met een gelukzalige glimlach sloot je je ogen. Je viel gewoon in slaap.
Aanvankelijk was ik sprakeloos, maar toen werd ik langzaam heel kwaad. Ik schudde je wakker. ‘Ja hallo, zo werkt het niet!’ beet ik je toe.
Geschrokken keek je me aan. ‘Hoe bedoel je? Wat is er?’
Ik legde je geduldig uit dat mensen die van elkaar houden ook moeten zorgen dat ze elkaars behoeften lenigen. Dat het niet eerlijk is als een van de twee de kelk der liefde wil leegdrinken, terwijl de ander die juist onbereikbaar neerzet. Dat hartstocht niet opgekropt dient te worden, maar een uitweg moet vinden. Dat ik, kortom, met je wilde kunnen vrijen als ik daar zin in had.
Je zei niks terug, maar je ogen lieten de mijne niet los. Direct nadat ik uitgepraat was, trok je me bovenop je. Ik gleed bij je binnen en zette geestdriftig de oeroude beweging in. Jij deed niks. Je lagdaar maar en keek me aan. Toen ik zonder waarschuwing klaarkwam, accepteerde je me, meer niet.
Nog altijd zwijgend was je even met een handdoek in de weer, voordat je me een vluchtige zoen gaf en met je rug naar me toe ging liggen.
Wilde je me op m'n plaats zetten? Probeerde je me op die manier in een positie te dwingen waarin ik me schuldig diende te voelen? Weer kwam die kwaadheid opborrelen. Vrouwen begrijpen ook nooit iets. Wat is er mis met eerlijke lustgevoelens?
Steunend op een elleboog lag ik een tijdje te kijken naar je mooie rug en je lieve nek, met dat grappige puntje haar. Door iets achteruit te gaan liggen, trok ik het dekbed strak, zodat ik je billen kon zien. De handdoek stak tussen je benen uit. Ik aaide je over een schouderblad en zei: ‘Moos?’
Je liet het me twee keer zeggen voordat je je omdraaide en me wat geërgerd aankeek. ‘Ja?’
Had je soms gedacht dat ik me zou uitputten in excuses? Dat ik je zou bezweren om voortaan rustig en onaangeroerd te gaan slapen als je even niet zo'n zin in me had? Dan kende je me slecht. Je zou toch moeten weten dat ik de strijd nooit uit de weg ga. Met zachte hand streelde ik je haar. En ik zei: ‘Moos, ik wil nog een keer.’
Er was geen zweem van een lach in je ogen toen je de handdoek met een zwaai in de hoek wierp en wijdbeens ging liggen. Terwijl ik op je kroop, draaide je je hoofd weg. Zoals ik al zei: je kende me slecht. Met mijn innemendste glimlach boog ik me voorover en fluisterde in je oor: ‘Weet je wat? Ga maar even op je knieën zitten, dan neem ik je van achteren.’
In diezelfde tijd, vlak voor het einde van het collegejaar, verpestte ik alle tentamens waaraan ik, tegen beter weten in, toch maar meedeed. Ook al omdat er in die periode veel werk was bij De Werkstudent, kwam ik nauwelijks aan studeren toe. Ik vrat me op van kwaadheid. Op Eric. Op Johanna. Op mijn moeder. Op Smegmeld natuurlijk, die vanouds aan het stoken was. Op die hufters aan de universiteit. Op mezelf. En ook op jou. Ik geef het toe: jij kon er niets aan doen, maar ik vierde mijn woede bot op jou.
Je werd onzeker en overdreven zorgzaam onder mijn constant slechte humeur. Je probeerde me op te vrolijken door extra lief te zijn, lekker eten klaar te maken en meegaand te reageren op mijn steeds verder gaande seksuele wensen. Nukkig hield ik de druk vast, zodat ik almaar meer van je kon eisen. In dit deel van de strijd was ik absoluut genadeloos.
Jij vond seks iets wat in bed moest gebeuren, in de warmte van je eigen vertrouwde slaapomgeving. Dus nam ik je op mijn stoel, op mijn bureautafel, op de trap, onder de douche en gewoon op de grond. Op weg naar huis van een studentenfeestje in Bunnik dwong ik je om van de fiets te stappen en in het hoge gras naast de provinciale weg met me te naaien. Jij lag op mijn jas, stijf van angst vanwege de steeds over ons heen glijdende lichten van passerende auto's.