Passionate. Jaargang 8
(2001)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||
[pagina 11]
| |||||||
‘Hij was niet thuis toen ik hem die avond belde. De volgende dag probeerde ik het opnieuw. Niemand thuis. Die avond ging ik bij hem langs. Het was er donker en stil, zelfs van Lonesome, zijn kat geen teken. Een halfvolle fles Jack Daniel's, bladmuziek met blues op zijn piano. Dostojevski's The devils en Unamuno's Tragic sense of life lagen bij zijn bed. Bij de telefoon een papiertje met wat krabbels over de baan in het buitenland waarover ik het met Weldon had gehad. In de wasbak een paar rode sokken in de week. Zijn koffer stond in de kelder. De enige kleding die ontbrak, was wat hij die dag aanhad.’ De journalist Michael Grieg was de laatste vriend die Weldon Kees had gezien. Op zondagavond ging hij bij Kees langs om te drinken op zijn beslissing naar Mexico te vertrekken. Alles beter dan zelfmoord, een andere optie die Weldon kort daarvoor had geopperd. Grieg grapte nog: ‘Wat een onzinnige manier van research.’ Onlangs hadden ze namelijk het plan opgevat een boek samen te stellen over beroemde zelfmoordenaars. Kees kon er wel om lachen. Drie dagen later werd zijn auto bij de Golden Gate brug aangetroffen en kon Grieg Kees' ouders informeren over de waarschijnlijke dood van hun zoon. Waarschijnlijk, want zijn lichaam is nooit teruggevonden. Moeder Sarah Kees kon het niet geloven dat haar zoon van een brug zou springen: ‘Hij is nooit een atletisch type geweest.’ | |||||||
MidwestDe verleiding is groot het levensverhaal van Weldon Kees als een biopic te beschrijven. Vanaf zijn jeugd speelt film een belangrijke rol in zijn leven. Op zijn veertiende verschijnt er al een filmcolumn van zijn hand in de plaatselijke krant. Plaatselijk, dat is het welvarende stadje Beatrice in Nebraska waar Weldon op 24 februari 1914 wordt geboren als zoon van John en Sarah Kees. Op school schrijft en speelt hij al toneelstukken, onder anderen met zijn klasgenoot Arlington Brugh, de latere Hollywoodacteur Robert Taylor. Na zijn studie aan de universiteit van Lincoln, Nebraska vertrekt ook Weldon naar Hollywood, in de hoop het daar tot scenarioschrijver te schoppen. Een half jaar later, in de zomer van 1936 keert hij onverrichter zake terug. Het is de tijd van de Grote Depressie en de wereld zit niet te wachten op pas afgestudeerde kunsthistorici en beginnende schrijvers. Kees heeft dan al een paar korte verhalen gepubliceerd in onder meer de Prairie Schooner, een lokaal literair tijdschrift met een landelijk bereik. Kees wordt ondergebracht bij het Federal Writer's Project, waar hij in een soort Melkert-baan met andere aspirant-schrijvers aan een reisgids voor Nebraska werkt. Een reisgids voor Nebraska! Zonder twijfel de saaiste staat van de toch al niet erg bruisende Midwest. Weldon houdt het een jaar vol. Een bibliothecarissenopleiding in Denver heet onder zulke omstandigheden zelfs een ontsnapping. Koud aan de opleiding begonnen kan Kees meteen aan de slag bij de Denver Public Library. Daarmee verdient hij eindelijk genoeg om Ann Swan, waarmee hij sedert hun studietijd bevriend is, over te laten komen. Op 3 oktober 1937 trouwen ze. In zijn vijf Denver-jaren publiceert Kees tientallen korte verhalen en evenzovele gedichten in allerlei tijdschriften in Amerika. Maar het zijn vooral de boekrecensies waarmee hij langzaam maar zeker een naam opbouwt binnen de literaire kringen van New York. Genoeg bekendheid in ieder geval om tijdens een uitgebreid verblijf in New York in 1940 zonder de gêne van het beginnend provinciaaltje de literaire salons te betreden. Het smaakt naar meer. Toch duurt het nog tot 1943 voordat Weldon zich echt in New York vestigt. En ondanks de continue stroom publicaties in belangrijke tijdschriften als Poetry, Partisan Review, The New Republic, en in aansprekende verzamelbundels als New Directions 1940 en Best American Stories 1941 weigert deze biopic een literaire successtory te worden. Zijn romans Slow parade en Fall quarter worden door aanvankelijk geïnteresseerde uitgevers op het allerlaatste moment afgewezen. Pearl Harbor komt tussenbeide. Amerika is in oorlog en de uitgever ziet plotseling geen markt meer voor een zwierige campus-screwball als Fall quarter. Ironisch genoeg is Kees, later geroemd als culturele trendwatcher, nu eens het slachtoffer van de tijdgeest. De roman verschijnt overigens alsnog - postuum - in 1990. Het wordt geen bestseller. Ook zijn eerste dichtbundel The last man doet er ruim twee jaar over om uit te komen. Kees woont dan al in New York. | |||||||
East CoastAls Kees in maart 1943 voor een literaire carrière naar New York verhuist, gaat hij alleen. Zijn vrouw Ann keert terug naar haar geboortestad Douglas, Wyoming. In brieven aan zijn vrienden in Nebraska geeft hij geen redenen op, hij wil er sowieso niet te veel woorden aan wijden. Maar een brief van Ann aan hun gezamenlijke vriend Norris Getty gedateerd 26 januari 1943 geeft aan dat Ann er geestelijk slecht aan toe is. Bladzijden lang schrijft ze over een stel honden die ze buiten te keer hoort gaan. Als ze gaat kijken ziet ze in hun bewegingen een betekenisvolle choreografie. Ze durft de straat niet meer op. Aan het einde van de brief schrijft ze dat Weldon denkt dat ze dat verhaal van de honden verzonnen heeft, maar dat ontkent ze. Ook Kees heeft te kampen met een zwakke geestelijke gesteldheid, zo blijkt na de dienstkeuring in september van dat jaar. ‘Psychologically unfit for service,’ zo heet het officieel. In een uitgebreidere diagnose had het waarschijnlijk manisch-depressiviteit geheten. Nog binnen het jaar zijn Ann en Weldon in New York overigens weer herenigd. In het begin van zijn Newyorkse bestaan laat vooral de journalist Kees van zich horen. Hij schrijft voor alle gezaghebbende bladen en is een tijdje vaste recensent voor Time, eerst van boeken, later van films. Film gaat een steeds belangrijkere rol spelen. Zo treedt hij in dienst bij Paramount, waar hij zich toelegt op het schrijven en samenstellen van ‘Polygoon-journaals’. De lange werkdagen, de hoge druk van de dagelijkse deadline en de vaak confronterende beelden van oorlogsellende zijn niet geschikt voor een fragiele geest als Kees; het put hem volledig uit. In 1947 stopt hij bij Paramount en gaat zelf documentairefilms maken. In 1943 | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
verschijnt zijn eerste dichtbundel The last man, zijn tweede, The fall of the magicians verschijnt in 1947. Maar film, journalistiek en poëzie zijn hem niet genoeg. Kees wil alles. Alles om de leegte van het leven mee te lijf te gaan. In New York wordt op dat moment school gemaakt in de schilderkunst. Kees raakt bevriend met Willem de Kooning, Hans Hofmann, Jackson Pollock en Mark Rothko en sluit zich aan als schilder van het abstract expressionisme. Hij doet mee aan groepsexposities en krijgt ook een paar keer een solotentoonstelling in bekende galeries uptown New York. Maar zijn schilderijen worden nauwelijks verkocht. Op een feestje bij Stephen Spender thuis vraagt Truman Capote hem: ‘Waarom wil jij geen succes zijn? Ik zie aan je manier van doen dat je geen succes wilt hebben.’ Maar Kees speelt wel degelijk het klassieke spel van de ambitieuze kunstenaar. In zijn artikelen schrijft hij als vanzelf onvoorwaardelijk lovend over de mensen binnen zijn kring, potentiële vijanden van die kring gaat hij op vileine wijze te lijf. Hij organiseert happenings, met als hoogtepunt in de zomer van 1949 het Forum 49: een reeks lezingen, debatten en optredens over literatuur, politiek, toneel, kunst en jazzmuziek in de kunstenaarskolonie Provincetown op Cape Cod, Massachusetts. Het festival en de feesten na afloop, onder aanvoering van een uitgelaten Kees op piano, zijn een groot succes. Kees in optima forma. Kees in een van zijn manische periodes ongetwijfeld. Ook zijn huwelijk met Ann beleeft hier een hoogtepunt. Vijf jaar later schrijft Kees in een brief aan een vriend: ‘We zijn zestien jaar getrouwd geweest en veel daarvan was niet zo goed. Jammer dat haar leven niet een lange zomer op Cape Cod kon zijn, want toen was ze op haar best.’ Toch is de wat schuchtere, onopvallende Ann ook dan al een alcoholica. Iets wat de volgende jaren alleen maar erger zal worden. | |||||||
West CoastHet laatste jaar in New York is er een van depressies. De Keeses wonen in een loft in de Lower East Side, dat met geen mogelijkheid warm te stoken is. Wie zijn gedichten erop naslaat zietWeldon Kees (zittend) op opening tentoonstelling, 1949
dat Kees niet tegen de koude kan. De gedichten staan vol van ijs, sneeuw en kilte. Kees is nauwelijks meer tot dichten of schilderen in staat. Hij wil weg. De antennes van trendwatcher Kees vangen vibes op uit San Francisco. Daar schijnt iets gaande te zijn. Daar kan hij zich opnieuw warmen aan een inspirerende omgeving. Het is 1950.
Ook vanuit San Francisco houdt Kees contact met New York. Hij blijft, zij het minder frequent, artikelen schrijven voor verschillende bladen. Hij blijft ook schilderen, maakt collages, en exposeert in beide steden. Zijn gedichten verschijnen nog altijd in de bekende tijdschriften, maar wederom heeft hij de grootste moeite om een bundel gepubliceerd te krijgen. Deze derde bundel verschijnt uiteindelijk in 1954 bij een lokale uitgever. Tot zijn schande moet hij voor de financiering ervan bij zijn ouders aankloppen. Zijn geld verdient hij aan projecten met de psychologen Jurgen Ruesch en Gregory Bateson. Met de eerste maakt hij het boek Nonverbal communication: notes on the visual perception of human relations. Kees zorgt voor de foto's. Hij blijkt een excellent fotograaf. Met Gregory Bateson maakt hij gedragswetenschappelijke films. Eén daarvan, met de weinig pakkende titel Communication and interaction in three families neemt zoveel tijd in beslag dat Kees hem al gekscherend A meatball named Expire begint te noemen. Door de samenwerking met Ruesch en Bateson komt Kees in contact met schizofrenen en andere geesteszieken. Het trekt hem aan en put hem uit. De filmopnamen van jonge schizofrenen noemt hij te schrijnend voor woorden.
Als tegengif maakt hij zijn eigen artistieke film: Hotel Apex. Een camera raast rond in een verlaten hotel, tast er de oppervlakten af en legt het verval vast. Voor de muziek kiest hij Albert Bergs Concerto for violin, piano and 14 wind instruments. Voor de korte film Adventures of Jimmy, volgens Kees een ‘grappige film in de geest van Harold Lloyd’, schrijft hij de muziek. Als de Newyorkse galeriehouder Lou Pollack hoort dat Kees zich nu ook al als muzikant en muziekschrijver bezighoudt, schrijft hij in een brief aan Kees: ‘Kon het niet helpen te glimlachen toen ik over je nieuwste activiteiten las. Componeren en arrangeren, bedoel ik. Je hebt nu zo'n beetje alle kunsten gehad, behalve één. De architectuur. Het zou mij niets verbazen een dezer dagen te lezen dat er ergens een nieuw gebouw van Kees wordt gebouwd.’ Aan de architectuur waagt hij zich niet, anders dan aan de binnenhuisarchitectuur in zijn gedichten. Meer en meer vormen de interieurs van kamers de setting van zijn gedichten. Maar zijn grootste liefde dezer dagen is de jazz. Hij raakt bevriend met de klarinettist Bob Helm (zie het artikel van J. Bernlef in dit nummer) samen met wie hij een paar dozijn liedjes schrijft. Het komt zelfs tot plannen voor een muziektheaterstuk Helm's hideaway, maar zoals zoveel van Kees' vele, vele | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
plannen in die laatste San Francisco-jaren komt het stuk nooit van de grond. | |||||||
AmfetaminenKees noemt zichzelf ergens de meest veelzijdige kunstenaar van het moment, en in een kennelijke poging om hierin te volharden, al was het maar om ergens een superlatief in te zijn, schroeft hij het tempo op. Hij raakt aan de amfetaminen. Hij heeft een wekelijkse talkshow, Behind the Movie Camera, bij een lokaal radiostation. Voor het eerst sinds zijn middelbareschooltijd doet hij weer aan toneel. Hij schrijft de eenakter The waiting room. Vlak voor de première gaat het toneelgezelschap failliet. Samen met Michael Grieg richt hij een literaire revue op: Poets' Follies. Hij helpt mee met het opknappen van een oud theatertje om er zelfgeschreven toneelstukken op te voeren. Het zal er niet van komen. Hij begint een filmproductiebedrijf waarvoor hij scenario's schrijft. Het leidt allemaal tot niets. Hij werkt nog wel aan een film over de Golden Gate brug, waarvoor hij het gedicht ‘The bridge’ van Hart Crane gebruikt. Hart Crane, de dichter die in een bootje de oceaan op ging en nooit meer is teruggezien. Kees spreekt in 1955 veel over Hart Crane. Nog vaker komt in zijn correspondentie uit die tijd F. Scott Fitzgerald ter sprake. Kees voelt zich sterk verwant met deze schrijver, die over de film en de jazz van Kees' jeugd schreef. Ooit de getalenteerde jonge schrijver, maar al gauw gesloopt door te veel drank, een slap karakter en een dwaze drankzieke vrouw. Meer nog voelt Kees zich aangetrokken tot Dick Diver, de hoofdpersoon uit Scott Fitzgeralds Tender is the night. De charmante, salonfähige en o zo beloftevolle Diver die zichzelf opbrandt en dan uitdooft, niet langer nodig als persoonlijk begeleider van zijn aanvankelijk geesteszieke vrouw. Maar wordt Nicole Diver in Tender is the night steeds stabieler, met Ann Kees loopt het slecht af. Ze drinkt steeds meer, ze bezwijkt bijna onder de druk van haar werk aan de psychiatrische kliniek van Berkely University, maar weigert de baan op te zeggen. ‘Op het pathologische af, zou je kunnenCharles Richards en Weldon Kees, 1953
zeggen,’ schrijft Kees ergens in een brief. Ze krijgt paranoïde denkbeelden, durft het huis niet meer uit, wil niemand meer ontvangen. In het weekend van de 4th of July 1954 gaat het helemaal mis. ‘Ze wist niet goed wie ze was of wie ik was (soms leek het of ik een van haar broers was), en ze was er heilig van overtuigd dat de FBI voor de deur posteerde.’ Eenmaal opgenomen gaat het langzaam beter, maar als ze de kliniek tegen alle adviezen in toch verlaat, besluit Weldon de ene hel voor de andere te verruilen en van haar te scheiden. Hij is alleen. | |||||||
MexicoIn juni en juli 1955 lijdt Kees aan hevige depressies. Hij probeert gewoon te blijven functioneren. Hij schrijft nog twee boekrecensies voor de New Republic, getiteld ‘The interesting lives they lead’ en ‘How to be happy - installment 1053’. De eerste begint als volgt: ‘Ik neem aan dat iedereen denkt dat zijn leven in zekere zin interessant is of anders zou het aantal zelfmoordgevallen nog hoger zijn dan het nu al is.’ In het tweede artikel staat de volgende zin: ‘In onze huidige tijd van wantrouwen, geweld en onredelijkheid, met al die mensen die zichzelf van het leven beroven - hetzij letterlijk of symbolisch...’ Op maandagmiddag 18 juli 1955 belt Kees naar vrienden. ‘Ik ga misschien naar Mexico.’ ‘Nu meteen?’ ‘Ik weet niet.’ ‘In godsnaam, Weldon, ga niet weg zonder afscheid te nemen.’ ‘Dat doe ik niet.’ Diezelfde middag belt hij een andere vriendin. ‘Wat houdt jou gaande?’ vraagt hij haar. Als het leven van zichzelf een kale vlakte is en we zijn niet bij machte die te accepteren zoals ze is, dan kunnen we haar altijd nog vullen met denkbeelden, overtuigingen en levensdoelen. Weldon Kees heeft die koude vlakte in zijn hoofd volgebouwd met alle vormen van culturele huisvesting: een bibliotheek, een museum, filmstudio, foto-instituut, muziekcentrum, een theater. Maar hoe fraai vooral die bibliotheek ook was vormgegeven, de wind bleef er spoken.
Bronnen:
Richard Dekker | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
De ambassadeurs
Geen ogen. Geen licht. De ene verkilde en incomplete hand
klauwt naar de plek waar de leuningen waren geweest
of vindt op den duur de gladheid van een wand.
Zweet als een voorhoofd waar waarzeggers de gezondheid van een toerist op zagen,
slaat een zwarte bladzij om. Dit is de manier waarop
we geloven dat we weer leren. Dit is de manier waarop we
iets leren.
Glimlach zonder spiegels naar een punt in de ruimte
bepaald door één scherp perfect landschap in de geest
dat een seconde lang duidelijk blijft, dan faalt
en nooit, waarschijnlijk, weer zo scherp zal zijn.
Slaat een zwarte bladzij om... Leer zonlicht
als je kan: de bodem van de put
draait rond in deze stilte en is donker,
is koud, is al de plaatsen die je nooit gezien hebt,
is alles wat de dokters niet zeiden,
is koud, met water dat neerstroomt langs de zijkant.
Ketens slepen door grind. Er is niets over
dan het verlangen iets te zijn wat je niet bent -
totaal slecht te zijn geweest, of minder slecht dan je was,
teruggekeerd te zijn precies zoals je wegging
eer de voorbereidingen voor dit donker werden getroffen.
De lippen te vinden om te zeggen: ‘Het was tenminste een leven.’
De mannen zonder benen op stadstrottoirs haasten zich
op wielen van rolschaatsen; en wat zij weten
verschrompelt de papieren bloemen bij hun genitaliën.
Het is een warme ochtend. Dit maakt deel uit van de wereld.
Er moeten opnieuw overwinningen en nederlagen onderscheiden worden.
Is dit alles? Is dit de manier waarop we iets
leren? Dit is de manier waarop we leren.
The ambassadors
No eyes. No light. The one chilled and imperfect hand
Claws at the spot where banisters had been,
Or finds, eventually, the smoothness of a wall.
Sweats like a brow where palmists viewed a tourist's health,
Turns a black page. This is the way
We believe we learn again. This is the way we learn
Something.
Smile without mirrors at a point in space
Defined by one sharp perfect landscape in the mind
That holds its focus for a second and then fails,
And will not, ever, probably, be quite so sharp again.
Turns a black page... Learn sunlight
If you can: the bottom of the pit
Whirls in this quiet and is dark,
Is cold, is all the places you have never seen,
Is everything the doctors did not say,
Is cold, with water running down the sides.
Chains drag through gravel. Nothing is left
But the desire to be something you are not -
To have been wholly evil or less evil than you were,
To have returned exactly as you left
Before the preparations for this darkness were arranged.
To find the lips to say, ‘At least it was a life.’
The legless men on city sidewalks hurry by
On wheels of rollerskates; and what they know
Shrivels the paper flowers, near their genitals.
It is a warm morning. This is part of the world.
There are the victories and the defeats to redistinguish.
Is this all? Is this the way we learn
Something? This is the way we learn.
| |||||||
[pagina 15]
| |||||||
Dodenmars
Onderaan de bunker, waar de stank van kerosine
het huwelijksritueel aangaf, branden leider en hoer,
gebrekkig aanmaakhout zelfs in de wind, weer verder.
Iemand in uniform neuriet Brahms. Bedienden bereiden verhalen
van ooggetuigen voor als de nacht valt, als rokende kolen
laarzen verwachten op het steen, de bezettingstroepen. Huil ministers.
Diep in de ondergrond van de Kyffhauser bergen
snurkt de Heilige Romeinse Keizer door in een slaap
die zeven eeuwen verduurt. Zijn lange rode baard
groeit door de tafel tot aan de vloer. Hij beweegt even.
Ver in het labyrint rommelt laag de donder en sterft weg.
Tril en lig stil. Is Hitler nu in de Himalaya?
We zijn in Cleveland of Sioux Falls. De architectuur
lijkt op Omaha, de lucht binnengepompt vanuit Düsseldorf.
Koude regen druipt maar door net buiten de tralies. De testikels
barsten open op de tafel als de commissaris
de tang openschroeft, zijn handschoenen uitdoet, Isvestia
neerlegt. (Oude saboteurs, gecontroleerd door Trotsky's
intrigerende en onoverwonnen geest, bedreigen Novgorod nog steeds.)
- En niet ver van de groeven worden die botten van ons,
verbrand, gebleekt en splinterend, opgeschept, klaar voor de velden.
Dead march
Under the bunker, where the reek of kerosene
Prepared the marriage rite, leader and whore,
Imperfect kindling even in this wind, burn on.
Someone in uniform hums Brahms. Servants prepare
Eyewitness stories as the night comes down, as smoking coals await
Boots on the stone, the occupying troops. Howl ministers.
Deep in Kyffhauser Mountain's underground,
The Holy Roman Emperor snores on, in sleep enduring
Seven centuries. His long red beard
Grows through the table to the floor. He moves a little.
Far in the labyrinth, low thunder rumbles and dies out.
Twitch and lie still. Is Hitler now in the Himalayas?
We are in Cleveland, or Sioux Falls. The architecture
Seems like Omaha, the air pumped in from Düsseldorf.
Cold rain keeps dripping just outside the bars. The testicles
Burst on the table as the commissar
Untwists the vise, removes his gloves, puts down
Izvestia. (Old saboteurs, controlled by Trotsky's
Scheming and unconquered ghost, still threaten Novgorod.)
- And not far from the pits, these bones of ours,
Burned, bleached, and splintering, are shoveled, ready for the fields.
| |||||||
[pagina 16]
| |||||||
Een eind bij de zee vandaan
Voor Ernest Brace Dat vlot dat we in elkaar zetten, onder het water,
was precies goed: toen hij wandelde, donker tegen de lucht,
met wapperend gewaad,
was het alsof de onstabiele golven zijn slanke
en ongeschonden voeten droegen. De meeuwen vlogen over,
vallend, schreeuwend alleen; gerafelde flarden wolk
dreven in balken langs de zon. Daar op de kust
was de reactie van de menigte onverwijld. Hij
ging er goed mee om, vond ik - het schrijden, de houding van het hoofd, prima.
Lange stroken licht lagen verblindend op de golven.
En toen wisten we dat ons werk de moeite waard was geweest:
het dagenlange zagen, het in elkaar zetten, al die spijkers,
de vermoeiende repetities, overwegingen wat de uitvoering betreft.
Maar als je een wonder wilt, moet je er ook voor werken,
je plannen zorgvuldig voorbereiden en de menigte
net een stap voor zijn. Verslag uitbrengen over een wonder
is een puur genoegen; maar er een in elkaar zetten vereist
tact, verbeelding, een speciaal talent voor het karwei
dat niet iedereen heeft. Een wonder betekent, kortom, werk.
- En nu zijn er die komen zeggen dat wonderen
niet datgene waren waar we op uit waren. Maar wat
is er anders? Welke andere hoop heeft het leven in petto
dan het wonderbaarlijke, de bekwame en geduldige
uitvoering, het teamwerk, alle pijn en moeite die elk wonder kost?
Zieners die hun bed doorwoelen, achtervolgd en geradbraakt
door vragen over Messianisme en eschatologie,
zijn als de mist die 's avonds opkomt, en komen,
misschien, tot iets wat nog minder is. Ernstige supernaturalisten,
toegewijde gelovigen,
ondergaan de extase (voor wat het is) maar niet
onze extase. Wij hadden het zelf gemaakt. Toch, soms,
als de stortvloed van die tijd
terugstroomt, verbaas ik mij over onze moed
en onze ondernemingszin. Het was alsof de wereld
één donker wordende, verlaten zaal was geweest
waar rijen onaangestoken kaarsen stonden; en wij kwamen
niet zozeer uit liefde, of hoop, of zelfs verering, maar
uit angst voor de dood, kwamen met onze aanstekers
en zagen de kaarsen een voor een oplichten, vlammen
tegen de lange nacht van onze angst. We dachten
dat we nooit konden doodgaan. Nu ben ik minder zeker.
| |||||||
[pagina 17]
| |||||||
- De reiziger op de vlakte kan de bergen zien
op afstand; dan verliest hij ze uit het zicht. Zijn weg
windt zich door de valleien; dan, als een pad zich plotseling afbuigt,
staan de pieken naakt voor hem; ze zijn iets anders
dan wat hij beneden zag. Ik denk nu aan het vlot
(voor mij op de een of andere manier het toppunt van de hele zaak)
en alle verwachtingen van die dag, maar ook aan de grot
die we volstopten met brood, de geheime bijeenkomsten
in de heuvels, de nepmoordenaars ingehuurd voor de laatste achtervolging,
het zorgvuldig opvoeren van de genezingen, de omgekochte officials,
de kleding van de engelen, vlekkeloos in elkaar genaaid,
de medicijnen die werden toegediend achter de steen,
die ultieme wolk, zo volmaakt, en zo opportuun.
Ik heb nooit geweten wie al dat bloed voor elkaar kreeg.
De dagen lengen. Het was lang geleden.
En ik ben gekomen op dat punt bij het afslaan van het pad
waar de pieken oneindig zijn - hoornvormig en schilferig, verstopt met doorns.
Maar zelfs hier weet ik dat ons werk de kosten waard was.
Wat wij hebben laten gebeuren kan niemand ons afnemen.
Het leven biedt geen wonderen aan, ongelukkigerwijs, en heeft hulp nodig.
Niets zal het zelfde zijn als het eens was,
zeg ik tegen mezelf. - Het is donker hier op de piek, en het wordt steeds donkerder.
Het lijkt erop of ik een soort extase onderga.
Was het zonlicht op de golven die dag? De nacht valt.
En nu lijkt het water ver weg, irreëel, en misschien is het dat ook.
| |||||||
[pagina 18]
| |||||||
A distance from the sea
To Ernest Brace That raft we rigged up, under the water,
Was just the item: when he walked,
With his robes blowing, dark against the sky,
It was as though the unsubstantial waves held up
His slender and inviolate feet. The gulls flew over,
Dropping, crying alone; thin ragged lengths of cloud
Drifted in bars across the sun. There on the shore
The crowd's response was instantaneous. He
Handled it well, I thought - the gait, the tilt of the head, just right.
Long streaks of light were blinding on the waves.
And then we knew our work well worth the time:
The days of sawing, fitting, all those nails,
The tiresome rehearsals, considerations of execution.
But if you want a miracle, you have to work for it,
Lay your plans carefully and keep one jump
Ahead of the crowd. To report a miracle
Is a pleasure unalloyed; but staging one requires
Tact, imagination, a special knack for the job
Not everyone possesses. A miracle, in fact, means work.
- And now there are those who have come saying
That miracles were not what we were after. But what else
Is there? What other hope does life hold out
But the miraculous, the skilled and patient
Execution; the teamwork, all the pain and worry every miracle involves?
Visionaries tossing in their beds, haunted and racked
By questions of Messiahship and eschatology,
Are like the mist rising at nightfall, and come,
Perhaps, to even less. Grave supernaturalists, devoted worshippers
Experience the ecstasy (such as it is), but not
Our ecstasy. It was our making. Yet sometimes
When the torrent of that time
Comes pouring back, I wonder at our courage
And our enterprise. It was as though the world
Had been one darkening, abandoned hall
Where rows of unlit candles stood; and we
Not out of love, so much, or hope, or even worship, but
Out of the fear of death; came with our lights
And watched the candles, one by one, take fire, flames
Against the long night of our fear. We thought
That we could never die. Now I am less convinced.
- The traveller on the plain makes out the mountains
At a distance; then he loses sight. His way
Winds through the valleys; then, at a sudden turning of a path,
The peaks stand nakedly before him: they are something else
Than what he saw below. I think now of the raft
(For me, somehow, the summit of the whole experience)
And all the expectations of that day, but also of the cave
We stocked with bread, the secret meetings
In the hills, the fake assassins hired for the last pursuit,
The careful staging of the cures, the bribed officials,
The angels' garments, tailored faultlessly,
The medicines administered behind the stone,
That ultimate cloud, so perfect, and so opportune.
Who managed all that blood I never knew.
The days get longer. It was a long time ago.
And I have come to that point in the turning of the path
Where peaks are infinite - horn-shaped and scaly, choked with thorns.
But even here, I know our work was worth the cost.
What we have brought to pass, no one can take away.
Life offers up no miracles, unfortunately, and needs assistance.
Nothing will be the same as it once was,
I tell myself. - It's dark here on the peak, and keeps on getting darker.
It seems I am experiencing a kind of ecstasy.
Was it sunlight on the waves that day? The night comes down.
And now the water seems remote, unreal, and perhaps it is.
Weldon Kees vertaling: J. Eijkelboom |
|