Passionate. Jaargang 4
(1997)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
[pagina 61]
| |
Nieuwsblad van het Noorden 23-3-1971‘“Poëzie is overal,” zei mijn ouwe schoolmeester en hij had gelijk, al bedoelde hij natuurlijk heel wat anders dan Riekus Waskowsky, mister Poetry himself, zoals hij vrijdag in Assen werd genoemd, die ik eens hoorde zeggen: poëzie is neurotisch taalgebruik.’ Aldus Hans kok in zijn vrijbrief van 16 maart jl. ‘Poëzie is neurotisch taalgebruik...’ Mijn kreet is door een kloek, alert, betrouwbaar en vakkundig journalist uit mijn eigenste mond opgetekend en ontkennen helpt dus niet. ‘Ipse, dixit’ zeiden de middeleeuwse filosofen al: ‘hij heeft het zelf gezegd.’ Maar dat sloeg dan op Aristoteles... Edoch, een man een man: poëzie is en blijft m.i. neurotisch taalgebruik. Maar wat betekent dit nu? Dat ik het niet eens zou zijn met Hans Koks ouwe schoolmeester, die zei: ‘Poëzie is overal’? Integendeel, ik ben het volledig met een zo deskundig schoolmeester eens - ik formuleer het meestal nog een haartje scherper, namelijk: ‘Alles is poëzie.’ Wat betekent het dan wel? Laat ik Hans Koks vrijbrief maar als een uitdaging opvatten en eens duidelijk uitleggen wat ik nou bedoelde met mijn kreet ‘poëzie is neurotisch taalgebruik’.
In de eerste plaats moet ik dan twee dingen streng scheiden: dichter en gedicht. Even nog aangenomen dat ik gelijk heb: uit het neurotisch taalgebruik in het gedicht volgt beslist niet dat de dichter dan ook neurotisch is. Misschien is hij het toevallig wel maar het is van geen enkel belang. Op grond van zijn poëzie kan een dichter m.i. met een gerust hart Salvador Dali napraten: ‘Het enige verschil tussen mij en een gek is dat ik niet gek ben.’ Een gedicht is een stuk opzettelijk bijzonder taalgebruik - net zo bijzonder als bijvoorbeeld de brabbeltaal van een moeder tegen haar baby (ta-ta, doe-doe, hoe-hoe!). Uit het infantiele taalgebruik van de moeder mogen we echt niet concluderen dat de moeder zelf ook infantiel is. Ze tataat namelijk opzettelijk, alleen tegen het kind, maar ze kan ook anders... Evenzo is een dichter alleen maar dichter voor zover hij zich met poëzie bemoeit, maar daarnaast is hij ook nog eens een keertje, bijvoorbeeld, mislukt journalist, schoolmeester, professor - enfin, er zijn zelfs dichtende psychiaters tegenwoordig!
Een gedicht is een stuk bijzonder taalgebruik - het lijkt mij dat iedereen het daarmee wel eens zal zijn. Een gedicht is (meestal) vrij gemakkelijk te onderscheiden van een kranteartikel, een prent voor fout parkeren of wat dies meer zij. Belangrijk is de vraag: spreekt een dichter de waarheid? Neem nu eens Hugo Claus: Met schaterend haar,/ Met meeuwenogen, met een bundel op de buik,/ Een moeder of een goede verrader,/ Wie kent deze laaiende vrouw? Of Martinus Nijhoff: En de wind en de lichten der schepen/ Zeggen dat al wat voorbijgaat/ Op een reis is zonder thuisreis/ Naar een einde waar niemand ons bijstaat - Gemeten naar het doorsnee taalgebruik van de normale maatschappij moeten we hier concluderen dat dichters leugenaars zijn: schaterend haar bestaat helemaal niet! En hoe lang men ook naar de wind luistert, zeggen doet-ie toch niets... In gedichten wordt voortdurend op allerlei manieren gelogen, alleen daarom al kan men het taalgebruik in gedichten neurotisch noemen. Men kan zeggen: dichters liegen hun eigen subjectieve waarheid - een eigen wereld. De vrouw die in Suske en Wiske misschien ‘dulle griet’ heet wordt in de poëzie van Claus plotseling een laaiende vrouw.
Terwijl ik dit allemaal neerschrijf heb ik het gevoel een Martinihal vol open deuren in te trappen. En maar schoppen in het niets, jongens! Zoals Jan G. Elburg al eens | |
[pagina 62]
| |
schreef: ‘De dichter weet alles van niets.’ Als ik echter aan het jongste Weinrebconflict denk, verzoen ik mij weer een beetje met m'n schoolmeester over literatuur... Het is dan ook werkelijk te gek: een literaire jury vindt dat Weinreb voor z'n eerste boek de prozaprijs van de stad Amsterdam moet hebben; B. & W. van Amsterdam zeggen (kort samengevat): ‘Weinreb liegt waarschijnlijk.... géén prozaprijs!’ Alsof dit liegen van enig belang zou zijn! Als B. & W. van Amsterdam zo blijven redeneren dan zouden ze zelfs de Don Quichotte van Cervantes niet kunnen bekronen...
Behalve liegen doen dichters - gemeten naar het doorsnee taalgebruik in de normale maatschappij - nog iets neurotisch: ze zeggen iets en bedoelen wat anders... Neem een onverdacht poëem van psychiater-dichter Rutger Kopland, ‘Jonge Sla’: Alles kan ik verdragen,/ Het verdorren van bonen,/ stervende bloemen, het hoekje/ aardappelen kan ik met droge ogen/ zien rooien, daar ben ik/ werkelijk hard in./ Maar jonge sla in september,/ net geplant, slap nog,/ in vochtige bedjes, nee. Gaat dit gedicht eigenlijk over ‘jonge sla’? Het zou kunnen, maar ik geloof dat poëet Rutger Kopland ambitieuzer is: z'n gedicht gaat over ‘vergankelijkheid’ en ‘absurditeit’... Het geheel wordt opgehangen aan een groententuin; Kopland kiest in z'n gedicht, irrationeel, voor jonge sla, maar het is duidelijk dat ook de jonge sla onder het neurotisch taalgebruik valt. Er staat namelijk wel niet wat er staat.
Een volgende neurotische onhebbelijkheid van poëzie is de abnormale lading die de woorden meekrijgen. In een gedicht moet in elk woord altijd de halve wereld meeklinken - nou ja, een normaal gesprek is op deze manier natuurlijk niet te voeren. Verder gebruikt de dichter dan ook nog graag z'n woorden, zó dat ze meerdere betekenissen krijgen. Een bekend voorbeeld vindt men in Shakespeare's sonnet CXXXVIII dat eindigt: O, love's best habit is in/ seeming trust,/ And age in love loves not to/ have years told./ Therefore I lie with her,/ and she with me,/ And in our faults by lies/ we flatter flatter'd be. Het ‘lie’ in de voorlaatste regel betekent hier zowel liegen als liggen. Er staat dus tegelijkertijd: ‘Ik lieg met haar’ en ‘ik lig bij haar’. Allebei deze vertalingen zijn correct.
Poëzie is neurotisch taalgebruik - ik geloof dat ik m'n stelling voldoende duidelijk heb gemaakt. Rest misschien nog de vraag waarom ik er als dichter nou zo op gebrand ben om deze stelling te bewijzen. Hoe vreemd het ook moge klinken: het is een verdediging van de poëzie als poëzie. Het is namelijk van geen enkel belang wat men vanuit de psychiatrie over literatuur weet te vertellen. Om even naar literair proza over te stappen: wie verkondigt dat Gerrit Krol's roman De ziekte van Middleton de structuur van een neurotisch syndroom vertoont, bewijst alleen maar dat hij van psychiatrie noch literatuur jonge sla heeft gegeten. Essentieel voor een neurotisch syndroom is namelijk de dwang (de patiënt kan niet anders); essentieel voor Krols boek is dat de auteur er opzettelijk (waarschijnlijk beïnvloed door theorieën van De Bono) een bepaalde structuur aan heeft gegeven, ook al lijkt het voor de oppervlakkige lezer hetzelfde: het gaat hier om twee wezenlijk verschillende dingen. De conclusie van dit alles: poëzie (literatuur) mag men wat mij betreft rustig zelfs waanzin noemen, maar - zoals Ernst van Altena schrijft - ALS JE ER DOOR BENT IS HET WATER HEERLIJK!
Riekus Waskowsky |
|