Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
[pagina 61]
| |
Two hearts under a skyscraper Terwijl mijn relatie met Candy voortreutelde bleef ik Lorraine bezoeken. In het geheim, diep in de nacht. Zwervend van bed naar bed, in het late verkeer van de buitenstad, het geloei van sirenes. In de verte hoorde ik de goederentreinen razen terwijl de rest van de stad vooral bezig was met slapen. Behalve in het centrum, waar nachtclubs en bordelen rokerig en donker verscholen lagen tussen de gesloten winkels. De rest van de stad had niets door. Zelfs de rest van het land niet. Hier, buiten de stad, lag het domein. Het stadsdeel waar Lorraine woonde, lag nabij de snelweg. Als het 's nachts twee uur was geweest, verliet ik het huis van Candy, gelegen in het drukke centrum van de hoofdstad, en vertrok ik naar Lorraine. Lorraine was de nachtelijke engel, de bewaakster van de duistere liefde. Met mijn Citroën DS was ik precies achttien minuten kwijt om er te komen, veel sneller dan te voet. Lorraine wist meestal niet precies wanneer ik aankwam, het hing er maar net van af. Soms kwam ik nachten achtereen niet. Soms kwam ik nachten achterelkaar. En als ik er dan was, stonden we meestal uit het raam te kijken naar de vele lichtjes, zij tegen me aangedrukt. In het donker vielen we niet op voor anderen. Metershoog in een flat. We hielden elkaar vast. Dat was iets wat we altijd deden. We huiverden alletwee en het enige dat hielp was elkaar vasthouden. Dan leek het alsof onze bloedsomloop één werd en dat was zeer prettig te noemen. Twee harten die tegelijk klopten, waar zag je dat nog. In de winter, wanneer de sneeuw op het kozijn bleef liggen, zei Lorraine: ‘Kijk, suiker. Er ligt suiker op de rand.’ De suiker kwam uit de lucht vallen, speciaal voor de zwijgende sterren achter het raam. Want ik voelde me een filmster. Een stille filmster.
Nadat ik op een avond bij Lorraine geweest was, haalde ik Candy op. Ze was naar de bioscoop geweest met een vriendin. Naar de bioscoop. Grote Filmsterren op het witte doek. En dáárvoor moest ik vroeger dan normaal weg bij Lorraine. We zagen in het verlaten station een man bezig met het aanvegen van de doffe vloer. Op deze vloer hadden die dag duizenden voeten gelopen van beroepsmilitairen en ingezakte bejaarden met knalrode hoofden. Duizenden mensen, en wellicht had daar een filmster tussen gewandeld. Een nog niet ontdekt talent die doodeenvoudig zijn trein naar een studio in Hilversum moest nemen. En hoeveel pornosterren hadden tussen al die mensen gelopen? Ik wist het waarlijk niet. De stakker die de vloer aanveegde, wiste de sporen met zijn bezem, en straks misschien nog zelfs met een bijtend chloorbad. De schuifdeuren openden voor ons en een kille bries raspte langs mijn gezicht. Ik hield mijn kraag vast want er was een knoop van afgeknald. Candy, die naast me liep keek zalig verliefd naar mij en ik keek niet zalig verliefd terug, het was eerder een brute, grommende, blik. Ik keek gedoemd, dat doe ik vaker. Ze pakte mijn hand en kneep er verwachtingsvol in. Maar van mijn kant kwam er geen respons. In de parkeerhal waar ik mijn Citroën DS had geparkeerd, hing een ijzige stilte. Straks zou er een misdadiger vanachter zo'n grote zuil komen en me met een mitrailleur overhoop knallen. Of zou het juist een gedempt pistool zijn? Ja, zoiets beviel me eigenlijk beter. De smeerlap zou me eerst nog even aankijken en dan iets zeggen van: ‘Sometimes you just | |
[pagina 62]
| |
can't do it right, brother,’ en dan zou een schot klinken en ik zou grijpen naar mijn borst en hem nog even aankijken met mijn grote witte ogen. Daarna zou ik op de grond ineenzakken. En Candy (die in de film Candy Darling zou heten) zou huilend en in paniek over mij heen buigen en dan de gore misdadiger kwaad aankijken en smeken om wraak. ‘Waar staat je auto?’ vroeg ze. Ik ontwaakte uit mijn Hollywood-droom en mompelde iets onverstaanbaars. Toen we eenmaal in de auto waren gestapt keek ik nog even voor me uit naar alle auto's die in de parkeergarage stonden. Het leken gezichten. Honderden gezichten die me met grote ogen aankeken. Het meisje klikte de radio aan. ‘Start de auto maar,’ sprak ze. Ik volgde haar raad lijdzaam op. We kwamen bij de hefboom waar een man in een hok het geld innam. Ook hier knalde een waanbeeld weer naar mijn kop: de man zou in plaats van het wisselgeld een grote revolver te voorschijn halen en mij, het willoze slachtoffer dat teveel wist, in koelen bloede doden. Allicht gebeurde er weinig. Ik kreeg zelfs een gulden teveel terug. We zoefden door de duistere straten terwijl iedereen sliep in hun warme huis. De stad was gaan slapen: de trams stonden vredig bij de remise, de stoplichten waren uit, het was een moment waarvan de ochtend mijlenver verwijderd leek. Ik parkeerde de wagen bij Candy's huis en we stapten uit. In de woonkamer ging Candy op de bank zitten, met een glas vodka in haar handen. Ik krijg dat spul niet door mijn keel. Het verwoest mijn binnenste en ik krijg het gevoel dat ik van asfalt gemaakt ben. Echte artiesten en filmsterren drinken whisky, maar dat hadden we niet in huis. ‘Wat een mooie vrouw is dat toch.’ Ze wees op een foto die ik had laten rondslingeren. ‘Edie Sadgewick,’ mompelde ik nu. ‘Dat is een hele mooie vrouw, ze is dood. Ik waardeer het als filmsterren of artiesten vroeg dood gaan. Dan blijft er een soort mythe. Al vind ik Jim Morrisson, Kurt Cobain, Jimi Hendrix en Bob Marley de grootste mislukkingen ter aarde. Van James Dean en John Lennon kan ik het daarentegen erg waarderen. Maar echt jong was Lennon niet meer, dat is waar. Maar mooie vrouwen die jong sterven, ik kan er wel sympathie voor opbrengen.’ Ze stak nu een sigaret op. ‘Zou jij graag filmster zijn?’ vroeg ik hees. Ze haalde speels haar schouder op en bekeek me met een lichte ironie. ‘Ik weet het niet... En jij?’ ‘Ik niet. Teveel roem is slecht voor de gezondheid. Zeg eens, zal ik een muziekje opzetten? Of niet? Nee, geen muziek... ja... kan aan gewerkt worden, moment...’ Ik strompelde naar mijn stereotoren en zette het ding aan. Voor mijn ogen zag ik allemaal kleine filmsterretjes dansen. ‘Zozozozo, kijk aan. Geen muziek. Precies wat jij wilde... toch?’ Candy keek me vragend aan. ‘Ik ga denk ik maar naar bed,’ zei ze, en ze zette haar lege glas in de keuken neer. Ik lag onderuitgezakt op de bank. ‘Niks ervan. Jij blijft... hier... hier, jij...’ Ik stond wankelend op en liep op haar af. Ik fluisterde in haar oor: ‘Wees mijn filmster... Kleed je toch als een filmster...’ Ze duwde me van zich af en zei dat als ik niet snel ophield ze ging gillen. ‘Gil maar... Gillen is heel juist... Gillen, precies als in een horrorfilm van vroeger... gillen in een douchecabine, ja... jaaaah...’ Ze gaf me een klap in | |
[pagina 63]
| |
mijn gezicht. Ik draaide me om en opende de kast en haalde er een jurk, handschoenen, hakschoenen en een pruik uit. Ik hield het voor me en gebood haar het aan te trekken. ‘Wees mijn Marilyn Monroe. Trek deze kleren aan.’ Ze wilde wegrennen, maar ik greep haar beet. ‘Trek godverdomme de kleren aan.’ Ik keek haar monsterlijk verdoemd aan. ‘Nee,’ kermde ze zachtjes huilend. Ik greep naar mijn geweer en schoot haar door het hoofd. Ze zakte gelijk naar de grond, waarop het bloed langs haar kinnetje sijpelde. Voor de spiegel kleedde ik mij als Marilyn Monroe en gaf mezelf een paar geile knipogen. Ik pakte het nog warme lichaam van het meisje op en sloop de trap af. Haar hoofd hing geknakt naar achteren. Ik legde haar lichaam op de achterbank van mijn bloedmooie Citroën DS en ging zelf als Marilyn Monroe achter het stuur zitten. Nu waren we sterren in een auto. Ik liet de stad achter me en zoefde over de verlaten snelwegen, slechts omgeven door oranje lampen die de donkerte vulden.
‘Zeehonden, dat zijn toch werkelijk prachtige beesten,’ meldde ik terwijl Lorraine bezig was met het opdoen van nepwimpers. Het zag er mooi uit: een meisje met het puntje van haar tong uit haar mond, intensief bezig met nepwimpers. ‘Later krijg je een zeehond van me,’ zei ze. Waarom toch altijd dat later? Waarom gebeurde nooit iets gelijk? Ik stond bij het hoge raam met een glas ijswater in mijn handen toe te kijken hoe ze zichzelf mooi maakte. Wat houd ik toch van meisjes die zichzelf mooi maken. Mensen in het algemeen die zichzelf mooi maken. Mensen die zichzelf mooi maken, om voor altijd bij elkaar te blijven, dat is het mooiste wat er bestaat. Daarom had ik de nepwimpers gekocht voor Lorraine. Omdat een meisje nu eenmaal altijd mooi moet zijn. Zodat ik haar dan kan meenemen, diep in de nacht, naar het harde gedeelte van een robuuste stad waar altijd een zweem van verderf en melancholie zal hangen. Het gewone godverdomde simpele feit lag op straat: Ik hield van de stad. Ik hield misschien wel meer van gebouwen dan van mensen. Ik vond snelwegen geiler dan een presentatrice van Call-tv. Niets bevalt mij beter dan 's nachts er op uit trekken, zwerven langs skyscrapers en verlaten parkeerhallen. En ik was Candy gaan haten omdat ze niet net als ik een gebouwfetisjist was. Met Lorraine ging het daarentegen stukken beter. Buiten was de lucht fel wit. Slechts mijn silhouet was zichtbaar voor Lorraine, wanneer ik zo voor het raam stond. We keken elkaar aan. Dat was iets goeds, dat aankijken. We hielden intens van elkaar. Ik kookte van binnen zowat van verliefdheid. Niemand anders had dezelfde ziekelijke drang om langs snelwegen te lopen en de skyline van een grote, gemene, vuile stad te aanschouwen. Dat bond ons. Daarom bleven we samen. Lorraine en ik waren de minnaars van de straat, en niemand wist het. ‘Vind je me mooi zo?’ vroeg ze. Door de grote zwarte wimpers werd haar gezicht spierwit. En ze was ontzettend mooi, ze was mooi tot aan het zieke. Ik wilde niks liever dan met haar tegen een vlijmscherpe vangrail aan vlammen. Ik slikte. Twee stervende diva's in één filmsterrenleven. Waar kwam je dat nog tegen.
Thomas van Aalten |
|