Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
[pagina 51]
| |
Nederlanders zeiken, zoals bekend, altijd over het klimaat. Het eigen klimaat, wel te verstaan, want alles wat van buiten komt is lekker. Drie weken wegregenen op een Bretonse camping en de Hollander jubelt: ‘Een leven als God in Frankrijk!’ Eén dag regen in ons land is meer dan voldoende om een week lang te zaniken en zeuren over ons kloterig zompige kikkerlandje. Als God ergens zou wonen, dan was dat duizend maal eerder hier dan elders, maar dat vergeten de meesten. Net zo is het met het filmklimaat. Zie wat er, ondanks (en dus niet, zoals sommige opportunistische romantici denken, dankzij) de penibele financiële omstandigheden in Nederland gemaakt wordt. Daar zit ook nogal wat puin tussen. Ja, verwondert u dat? Gaat u weleens naar het theater? Dat is toch ook allerminst elke avond feest. Kijk eens gezellig een avondje tv. Als u niet stante pede suïcidaal wordt is dat uitzonderlijk. De Hollander meet met twee maten. Kritisch zijn is te prijzen, maar je eigen kinderen eerder doodschoppen dan die van de buren is toch wat eigenaardig.
Waar we het hier over moeten hebben is geld en goede naam. Vraag een willekeurige passant wat hij of zij van een recente Nederlandse film vindt, en je mag blij zijn als je schoenen vrij van braaksel blijven, of diegene de film nou gezien heeft of niet. (Meestal niet). En waarom? Deze prachtige film heeft te kampen met het Nederlandse Filmsyndroom. Wat hebben we fout gedaan, (of liever: de generatie voor ons, want wij waren er natuurlijk nog niet), hoe kan het dat het imago zo besmeurd is geraakt? Na films als Soldaat van Oranje, één van mijn favorieten, kan het toch niet meer stuk zou je zeggen. Dat is een misvatting: alles kan stuk, en als we allemaal een beetje mee helpen verdomd rap ook. Dat hebben we met eigen ogen kunnen zien. Het andere euvel is het ontbreken van geld. Geld om in rust te kunnen werken. Geld om fouten te kunnen maken. Geld om goede mensen in te huren. Maar de omroepen zijn terughoudend, het Stimuleringsfonds zit halverwege het jaar met een lege portemonnaie, het CoBo (Coproductie-fonds Binnenlandse omroep) stroomt langzamerhand leeg, dus wat nu? Er zijn eigenlijk 2 punten van belang: (1) krijg ik genoeg, (2) krijgt de film genoeg. De eerste is eenvoudig: als u vindt dat u genoeg krijgt, dan heeft u dat ook. Als ik een commercial doe wil ik heel goed worden betaald (de enige reden toch waarom je hieraan meewerkt), als ik meewerk aan een film met een liederlijk laag budget waarvan de regisseur en het script mij aanstaan, dan werk ik soms voor niets. Zolang datgene wat geld oplevert voldoende is om voort te dobberen en het niet-verdienen mogelijk te maken, is er geen nood aan de man. Dat sommige helden uit onze filmgeschiedenis denken dat subsidiegeld om films te maken, eigenlijk bedoeld is om bij henzelf een fors buikje te kweken: het is een gotspe, maar zullen we het daar nou niet weer over hebben? Het is waar, maar het wordt zo saai. De enige remedie is deze filmproducenten, en vooral van films waar fors subsidiegeld in zit, weer risico's te laten lopen. Zoals een ondernemer past. Zodat de fee voortaan niet meer in de maatgesneden zak kan glijden, voordat er ook maar één meter gedraaid is, en het hem verder een worst zal wezen wat er met de film gebeurt. Deel 2 is nog simpeler: film, of een film, krijgt in Nederland nooit genoeg en altijd te weinig. Zijn er landen waar een enigszins beperkt budget soms goed kan zijn (de landen waar onze high-budget-films nog | |
[pagina 52]
| |
vele malen onder het budget van hun low-budget-films hangen), en Goethes spreuk In der Beschränkung zeigt sich der Meister misschien tot zinvolle overpeinzingen zou kunnen leiden, in onze Lage Landen zijn de budgetten laag. Zó laag dat kunst- en vliegwerk, een crew die bereid is ‘flexibel’ te zijn (d.w.z.: er geen sociaal leven op na te houden), 14 uur per dag te werken, een regisseur die genoegen neemt met een take uit tijdsgebrek, een acteur die niet de mogelijkheid krijgt te repeteren op de locatie (ja: wel in een keet van een hoofdstedelijke fanfare, maar daar zijn, zo zal pas blijken op de set, de verhoudingen toch wel héél erg anders, reden waarom snel ter plekke een hele nieuwe mise en scene in elkaar wordt geramd), enzovoorts enzovoorts, een absolute noodzaak is. Tijdgebrek is dus een van de voornaamste boosdoeners. (N.B.: snel en à l'improviste werken kan heel vruchtbaar zijn, maar dan moet dat wel een keuze zijn). En inferieur materiaal. Een camera die emulsie schraapt, waardoor er voortdurend een heel toupet in de gate (lensopening) lijkt te zitten (en we hadden al weinig tijd). Het is allemaal zo moeilijk niet. Wat er moet gebeuren is dat er weer een echte filmindustrie komen. Die het mogelijk maakt om, ook zonder subidies, grote publieksfilms te maken. Er moet een goede lobby komt, die de politiek nogmaals duidelijk maakt dat economische maatregelen nodig en lucratief kunnen zijn (de winst van de in juni '97 gehouden Dag van de Nederlandse Film was helaas toch wat al te pover). Toezicht op wat er met subsidiegelden gebeurt is, zoals gezegd, ook geen overbodige luxe. Verder moet het imago van de Nederlandse film verbeterd worden, en dat heeft lang niet alleen te maken met de kwaliteit van de film. ‘Wèl, er moeten meer eigentijdse films komen, niet weer zo'n literatuurverfilming!’ roept iemand. Weer zo'n veelgehoorde maar ongegronde klacht. Kijk naar All-Stars, De nieuwe moeder, Zusje, Hufters en Hofdames en binnenkort te zien: Siberia, Babylon (ja, die spelen in Nederland), De trip van Teetje, Temmink, FL 19,99 en De Poolse Bruid. Ook moet er iets veranderen aan de kwaliteit van de P.R. & publiciteit. Voor zover die überhaupt aanwezig is. Van sommige films weet je alleen dat ze draaien, omdat iemand er in een bijzin iets over zegt in Skrien, dat trekt natuurlijk geen zalen vol. En dat moet wel ja. Want alleen dan is er geld voor films, en geld voor promotie voor dezelfde films, die ook de moeite waard zijn, maar waar totnogtoe alleen iemand naar komt kijken omdat het buiten regent. Ten slotte: zoals The Dutch Windmill, Bep van Klaveren, menig maal gezegd heeft: ‘Niet zeiken, armen uit de mouwen en draaien.’
Roef Ragas | |
[pagina 53]
| |
|