Passionate. Jaargang 7
(2000)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
[pagina 47]
| |
De laatste tijd bloedt het weer een beetje als ze de piercing uit haar neus haalt. Niet zo'n ringetje, maar een knopje, eigenlijk weinig meer dan een metalen pin met een briljantje op de kop, of briljantje, nou ja, het zal wel glas zijn, maar in elk geval een klein sterretje dat onopvallend op haar neusvleugel ligt - en toch genoeg in het zicht om nu en dan blikken te trekken. Daar houdt ze van. Ze kijkt naar zichzelf in de spiegel. De randen rond het gaatje zijn rood, een beetje opgezet. Het pinnetje is ook rood. De briljant is transparant, met een belofte van schittering. Ze pakt een tissue, veegt zorgvuldig haar kleine sieraad schoon. Het mag niet gaan roesten. Als ze klaar is, ziet ze het druppeltje opwellen op haar neus. Een schone tissue. Eerst de buitenkant, een perfect ronde vlek. Dan de binnenkant, die is moeilijker, het levert een veeg op. Ze wacht, kijkt zichzelf ernstig aan. Het stroompje lijkt te zijn gestopt, maar ze is bang dat het gaatje dichtkoekt met geronnen bloed. Als ze de briljant weer op zijn plaats legt, gaat het vast weer open. Het moet niet gaan zweren. Zo heet het als je neus roest. Van de gaatjes in haar oorschelp heeft ze geen last. Vijf op een rij aan beide kanten. Dat zijn de enige andere piercings die ze heeft. Haar tong, ze moet er niet aan denken, haar navel is misschien iets voor later. Daar moet dan wel een ringetje, denkt ze. Dat is ook meer iets voor de zomermaanden. Geen tattoos. Tattoos zijn ordinair. Of hoogstens een klein hartje op een plek waar alleen een geliefde hem kan vinden. Ze staat nog steeds voor de spiegel. Haar navel kan ze alleen vermoeden achter de kleine welving in haar hemd. Ze wendt haar hoofd een beetje. Het rijtje in haar linker oor bestaat uit twee knopjes onderaan, dan twee ringetjes en tenslotte een kleine zilveren band die zich nauw om haar oorschelp sluit. Zilver is haar kleur, dat past het best bij haar zwarte haar. Ze heet Brenda. Ze knikt haar hoofd naar de andere kant, zodat het haar ook daar even wijkt en het zilveren rijtje zich toont. Normaal heeft ze zo'n gewoonte om met een elegante beweging haar haar achter het oor te leggen, waarna het al gauw weer terug kruipt om een nieuwe streling los te bedelen. Ineens moet ze om zichzelf lachen. Ik maak gaatjes in mezelf om mijn lichaam te completeren, denkt ze, wat is dat toch voor rare afwijking? Het is geen spot, eerder een stille giechel, weinig meer dan een vermoeden van de onschuldige waanzin die ze met zoveel anderen deelt. Ze neemt zichzelf serieus, heeft ieder gaatje gedegen overwogen - zo vaak voor de spiegel gestaan voor het besluit, zo vaak even de ogen gesloten om er een bij te denken, de eerste keer zelfs met lijm twee glittertjes vastgezet om te zien hoe het stond. Er zitten wat witte spikkeltjes op de spiegel. Ze pakt een doekje en veegt ze weg, brengt haar neus nog eens vlakbij het glas. Haar adem slaat neer. Het is toch nog niet helemaal voorbij. In een derde tissue zuigt zich opnieuw een vlek. Neusvlees is steviger dan dat van het oor. Ze pruilt. Het gaat om het eindeffect. Uiteindelijk vormen de piercings een krans om je hoofd, juwelen die versterken wie je bent. Zij hoeft er niet zo mee te koop te lopen. Voor haar geen tepelringen die de stof van een bikini plooien. Vandaar ook haar aarzeling over de navel. Zo opzichtig, meer iets voor tieners. Toch moet je de erotiek niet onderschatten, weet ze. Stof bedekt, een ringetje maakt je nog naakter dan je al bent. Lichaam. Dit is mijn naakte gezicht, denkt ze, en ze moet glimlachen. Haar neus heeft nu slechts het vermoeden van een piercing, naakter en kwetsbaarder kan het niet. Mijn knopjes en ringetjes zijn een deel van mezelf geworden, meer dan mijn kleding. Dat moet haast wel zijn omdat ik zonder hen gewond achterblijf. Mijn piercings geven mij het gevoel dat ik kan leven op de manier die ik wens. Waarom? Ze laat haar handen langs haar hoofd glijden om het haar in een staartje op te vangen. De spiegel is geduldig, zegt ook nu tegen haar dat het goed is. Ze laat het haar weer golven. Ze moet eens naar de kapper. De hoofdpijn is momenteel niet zo erg. Het zeurt een beetje. Misschien doet haar neus ook wel pijn, maar ze voelt het niet, zoals alle kleine pijntjes aan haar voorbijgaan vanwege haar hoofd. Daar heeft ze mee leren leven. Haar gezicht leeft in een lijst van briljantjes en ringetjes, vlot, eigentijds zonder te overdrijven, maar binnenin pulseert het, is het een lawine van kleine stoten, prikkelingen waar ze soms slechts met moeite doorheen kan lachen. Het begon tien jaar geleden, vermoedt ze, dit zijn van die dingen die je je niet precies kunt herinneren. In elk geval is het al heel lang. Pas sinds een ruime week weet ze hoe het komt. Tumor. | |
[pagina 48]
| |
Bedachtzaam kijkt ze zichzelf aan. Het bloeden is nu echt gestopt. Ze pakt een wattenschijfje en haalt het in voorzichtige cirkelbewegingen over haar rechterwang. Als ze klaar is, bekijkt ze het even. Zalm in een waas van vuil. De andere kant net zo, geen spoor meer van bloede, alleen een paar kleine zwarte bolletjes. De twee schijfjes gaan in het prullenbakje. Dan kijkt ze zichzelf weer aan, bewegingloos. Haar hoofd is niet bij deze dagelijkse rituelen. Al die tijd al hoofdpijn, allerlei pilletjes geslikt, acupunctuur alleen overwogen, wel massage gehad. Een vrouwenkwaal, zo fluistert de hele wereld, zijzelf ook. Tot ze op een dag wakker werd en de wereld zich dubbel aan haar toonde. Twee wekkers, vier schoenen, twee lampen aan het plafond. Ze besloot een dag in bed te blijven, haar hoofd weigerde dienst. Dat was waarschijnlijk ook het moment waarop haar neus begon dicht te groeien. Dat gaatje was nog vrij nieuw, je moet eelt de gelegenheid geven om te beklijven. De hoofdpijn zakte weer wat, maar de dubbele wereld bleef. Ze improviseerde een lapje voor haar oog, zodat ze haar weg door het huis kon vinden, naar de huisarts. Die besloot dat het misschien verstandig was om eens een neuroloog op te zoeken. Dat was twee weken geleden. Ook die avond had ze hier gestaan, voor de spiegel, en had ze zichzelf aangekeken met één toegeknepen oog. Ze ziet zichzelf als toen, een gesierd gezicht dat verminkt is door een gesloten oog. Twee gesloten ogen zijn de roep van gratie, een charmante verlegenheid. Maar een cycloop: niets. Ze heeft al geprobeerd te grappen dat ze een duur ooglapje gaat laten maken, van leer afgezet met briljantjes, zoals die zangeres, van haar handicap een sieraad maken. Maar eigenlijk wil ze haar eigen gezicht terug, met twee grijsblauwe ogen, een triomf op de vijand in haar. De neuroloog haalde haar hoofd door een scanner en liet haar de plaatjes zien. ‘Kijk, hier, net onder je hersenen zit een gezwel,’ zei hij. ‘Maak je niet ongerust, het is niet kwaadaardig. Aan de andere kant zie je dat het heel diep zit, dus kunnen we het niet verwijderen, alleen indammen.’ ‘Betekent dat dat ik de rest van mijn leven scheel zal zien?’ ‘Nee, waarschijnlijk niet, hoewel ik niets kan garanderen. De tumor zorgt voor druk op de vochtkussens rondom de hersenen. Die druk veroorzaakt je hoofdpijn. De extra druk op je gezichtscentrum zorgt voor dubbele visie. Je hersenen slagen er niet meer in de beelden van je twee ogen samen te voegen. Wat we kunnen doen is een gaatje maken in de vliezen om zo de druk te verminderen.’ ‘Dat werkt?’ ‘Dat werkt meestal.’ ‘Meestal?’ ‘Er zijn altijd risico's. In het gunstigste geval heb je na een week nergens last meer van, al zul je nog regelmatig terug moeten komen voor controles. In het ernstigste geval komen we erachter dat het erger is dan ik nu op de scans kan zien en ga je een hele zware tijd tegemoet.’ Weer de spiegel. Morgen krijg ik een piercing in mijn hoofd, denkt ze. Ze kan het zich nauwelijks voorstellen, het is zo ontastbaar vergeleken met de rijtjes in haar oor, kleine spleetjes die er van een afstand uitzien als ondiepe putjes. Maar er is diezelfde hoop weer een compleet mens te worden. Ze heeft al eens haar handen langs haar hoofd gelegd, haar haar afschermend, om zich een voorstelling te kunnen maken van een kaal hoofd. Ze zou zichzelf niet herkennen, haar lichaam was nog altijd meer bepalend dan de briljantjes. Ze dwingt zichzelf aan andere dingen te denken. Dit is niet het tijdstip voor angsten. Maar ze kan het nauwelijks meer helpen dat haar hoofd in de spiegel die oproept. Je hoofd, je gezicht, dat ben je zelf, meer dan welk ander lichaamsdeel ook, zo verschrikkelijk als je daar aangevallen wordt. Een navelpiercing, misschien is dit het juiste moment om daar eens over na te denken. Ze tilt haar hemd een beetje op, probeert zich een ringetje voor te stellen, of wellicht toch een haltertje. Het lukt niet, haar gedachten trekken langs haar lichaam omhoog. Lichaam, alles heb ik gedaan om je tot mijn vriend te maken, je verzorgd en gevoed, geliefkoosd en bemind, sieraden heb ik je gegeven, en nu dreig je me te verraden. Vierendertig jaar is ze nu. Dat is niet oud, het is helemaal niet raar om op deze leeftijd nog een haltertje in je navel te laten zetten. Bovendien, ze zou best pas dertig kunnen zijn, kijk maar naar haar handen. Zoals zij zijn er zoveel in het leger van voorzichtige hedonisten. | |
[pagina 49]
| |
Die houden het het langste uit. Ze moet niezen - zo voorzichtig mogelijk, anders gaat haar neus weer open. Het lukt, maar de kriebel blijft. Ze kneedt haar neus een beetje, het gaat over. Op de tast pakt ze het potje met nachtcrème en laat er twee vingers in verzinken. Het spul is wit, ze wrijft het net zo lang uit tot het weg is, over haar kin, haar wangen tot vlak onder haar oogleden. Ze vraagt zich af of nachtcrème in het gaatje in haar neus zal helpen. Het potje zegt niets over ontsmettende werking. Wie weet zijn er merken die dat wel doen, speciaal voor mensen met piercings. Ze moet sowieso eens een ander merk proberen, eentje uit tubes, dat is stukken makkelijker. Dan kun je twee dotten op je wangen leggen en zit je niet meer met die resten crème die onder je nagels kruipen. Ze wou dat er een crème bestond die tumoren doet slinken, net als vettige poriën en meeëters. Dat klinkt zoveel veiliger dan bestraling en chemotherapie. Daar zou ze nu niet aan denken. Iets anders. Daarnet lukte het zo aardig. Onvoorstelbaar hoe je een tienjarig gezwel in je hoofd totaal kunt vergeten, omdat er een beetje bloed opwelt uit het litteken van een piercing. Ze opent haar andere oog. Nu staan er voor haar twee Brenda's die elkaar grotendeels overlappen. Ze stelt zich voor hoe zich tussen die twee een gesprek ontspint. ‘Morgen gaat het gebeuren.’ ‘Ja.’ ‘De verlossing van tien jaar hoofdpijn.’ ‘Ja.’ ‘Waarom ben je dan toch zo bang?’ ‘Ik weet het niet.’ ‘.’ ‘Jij weet het toch ook niet?’ ‘Nee.’ De twee Brenda's leven keurig parallelle levens, ze staren haar evenwijdig aan, willen beiden van niets weten. Ze zou zo graag willen dat de ene Brenda haar piercings weer insteekt, haar hemd inwisselt voor het zwarte jurkje en de jonge nacht indwaalt op jacht naar rumoer, terwijl de andere alle pijn bijeenraapt om zich te rusten te leggen. Zo is het niet. Beide Brenda's zullen het mes tegemoet lopen, in hoop en vrees, in de wetenschap dat slechts een van hen het zal overleven. Nog een laatste maal buigt ze voorover, één oog weer gesloten, haar neus bijna tegen de spiegel aan. Geen nieuw bloed meer, wel nog een gezwollen rand. Langzaam buigt ze terug, ziet alle afwezige briljanten en ringetjes, het golvende haar, de smalle lippen in de kleur van doorbloed vlees, een gezochte twinkeling in de ogen. Ze zucht even, meer in intentie dan hoorbaar, draait zich dan om, loopt weg van haar gezicht om tussen de lakens op zoek te gaan naar een nacht.
Milaan, januari 1999
Christian Jongeneel |
|