Beeldvorming in Holland
Karin Tilmans
Naar aanleiding van: Jeanne Verbij-Schillings, Beeldvorming in Holland. Heraut Beyeren en de historiografie omstreeks 1400. Amsterdam, Prometheus, 1995. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen XIII. (421 blz.) ISBN 90-5333-408-4. Prijs: f49, 90.
De Heraut Beyeren kan gerust een fenomeen genoemd worden in de Nederlandse literatuur van de late Middeleeuwen, en het is dan ook niet zo vreemd dat na de dissertatie van Wim van Anrooij over de erenredes van de Heraut, er nu een proefschrift is verschenen over het historiografische oeuvre van de man. Hij is nu eenmaal een van die zeldzame bekende lekenauteurs die schreven voor hun broodheren. De Heraut Beyeren maakte zijn kronieken, terwijl hij in dienst was van de Hollandse graven Albrecht en Willem vi van Beieren. Het zwaartepunt van zijn historiografische arbeid ligt ten tijde van de laatste graaf, in de jaren 1404-1409. Hij schreef een Hollandse kroniek en een Wereldkroniek, beide in twee versies: een Hollantsche cronike i> en ii en een Wereldkroniek i en een Wereldkroniek ii. Van geen van deze werken bestaan moderne edities, hetgeen de onderzoekster heeft gedwongen tot een nauwkeurige handschriftelijke analyse van de onderlinge verhoudingen tussen de verschillende redacties van de kronieken. Bijzonder gelukkig hierbij is de omstandigheid dat we over een aantal autografen van de Heraut beschikken, te weten van de Hollantsche cronike ii in het Brusselse handschrift kb, 17914, en ook nog van wat historiografisch voorwerk of werkdocumenten, zoals Verbij ze noemt, te weten een zogenoemd Kladboek met Hollandse gegevens in het Haagse handschrift kb 71 h 39 en dan wat Verbij het Haagse handschrift [kb 131 g 37] noemt, een verzamelautograaf met vooral gegevens uit de wereldgeschiedenis.
In haar minutieuze, filologische analyse van de wordingsgeschiedenis van de verschillende kronieken plaatst Verbij zich in een zeldzaam waardevolle traditie, die weliswaar bestaat sinds Guenée in 1980 zijn Histoire et culture historique dans l'Occident médiéval publiceerde, maar die nog te weinig toepassing heeft gevonden in monografieën. Guenée schrijft daar (p. 214): ‘...toute compilation est une construction qui mérite d'être etudiée...’. Verbij heeft deze woorden zeer ernstig genomen, en het negentiende-eeuwse negatieve oordeel over de waarde van de Herautkronieken definitief in het ongelijk gesteld. In een detailanalyse van stofselectie en presentatie, die de lezer af en toe wel zeer zwaar op de proef stelt, toont zij aan dat de Heraut deed aan bewuste dynastieke geschiedschrijving en dat het in zijn geval geen vrijblijvende tijdsbesteding was. In twee aspecten valt de dynastieke beeldvorming van de Heraut uiteen: in de eerste plaats de historische fundering van de macht en het aanzien van de Hollandse dynastie en ten tweede het vorstenportret voor Willem vi. Met haar studie bewijst zij de waarheid van haar eerste bij het proefschrift gevoegde stelling: de historische nieuwswaarde van middeleeuwse kronieken wordt pas door een literair-historische analyse van alle samenstellende delen recht gedaan.
De meest interessante algemene beschouwingen over de waarde van de Heraut-historiografie komen in het boek aan de orde in deel v, getiteld ‘tekst en context’. Schatten aan gegevens zitten verstopt in de bijlagen, maar liefst vijf in getal. Als kritiek op dit waardevolle proefschrift zou ik alleen dit willen aanvoeren: er bestaat een zekere onevenwichtigheid tussen de enorme detailanalyse en de grote lijn die daardoor moeilijk is vast te houden, met als gevolg een haast onderwaardering van het fenomeen - de leken-historiograaf - en, paradoxaal genoeg, een overschatting van zijn invloed in de vijftiende eeuw.
Adres van de auteur: UvA, Studierichting Geschiedenis, Spuistraat 134, nl-1012 vb Amsterdam