Was alles maar zo mooi als het eruit ziet
Het moment dat ik mijn neus in het glas stop, ruik ik iets heel bijzonders. Een hemels aroma van samengeperste aalbessen met een heel klein scheutje munt komt mij tegemoet. Met een gelijkelijk prikkelende geur is het bouquet mooi rand, fruitig en strelend, als het samenstel van het zuiverste zijde.
Voor mij staat een heel bijzondere fles, een Château Mouton Rothschild 1945. Ik heb deze fles drie dagen geleden voor een speciale gelegenheid gekocht, maar die komt maar niet.
Ik laat de wijn mijn mond in stromen, slurp er even op en laat deze dan mijn lichaam invloeien. Die smaak in mijn mond! Er komt een grijns op mijn gezicht. Ik schenk een mooie hoeveelheid in het kolossale Bourgogne glas, ik hef het en zeg tegen mezelf: ‘Cheers mate.’ Mahler IV op de achtergrond, een topwijn en geen enkele vrouw in de buurt. Wat wil ik nog meer? Ik weet het zo snel niet.
Ik vul mijn glas maar weer eens bij, beetje jammer dat ik dat zelf weer moet doen, ach, het heeft eigenlijk ook wel wat, iets romantisch, iets poëtisch of iets dergelijks.
Er zit een man helemaal alleen aan een houten tafel en deze man schenkt zichzelf erg goede wijn in. Ja, dat is mooi. Deze heer geniet van de totale rust die in zijn zeer nette huis heerst. Ja, prachtig! De man, nog steeds dezelfde dus, houdt het glas weer onder zijn neus, ruikt eraan en zucht vervolgens: ‘O, poeh, Jezus wat lekker.’ Ja, fantastisch. De man van daarnet heeft het, hoe zal ik het zeggen, wel een beetje naar zijn zin. Ja, dat is mooi. Uitstekend. De man die aan die houten tafel zit, moet naar het toilet, omdat hij heel nodig moet plassen. Deze man moet nu wel even haast maken, want anders-
Ik sta op en loop snel naar het toilet.
Het drinken van deze wijn is een tamelijk blije bezigheid, dit denk ik na het vijfde glas. Niet veel later is de fles op, helaas.
Ik loop naar het wijnrek in de gang en vind een Cabernet-Sauvignon uit Chili. Ik drink er een half glaasje van en gooi de rest in de wc, niet te zuipen in vergelijking met die Rothschild. Jammer, maar ik ben ook weer niet een of andere zot die in de alcohol vlucht, omdat het leven één grote opeenstapeling is van het ene teleurstellende moment na het andere, omdat het leven niets anders is dan pijn, angst en verstikking, omdat het leven zonder hoop en dromen helemaal niets voorstelt. En omdat dat leven elke dag hetzelfde is. Ik vind alcohol gewoon lekker. Ik drink mineraalwater als ik dorst heb, wijn als ik daar zin in heb en espresso om het monster moed in te drinken.
Ik begeef mij naar mijn slaapkamer, naar het donker, de prachtige duisternis. Ik ben echt een homo universalis, maar een ding waar ik slecht in ben, is slapen. Ik kan me niet herinneren dat ik op een ochtend niet moe en misselijk was van de nacht, de nacht met haar verschrikkelijke geluid, altijd hoor ik het. Het gesuis, het eeuwige geruis.
Vroeger had ik al een enorme hekel aan Disneyfiguren. Ik had een bloedhekel aan Doornroosje. Dat pleuriswijf kon gewoon ik-weet-niet-hoelang achter elkaar slapen. Ik heb een keer geroepen op de basisschool dat ik Doornroosje wilde zijn. Ze hebben mij linea recta naar een kinderpsycholoog gestuurd, omdat ik Doornroosje wilde zijn, toen. Ze dachten dat ik gek was.
Slapen kan ik niet. Ik kan nou eenmaal niet met anderen om me heen slapen, ik kan niet met de rode cijfers van een radiowekker slapen, ik kan niet met het geluid van vogels, motors en spelende kinderen om me heen slapen, ik kan niet slapen als er een hele zwakke straal licht door de gordijnen valt. Ik kan alleen daar een beetje slapen waar het volkomen donker en compleet geluidloos is. Het enige waar ik me nog aan stoor, is mijn eigen ademhaling, maar daar heb ik mee leren leven.
Qst.