Passionate. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
[pagina 43]
| |
Alsof ik nooit anders had gedaan wrikte ik met een lange metalen lat het slot van het autoportier open. Een fluitje van een cent, helemaal met de metalen lat die ik ergens op een politiebureau in een kast met in beslag genomen voorwerpen had gevonden, tussen stiletto's, werpsterren en andere attributen die nergens meer goed voor waren. Voor die tijd tikte ik altijd het portierraam in, maar dan moest ik met een open raam rondrijden. Daar werd ik alleen maar verkouden van, dus het was beter om de lat te gebruiken. Nog beter was het om in een huis naar autosleutels te zoeken en die dan op de auto's in de straat te proberen. Meestal had ik de bijpassende auto vrij snel gevonden, maar met de lat was ik ondertussen zo handig geworden dat ik de auto binnen een halve minuut aan de praat had. Dit keer had ik een zilverkleurige Audi 80 diesel te pakken. Mijn buurman had er vroeger precies zo één, maar dan een groene. Mijn buurman was kleurenblind en hij kocht altijd auto's in een kleur die hij niet kon zien: rood of groen. Misschien was de kleur die hij zag wel veel mooier dan dat groen en rood van ons, tenminste dat dacht ik telkens wanneer hij met een aanwinst kwam aanzetten waarvan hij zelf niet eens wist hoe die eruit zag. Ik had hem wel eens gevraagd hoe het zat, maar hij heeft het me nooit echt goed kunnen uitleggen. De reden waarom ik de Audi had uitgekozen had echter niets met mijn buurman te maken, mijn keuze was pure willekeur. Ik brak gewoon een hele serie auto's open en controleerde hoeveel brandstof er in de tank zat. Met de Audi had ik geluk, de dieselmeter gaf een tot de nok toe gevulde tank aan. Bovendien zat in het dashboard een cd-speler met het frontje er nog op. Hoezo geluk? Ik drukte op ‘eject’, bekeek het schijfje en wierp het op de achterbank. Uit mijn rugzak haalde ik een cd van mezelf en stak die in de speler. Even later scheurde ik er luid meezingend met mijn nieuwe bolide vandoor.
Waar zou ik dit keer eens heen gaan? Ik had wel zin om te zwemmen en lekker in de zon op het strand te liggen, maar dat was weer zo'n mijl op zeven. In mijn agenda hield ik bij welke datum het was en als ik dat goed en consequent had gedaan (ik wist dat ik af en toe een dag had gemist, vooral in het begin toen mijn hoofd omliep en ik nogal verward was) dan was het nu begin mei, dus nog te koud om in de Noordzee te zwemmen. Ik hield sowieso niet van de Noordzee, liever ging ik in de buurt van Bordeaux in de Atlantische Oceaan zwemmen. Dat was wel gevaarlijk, want er waren geen strandwachten meer die waarschuwden voor stromingen die je zo de zee in sleurden. Toch had ik weinig moeite om een keuze te maken: op naar Bordeaux! Zo eenvoudig was het. Ik bedacht een plan, het maakte niet uit hoe buitensporig of omslachtig het was. Ik kon doen en laten wat ik wilde. In het begin had ik me nog geremd gevoeld, voelde ik me niet helemaal op mijn gemak, maar vooral het laatste jaar was alle schroom van me afgevallen. Misschien maakte het me steeds minder uit of me iets zou overkomen of niet. Misschien was het wel een vorm van fatalisme en wachtte ik stiekem op mijn dood, verlangde ik er zelfs naar. Ik was altijd van mening geweest dat zelfmoord verband hield met een bepaald karakter, maar ik begon steeds meer te beseffen dat er omstandigheden waren waartegen zelfs het sterkste en meest stabiele karakter niet opgewassen is. Het was alleen zaak om het niet zover te laten komen en te blijven vechten. Net zolang tot ik er letterlijk en figuurlijk bij neer zou vallen.
Op het parkeerterrein van een supermarkt stopte ik bij de ingang, zette de motor uit en haalde een revolver met okselholster uit mijn rugzak. Het was een dienstwapen die ik net als de metalen lat op een politiebureau gevonden had. Ik deed de holster aan en controleerde net als in een slechte politiefilm de munitieclip van de revolver. Op veilige afstand van één van de grote glazen puien van de supermarkt ontgrendelde ik het wapen en richtte schuin omhoog op het glas. Uit ervaring wist ik dat wanneer de baan van de kogel haaks op het glasvlak stond, dit hoogstens een gat met een flinke ster tot gevolg had. Stond het glas een beetje los in de sponning, dan kon de kogel zelfs afketsen, dus richtte ik altijd schuin omhoog of schuin | |
[pagina 44]
| |
omlaag. Op die manier spatte het glas in kleine stukjes uit elkaar. Met één oog dichtgeknepen drukte ik af. Een geweldige knal verbrak de stilte. Tientallen vogels stoven schel kwetterend op. Ook voor mij was het geweld van het schot nog altijd een schok. Ik deed de revolver in de holster en haalde voorzichtig de stukken glas weg die na het schot in de sponning waren blijven hangen. Behoedzaam klom ik door het kale venster de supermarkt binnen. Bij de kassa's nam ik een plastic draagtas weg en liep daarmee naar het schap met conserven. Zonder al te grote voorkeur laadde ik de tas vol met verschillende blikken soep, pasta en fruit. Daarna haalde ik een tweede tas en vulde die bij een ander schap met flessen sterke drank. Ik klom met aan elke hand een loodzware tas weer door het venster naar buiten.
Vanuit mijn linker ooghoek zag ik iets op me afvliegen. In een reflex tolde ik om mijn as en zwaaide de tas met drank afwerend omhoog. Ik raakte nog wel wat, maar toch knalde er iets met zo'n kracht tegen me op dat ik omver werd geslagen. Voor ik het wist lag ik languit op de grond, de revolver al in mijn hand. In paniek vuurde ik wild op de schim die vlak naast me was terechtgekomen en een hoog jankend geluid uitstootte. Onbeheerst schoot ik de munitieclip leeg, en toen pas was ik in staat om op te staan en te bekijken wat me had aangevallen. Een pikzwarte, ruwharige bouvier lag met een gebroken fles Stolygnaya in zijn zij en met zijn tong schuin uit zijn bek in een steeds grotere krans van bloed. Hij was dood. Ondanks mijn blinde paniek waren alle kogels in zijn kop terechtgekomen zodat het leek alsof zijn schedel was weggeblazen. Met een overspannen hartslag wankelde ik naar de Audi en graaide met trillende handen een clip uit mijn rugzak. Als er één was konden er meer in de buurt zijn. Ik herlaadde het wapen en ging hijgend de supermarkt binnen waar ik gehaast een nieuwe plastic tas met drank vulde. Even later nam ik weer plaats achter het stuur. Andere honden hadden zich gelukkig niet meer laten zien. ‘Arm beest,’ dacht ik terwijl ik een forse slok whisky nam. ‘Arm klote beest.’ Het dier had me aangevallen en het had me willen doden, maar toch had ik medelijden. Meestal waren het honden die me aanvielen, maar ook vossen, zwijnen en zelfs slangen waren al eens zo stom geweest om zich met mijn revolver te willen meten. Ik had een tijdje een geweer gehad om me te beschermen, maar dat was te onhandig om steeds met me mee te slepen. Ik vroeg me af of het kaliber van mijn revolver wel zwaar genoeg was voor het geval ik ooit een beer zou tegenkomen. Ik moest maar eens op zoek gaan naar een ander wapen, zeker nu ik weer in de zuidelijke gebieden van Europa ging rondtrekken. Vol gas reed ik over de snelweg in de richting van Amsterdam. Geconcentreerd tuurde ik naar buiten, want er kon van alles en nog wat op het wegdek liggen. Van de karkassen van dode dieren tot complete trucks met opleggers. Bij een tochtje van een uur kwam ik altijd wel een paar koeien tegen die ik luid toeterend van het asfalt moest jagen. Meestal waren het koeien, maar ook paarden, geiten en schapen dwaalden over de snelweg. Paarden waren het gevaarlijkst, want die raakten zo in paniek dat ze de meest onverwachte bewegingen maakten. Koeien en schapen sjokten ruimschoots op tijd de berm in en geiten bleven stokstijf staan, maar die stomme knollen leken wel onder de auto te wíllen komen. Ik kende de weg en zonder noemenswaardig oponthoud (een neergestort vliegtuig blokkeerde twee rijstroken, maar ik kon er over de vluchtstrook probleemloos langs) nam ik niet veel later de afslag Schiphol. Ik reed over het luchthaventerrein naar de hangars waar vroeger vliegtuigen onderhouden werden. Alle slagbomen die ik ooit met geweld had opengemaakt wezen nog steeds fier omhoog en ook alle hekken en poorten stonden wagenwijd open. Wanneer ik ergens een verandering aanbracht dan bleef dat zo tot ik er terugkwam. Het deed me dan ook genoegen om de drie Chesna's nog in dezelfde formatie voor de KLM-hangar te zien staan als ik ze daar zelf had neergezet. Met de zon blinkend op de vleugels en een dikke zwarte kraai op het middelste staartroer stonden ze op me te wachten. Het was alweer een tijd- | |
[pagina 45]
| |
je geleden dat ik met ze gevlogen had, maar zo op het eerste gezicht leken ze nog in prima conditie te zijn. Opgewonden parkeerde ik de Audi naast de hangar en stapte uit. De zwarte kraai bleef op het staartroer zitten, me brutaal aanstarend alsof hij zich afvroeg wat dat vleugelloze tweedimensionale wezen wel niet van plan was. Ik inspecteerde de toestellen en constateerde een lekke achterband bij de middelste. Ik herinnerde me dat ik daar eens een harde landing mee had gemaakt. De andere twee hadden geen zichtbare gebreken. Altijd wanneer ik gevlogen had zorgde ik ervoor dat ik de toestellen vliegklaar achterliet. Waarom en voor wat ik zou moeten vluchten wist ik niet, maar toch leek het me verstandig om de vliegtuigen met een volle tank en een verzorgde motor vlak bij de startbaan klaar te zetten. Natuurlijk niet op de startbaan, want dan zou ik moeilijk kunnen landen wanneer ik toevallig van een ander vliegveld kwam aanvliegen. Ik had geleerd om in scenario's te denken en mijn gedrag aan die scenario's aan te passen. Ik opende het deurtje van de linker Chesna en gooide mijn bagage op de achterbank. Ik keek naar de stand van de zon en besloot dat ik snel moest vertrekken. Ruim voor het donker wilde ik in Bordeaux zijn, van waaruit ik ook nog naar de kust wilde rijden. Het was van groot belang dat ik ook de kust nog voor het donker zou bereiken. Overdag hield ik het allemaal wel vol, maar als de zon onder ging sprongen alle angsten die bij daglicht nog onderdrukt konden worden met dubbele kracht uit hun dwangbuis los. Dan zag ik dingen die er niet waren en wist ik niet meer wat ik moest geloven. Daarom zorgde ik ervoor dat ik voor het vallen van de nacht stomdronken was. Mijn dronkenschap kende geen angst en ik viel meestal als een blok in slaap. Alles was beter dan nog één nacht nuchter te doorwaken. Daarom moest ik op tijd in Bordeaux zijn en daarom had ik een volle plastic tas met drank bij me.
Ik duwde de gashendel van me af en even later vloog ik over het polderlandschap dat steeds minder op een polder begon te lijken. Ik keek naar de wolken om me heen en moest aan het spelletje denken dat ik vroeger met mijn ouders en mijn twee broers in de auto speelde. Hele sprookjesbossen, disneylanden en dierentuinen trokken aan onze autoruiten voorbij, maar nu zag ik uitsluitend gezichten. Onbekende gezichten. Hoewel, heel af en toe verscheen er iets bekends in het wolkendek en ging er een steek van spijt en vreugde door mijn hart. Van vreugde omdat ik eindelijk weer eens iemand zag en van spijt omdat ik er nooit meer mee kon praten. Vreemd genoeg werd ik door dit soort momenten gesterkt en zorgden ze ervoor dat ik doorging. Er waren nog zoveel dingen die ik wilde beleven. Ik zou het wel redden.
Take Hannessen |
|