Hier en nu
Het mooie van dit alles is: het doet er niet zo veel toe. Dance werkt nu eenmaal anders dan andere popmuziek. Het vereist een andere benadering van luisteren (de reden waarom rechtgeaarde rockers house in 1987 verwierpen en verketterden; ze ‘hoorden’ het gewoon niet). Dance is hier en nu. Niet gisteren of morgen. Het gebeurt alleen daar, op dat moment, op de dansvloer. Het draait om een roes die wordt opgewekt door herhaling, niet bijster verschillend van het effect van muziek tijdens rituelen in Afrika. Dat klinkt wat kort door de bocht, maar in de praktijk gaat het om een fijnmazig en subtiel geheel. Elke nuance telt, of kan tellen.
Zelfs cd's thuis draaien is daarvan een surrogaat, een - doorgaans schamele - poging tot het weer opwekken van een herinnering. Een herinnering die overigens nooit helemaal goed in focus komt. Het is namelijk een beeld met meer dan drie dimensies: tijd, muziek, plaats, het eigen gemoed... Een eenmalige gebeurtenis. Het is het verliezen van onschuld, steeds weer opnieuw, maar nooit precies hetzelfde. Dat heeft ook zijn nadelen. Dansmuziek is zo ambivalent dat, hoe goed de muziek ook is, een tweedehands platenzaak geen cd van langer dan een half jaar geleden graag zal accepteren. Maar dit terzijde.
Naar dance luisteren roept om een andere benadering dan het doorspitten van het oeuvre van Bob Dylan - om de gedoodverfde kandidaat voor de Nobelprijs voor literatuur uit het popkamp toch een keer te noemen. Op Dylans ‘Blonde on blonde’ kun je studeren, dance moet je ervaren. De structuur van het liedje, het handvat van de reguliere popmuziek, is daarom overbodig. Dance vraagt niet om een verhalende vorm, maar om een lineaire aanpak. Je reist per plaat van de ene bestemming naar de andere. Een popmuzikant met gitaar en stem zal zich wellicht in een liedje afvragen wat die reis te beduiden heeft. Een technoproducer verzorgt de reis zelf wel. Het één is niet meer waard dan het ander, wel per definitie verschillend. Omdat het doel anders is, heeft dance geen behoefte aan diepe, slimme, intelligente teksten. En als iemand dan toch die aandrang voelt, zal hij zijn taalgebruik moeten aanpassen aan de muziek, want deze heeft een dwingend karakter.
■
I fought for your selection
For your weapon of affection
You put your marker on me
But my soul was not for sale
And you tried to take it from me
(‘Call me number one’ Underworld 1988)
Begin jaren negentig was Karl Hyde een gedesillusioneerde popmuzikant die nooit een popster was geworden. Ja, zijn groep Freur - kijk naar het wafelijzerhaar van de groepsleden: new wave - had met de single ‘Doot Doot’ een behoorlijke hit gehad in Italië. Na het uiteenvallen van die band begon de zanger en gitarist Underworld, een groep die zich wilde toeleggen op elektronische funk. Er kwamen twee platen uit die niet het gewenste effect hadden, zowel voor de band zelf als voor de toenmalige platenmaatschappij. Hij had de groep al min of meer ontbonden, toen hij naar New York trok om zijn geluk te beproeven als sessiemuzikant. Daar speelde Hyde met Deborah Harry, eens het boegbeeld van Blondie (inmiddels weer trouwens).
Met zijn eigen muziek had hij zich nooit gelukkig gevoeld. Hij had eigenlijk nooit popster willen zijn. Champagne, kaviaar, meiden, drugs, limo's - de beloftes van de popindustrie kregen nooit vat op hem. Maar misschien was er wel niets anders. ‘En dus faalde ik op een verschrikkelijke manier. Omdat wat wij deden gewoon niet eerlijk was.’ Het keurslijf van de muziekindustrie had nog een andere eis: liedjes. Dat lag hem niet. ‘Eigenlijk was ik het best in het schrijven van lineaire stukken muziek, dus zonder refrein en dergelijke.’ En daar was de tijd nog niet rijp voor.