Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd‘Een goet exempel’: het Leven van Lutgard toegankelijk gemaakt
| |
[p. 76] | |
voor. Kort na haar dood stelde hij haar leven op schrift, op verzoek van de abdis van Aywières en in ruil voor een pink-relikwie van Lutgard. Deze relikwie was hem overigens ook door Lutgard zelf toegezegd; hij beschrijft dit verhaal met enige humor in hoofdstuk iii, 22. Er zijn twee berijmde bewerkingen in het Middelnederlands bekend van de Vita Lutgardis. De minst bekende werd geschreven door een zekere broeder Geraert voor het klooster St.-Catharina (toen te Nonnemielen, nabij St.-Truiden), in welk klooster Lutgard ooit haar carrière begon. Zij moet rond 1300 vervaardigd zijn. (Zie Corpus-Gysseling ii, dl. 6). Deze bewerking wordt al bijna honderd jaar overschaduwd door de ‘Kopenhaagse Lutgard’, een Brabantse berijming toegeschreven aan Willem van Affligem, die wordt gedateerd tussen 1263 en ca. 1270 (Corpus-Gysselingii, dl. 5). Zij wordt in de bloemlezing (p. 24), m.i. terecht, omschreven als een ‘taalmonument in het Middelnederlands’. Erg jammer dat ondanks de inspanningen van Bormans (in de negentiende eeuw), van Van Buuren, en van mijzelf1 om de bewerking van broeder Geraert haar eigen waardering te geven, de auteurs van de bloemlezing die bewerking op p. 24 afdoen met: ‘vrij letterlijke vertaling’ (zo simpel ligt het niet) en ‘slechts fragmentarisch overgeleverd’ (dat is niet zo). Iets meer respect voor broeder Geraerts geheel eigen bewerking was wel op zijn plaats geweest, alle taalmonumenten ten spijt. Gelukkig was dit de enige plaats in de bloemlezing die mij ernstig stak. Ik zal deze kwestie verder laten rusten en overgaan tot een bespreking van de uitgave. De Vita Lutgardis van Thomas is in drie boeken verdeeld, die de drie trappen van het volmaakte kloosterleven schetsen: de beginnende fase, de volhardende fase, en de fase van vervolmaking. In de bloemlezing is een keuze gemaakt uit de laatste twee boeken van het Leven van Lutgard, die zijn overgeleverd in handschrift nks 1648 40 van de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen. Het eerste boek van deze Middelnederlandse bewerking is verloren gegaan. Een keuze was onvermijdelijk, omdat de twee boeken maar liefst 20.406 berijmde verzen bevatten. De editeurs hebben een selectie gemaakt van zo'n 5800 verzen, ‘en die selectie blijft aanvechtbaar’ (p. 315). Duidelijk wordt uitgelegd wat de criteria zijn geweest. De vertalers volgen de rode draad in Lutgards leven: drie vastenperiodes van elk zeven jaar. De hoofdstukjes die hierover handelen zijn alle opgenomen. Daarnaast zijn er een aantal mystieke hoofdstukken uitgekozen, en capita die de contacten beschrijven van Lutgard met zowel bovennatuurlijke wezens (bijv. gestorven zielen, en duivels) als met levende mensen. Ook zijn overlijden en begrafenis van Lutgard opgenomen, als climax van de Vita. Uiteraard mochten de pro- en epilogen niet ontbreken. Het resultaat mag er zijn: de bloemlezing omvat een evenwichtige selectie uit het Leven van Lutgard en geeft een goed beeld van zowel het Middelnederlandse werk als van het leven van de heilige. Eén ding mis ik echter wel. Na de dood van Lutgard volgen er enkele kleine hoofdstukjes die wonderen beschrijven, die door toedoen van de heilige zijn gebeurd. Wat is er meer bewijs van de heiligheid van Lutgard dan de mirakelen die door haar toedoen waren geschied aan degenen die haar vereren? In een hagiografie mogen zulke wonderen dan ook niet ontbreken en een bloemlezing uit een heiligenleven zal zeker een van deze hoofdstukken moeten bevatten. Het is jammer dat de editeurs er niet voor gekozen hebben zo'n hoofdstukje op te nemen in hun uitgave. Verder zijn er natuurlijk altijd hoofdstukken aan te wijzen die de een of de ander ook graag opgenomen had gezien, maar over de nu gedane keuze valt zeker niet te klagen. Valt er wel te klagen over de wijze van vertalen? Laten we eerst eens kijken naar het ‘geïntendeerde publiek’ van deze editie, en hoe de bloemlezing daarbij aansluit. De bloemlezing is | |
[p. 77] | |
bedoeld voor een publiek van studenten en belangstellende leken, aldus de uitgevers op p. 27. Zoals het een goede bloemlezing betaamt, begint zij met een korte en duidelijke inleiding, in vlot Nederlands geschreven. Hierin wordt een duidelijke schets gegeven van het leven van Lutgard, haar hagiograaf en de hagiografie uit hun tijd, en de historische, kerkelijke en mystieke context van Lutgards leven. Ook het Middelnederlandse handschrift wordt kort beschreven. Als testcase heb ik een ‘belangstellende leek’ (hbo-opleiding, werkzaam in een bibliotheek) dit laatste gedeelte laten lezen, omdat ik niet goed durfde te oordelen of het voor ‘leken’ geschikt is; enige vaktermen zijn immers niet te vermijden. Bedoelde leek kon echter moeiteloos de essentie van het gedeelte vatten. Hoewel één leek geen lente maakt, lijkt het me toch dat het gewenste niveau hier bereikt is, en studenten zullen er zeker mee uit de voeten kunnen. In de Aanwijzingen voor de lezer hadden echter de begrippen kritische en diplomatische editie even uitgelegd kunnen worden. Zeer nuttig in deze aanwijzingen is wel de uitleg over de spelling, en het advies hardop te lezen bij niet begrijpen van de tekst. Ook van groot belang is het register achterin de bloemlezing, waarin o.m. eigennamen, omschrijvingen voor personen, en begrippen uit bijbel, kerk en klooster worden verduidelijkt. Dat lezers niet zullen weten wat een basilisk is, ligt voor de hand, maar de editeurs houden er gelukkig ook rekening mee dat er veel mensen zijn die amper weten wie Maria is of wat het paradijs inhoudt. Dat er ook uitgelegd moet worden dat Frans in Wallonië en Frankrijk gesproken wordt, lijkt me echter wat kras, maar misschien hebben de editeurs hier slechte ervaringen mee. In de Verantwoording (p. 315-317) worden keuze van de bloemlezing, editie en vertaling toegelicht. (Waarom staan Verantwoordingen toch zo vaak àchter de tekst, in plaats van ervoor?). De kritische editie is gebaseerd op de diplomatische in het Corpus-Gysseling, een keuze die praktisch is. Hoewel foutloos editeren voor mensen bijna niet mogelijk is, heb ik ondanks ijverig collationeren van een aantal passages tot nu toe geen fouten ontdekt. (Ludo Jongen heeft mij echter toevertrouwd dat er wel een paar in moeten zitten ...). Er is kennelijk niet opnieuw gecollationeerd met het handschrift; in de Verantwoording wordt daar tenminste niet over gerept. Op de editie-principes is weinig aan te merken. In de bloemlezing is de Middelnederlandse tekst naast de vertaling geplaatst, waarbij op plaatsen waar dat nodig is het nummer van de regel tussen haakjes in de vertaling is gezet. Omdat de editeurs voor een proza-vertaling hebben gekozen, en de vertaling niet letterlijk is, mag dat ook wel. Ook zijn de glossen uit het handschrift in de marges opgenomen en op de tegenoverliggende pagina's vertaald. Voor de details met betrekking tot handschrift en glossen verwijzen de editeurs naar het Corpus, maar het was wel aardig geweest als er in de Aanwijzingen voor de lezer iets uitgelegd was over glossen, alweer voor de belangstellende leek. Verder is ervoor gekozen om het hoofdlettergebruik aan te passen aan de moderne spelling, en niet elk vers met een hoofdletter te laten beginnen. Dit bevordert de leesbaarheid van de tekst; geen overbodige luxe, gezien de lengte van de toch al vaak gecompliceerde zinnen. Juist deze aspecten: de lengte, ingewikkeldheid en hoge inbeddingsgraad van de zinnen hebben de editeurs ertoe bewogen geen letterlijke weergave van het Middelnederlands te geven. Er is gekozen voor een proza-vertaling, ‘om krukkige rijmelarijen te vermijden’. Lange zinnen zijn opgesplitst, herhalingen in de tekst weggelaten, en ‘overbodige tijdsaanduidingen en verbindingswoorden’ zijn geschrapt wanneer de moderne lezer ze als storend zou kunnen ervaren. Het saaie ‘en toen’ is vermeden door voegwoorden te gebruiken als ‘nadat’ en ‘zodra’. Het resultaat is een vlot lopende, goed leesbare tekst, die qua stijl en woordkeus vaak mooi aansluit bij het origineel. Zo is een scheldkanonnade van de duivel, die zich door het gebed van Lutgard een ziel ziet ontglippen, prachtig vertaald: ‘Al daer hi stont beneven hare,
so sprac hi lude ende oppenbare
ende seide : “Wijf, wat widts tu mi?
Dat Got schennesse geve di!
| |
[p. 78] | |
Warumme does tu mi so leede?
Du mochtes wel “Lutgart, die wreede”
met allen rechte sijn genamet!
Men seget oc dat di betamet
lof ende prijs, mar dat es scheren,
want honen, letten ende deren
dats allewege dijn ambacht.
Acharme, wars mi mine cracht
van wilen eer, dat mi dos dwinget
en wijf alleene ende onder bringet!
Nu sege dan, verrumpen quaet,
wie gaf di desen dommen raet,
dat tu mi willes met gewoude
af winnen dat met rechte soude
mijn wesen, want ic hadt gewonnen:
dat es die sile van der nonnen
die ghinder leget nu verscheeden;
die haddic mogen wel geleeden
ter hellen wert, en hadt gedaen
dat se mi hevet ondergaen
dijn runen, dat mi dikke steet
tonstaden groet.’
(Boek ii, r. 4931-4956)
De vertaling luidt: ‘Zodra hij naast haar stond, schreeuwde hij: - “Rotwijf! Wat doe je me aan? Moge God je met schande overladen! Waarom bezorg je me zoveel verdriet? Je zou met recht “de hardvochtige Lutgard” genoemd kunnen worden! Men beweert dat men jou moet roemen en prijzen. Dat is flauwekul want het enige wat je doet is bedriegen, tegenwerken en vernielen. Ach, waar is mijn vroegere macht gebleven? Nu zit ik onder de plak van één enkel wijf! Vertel op, gerimpeld stuk ellende, wie gaf je het stomme advies om mij met geweld af te pakken wat in rechte van mij is, omdat ik het verdiend heb. De ziel van de non die daar dood ligt, had ik namelijk naar de hel willen begeleiden. Maar dankzij dat geprevel van jou, waar ik al vaker last van heb gehad, is die ziel mij afhandig gemaakt.’ (p. 151). Een sterke vertaling, maar tegelijk ook een probleem voor de studieuze lezer. Want als men de Middelnederlandse tekst leest, is het vaak niet direct doorzichtig hoe de vertalers aan hun vertaling zijn gekomen. Het vingertje bij de tekst helpt wel, maar echt begrijpen komt soms pas als het woordenboek ernaast gelegd wordt. En soms wordt het dan nog niet goed duidelijk, zoals op p. 162/163. Hier wordt verhaald dat de boze geesten de plek waar Lutgard altijd bad, niet konden verdragen. Als ze ook maar in de buurt kwamen, stoven ze van schrik alle kanten uit. Lutgard zag dan ‘de boze geesten voorbijkomen alsof het een zwerm bijen was’, en ze beklaagt zich bij God hierover: ‘So sprac die vrowe dan: “Acharme,
wel sute Got, ontfarme U des
dat hir aldus versament es
dit parlement om ons te derne,
die U met trowen dienen gherne’
(Boek ii, r. 5212-5216)
De vertaling luidt: | |
[p. 79] | |
‘Dan zei de vrouwe: - “Ach dierbare God, ontferm U over ons die U trouw dienen. We hebben last van dit vervelende gezoem.”’ Pas door alle betekenissen van het woord ‘parlement’ in het woordenboek door te vlossen komt de lezer op een idee waarom de laatste regel van de vertaling zo geformuleerd is, maar echt helder wordt het niet. Niet juist lijkt mij de vertaling ‘Ik kan dat nauwelijks geloven, want u bent wel erg voorbarig’ op p. 293, waar r. 4637-39 zegt: ‘dis nochtan ic wel geloeven nit ne can, want hastech es die saen geloevet’. Ik kan met het woordenboek niet verder komen dan: ‘Ik kan dat nauwelijks geloven, want wie snel iets gelooft is onbedachtzaam’. Maar wie vertaalt, interpreteert; en wie ruim 5800 verzen met een loep wil bekijken op letterlijkheid van vertaling heeft lang werk en zal waarschijnlijk gestraft worden met hoofdpijn. En veel, heel veel passages staan ondanks hun niet-letterlijke vertaling zéér dicht bij de oorspronkelijke tekst, wat een prestatie van belang is. De vertaling is daardoor niet alleen geschikt als leestekst, maar ook als een goed hulpmiddel voor het lezen en begrijpen van de Middelnederlandse tekst, die inderdaad vaak erg moeilijk is. Wat de editie zo leuk maakt, is het feit dat men ervoor kan kiezen om op een lange winteravond rustig bij de haard het Kopenhaagse Leven van Lutgard te lezen, maar ook om in een werkcollege gewijd aan vertalen de loep te hanteren. En ook denk ik dat de bloemlezing de gedreven docent vwo/Havo in staat zal stellen om eens iets heel anders uit het Middelnederlandse repertoire met de klas te lezen. Het Leven van Lutgard is te boeiend om niet meer gelezen te worden, en ik ben dan ook blij dat het door deze bloemlezing toegankelijk is gemaakt.
Adres van de auteur: Dickenslaan 40-ii, nl-3533 bx Utrecht |
|