Passionate. Jaargang 4
(1997)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
Met Oscar ben ik hier en Oscar is mijn Redder. En dat bedoel ik niet alleen als flauw geintje. Waar de rest van de wereld apathisch toe bleef kijken, was hij degene die me die nacht met van die hele echte doodsverachting (je vraagt je af waar zijn slag mensen het vandaan haalt) uit dat wrakken en vlammende blik bevrijdde. En behalve met mijn Redder ben ik hier met Kim, Heilige der Heiligen, ontbrekende punt van de driehoek. Heupwiegend en geiler dan de ranzigste boter glijdt ze juist glanslachend en omgeven door hele vrachten aureooltjes door de klapdeuren. Bekken vallen op haken, erecties beginnen te kloppen en te bonken. Ik slijt mijn leven op kruishoogte dus dat soort dingen kan ik perfect bijhouden. Kim dus, Heilige der Heiligen, ontbrekende punt van de driehoek. Kortom, ik bedoelde te zeggen dat Oscar en Kim en ik een driehoeksverhouding hebben. Dat is leuk en dat is prettig en iedereen is er blij mee, zo lijkt het. Wat er waarschijnlijk alles mee te maken heeft dat de liefde tussen Kim en mij puur in de geest is... en de liefde tussen Oscar en mij puur in zijn geest. Al zou ik meer willen, het zou niet kunnen. Dood vlees, daar vanonder. Ruggegraat aan gort. Wat niet wegneemt dat ik nog altijd geen ene fuck van die hele Oscar begrijp. Mijn hormonen en mijn hersenen werken nog wel en, echt hoor, ik zou het niet pikken als mijn vriendin met een kreupele (die ik nog eigenhandig het leven gered heb ook!) zou liggen te vunzen. Maar Oscar is een wereldverbeteraar en een Nieuwe Tijdsdenker en dan kan je dat soort dingen verwachten. Denk ik. Let's roll. Terwijl onze Nieuwe Tijdsdenker de jassen bij de garderobe afgeeft en Kim met een bevriende nicht staat te lullen, wiel ik wat rondjes door de hal. Vaart op de rechte stukken, met piepende banden door de bochten. Dan sta ik stil en kijk naar het plafond. Daarachter klinkt zwaar gebonk. Ik word aangesproken door een blond en benig meisje met lichtblauwe ogen en pupillen als stopborden. Ze zegt dat ze me ergens van kent. Ze zegt dat ze van vroeger kent. ‘Jij bent toch een dealer?’ ‘Was,’ zeg ik, ‘was. Ik leid mensen niet langer het graf in.’ ‘Echt niet?’ Ze kijkt geschokt. ‘Nee.’ Dan zucht ik en haal diep adem (2×). ‘ik ben bekeerd, zie je. Tenminste, er zit me iemand op de hielen die me graag wíl bekeren. Ik moet met drugs om leren gaan, zegt hij, ik moet drugs leren gebruiken in plaats van te misbruiken.’ ‘Hè?’ Haar gezichtsuitdrukking is geen spat veranderd. ‘Ja, ik begrijp het ook niet helemaal. Ik geloof dat hij niet graag heeft dat ik me wekelijks besnuif. Hij denkt dat ik daardoor in deze kar terecht ben gekomen.’ ‘Nou ja!’ zegt het meisje. Ze haalt haar neus op en zucht: ‘Ik hou niet van moeilijk gedoe, weet je. Ik hou ervan om veel drugs te gebruiken als ik uitga.’ ‘Ja,’ zeg ik, ‘ik ook.’ Maar dan komt Oscar erbij staan en begin ik snel een gesprek over de heilzame werking van ecstasy. Niet alleen tijdens het uitgaan, maar ook de nawerking, de invloed die het heeft op je dagelijks leven, op je hele persoonlijkheid zelfs. De positieve energie die je veel meer ervaart en uitstraalt en alles. ‘Kijk naar mij!’ roep ik zelfs. ‘Nee, voor mij geen speed meer. Van speed raak je je hersenen en je benen kwijt. Het is duivels.’ | |
[pagina 14]
| |
Oscar knikt goedkeurend en het meisje lacht meesmuilend. Dan zegt ze op een janktoon dat er toch-geen-goeie-ecstasy-meer-bestaat, nee, de ecstasy van vroeger is verleden tijd (volgens mij is het wicht, net als ik, achttien jaar, hooguit), en bovendien vindt ze speed gewoon veel lekkerder, van pillen gaat ze altijd zo raar doen; ze krijgt last van obsessies en zo, bijvoorbeeld dat ze constant aan iedereen loopt te vragen hoe laat het is en telkens haar tasje checkt om te zien of ze alles nog wel bij zich heeft. Dat soort dingen. Erg vervelend. Ik zeg dat ik zoiets ook heb, alleen dan bij speed. Ik ga om de vijf minuten bier halen en nog opdrinken ook.
Na mij aan de rand van de dansvloer geparkeerd te hebben, is mijn escort in de muziek geklommen. Eerst bleven ze wat rond mijn kneuzenkar staan dralen, maar met een genereus-gehandicapt gebaar - als jullie maar plezier hebben! - stuurde ik ze de dansvloer op. Nu laat ik mijn blik heerlijk de vrije loop. Kim, waar ben je? Ja daar! En ze kijkt naar me en die lamme lui van een Oscar lacht naar me en tezamen zenden me zo'n laf luchtpostkusje toe. Godogod, wat een empathie, wat zijn we weer allejezus líef voor elkaar. Net tien minuten een pil in hun waffel en ze beginnen al klef te worden. Het wordt verdomme met de week erger. Bij mij duurt het doorgaans wel een decennium of wat langer voor zo'n pil doorkomt - áls hij al doorkomt. En natuurlijk heeft mijn Redder daar weer zo'n miezerige New Age-verklaring voor. Dat komt namelijk doordat ik in het verleden ‘blokkades heb opgebouwd’ en daar moet de ecstasy nu eerst ‘doorheen breken’ en pas dan kan ‘het goede in me naar voren treden’... Maar blokkades of niet, feit is dat Kim ook nu al verreweg het mooiste en geilste en meest verheven wezen van die hele dansvloer is. Zoals ze daar nonchalant op haar voetballen staat te wiegen, soepel haar machtige heupen losdraait. Indansen noemt ze dat altijd, opwarmen. Je lichaam, je hele wezen in een goeie stemming manoevreren. Dat soort dingen zegt ze. Bij andere mokkels zou ik er gillend gek van worden, maar bij Kim vind ik het om een of andere reden wel lekker klinken. Sterker nog, uit haar mond zijn het goddelijke klanken. Ze zwaait naar me. In gedachten neuk ik haar. Dat doe ik wel vaker. Soms ook droom ik over haar.
En ik was weer heel en ik kon ook weer lopen. We waren in mijn jongenskamer en Kim lag in mijn jongensbed. Ze was naakt en blond en mooi, en ik danste voor haar. In haar totaal doorgehousede pillenkop stak een lollie. Als een engelachtige duivelin, zo zag ze eruit, en ik geilde verschrikkelijk op d'r, echt, ik knalde bijna uit elkaar van hitsigheid. Toch bleef ik cool en danste rustig door, alsof het me allemaal niet veel deed. Ik weet niet, ik denk dat mijn Redder zoiets een paringsdans zou noemen, voorspel. Ik ontsteeg mezelf en zweefde, stroomde, vloeide uit over de kamer op de klanken van een of ander ultravaag zweefnummer. (In mijn droom moet ik een paar gram pure ecstasy in mijn mik hebben gehad, anders kan ik het allemaal ook niet verklaren.) En Kim keek naar me en lachte, en lachte, en bij iedere lach van haar werd ik weer een beetje meer god. Ik draaide met mijn heupen en zwaaide met mijn armen en danste met mijn zintuigen. Alsof mijn lichaam radarbestuurd was gleed | |
[pagina 15]
| |
het mee op de klanken van de muziek. En ik weet nog dat ik dacht (dat ik dat in mijn droom dacht): Nu voel ik me een compleet, een paradijselijk, ja, zelfs een hemels mens. Voor het eerst in mijn leven dacht ik heel te zijn. Ik voelde me als de Nieuwe Mens waar Oscar me zo vaak over vertelde. (Ja, echt, ik, de Nieuwe Mens!) En die Nieuwe Mens danste nu door de kamer van zijn jeugd, positief geladen, duizelend van geluk. En Kim verhief zich van het bed, naakt, wankel, betoverend, en begon ook te dansen, en ik - de Nieuwe Mens - volgde haar. We dansten het raam uit, de nacht in, de hemel tegemoet.
Mij is de muziek hier echt veel te mellow. Iedere week weer die laffe liedjeshouse. Sluipdisco... negerherrie. Wat mij betreft kan het wel wat pittiger en vinniger en, dat vooral, sneller. Bergaf op een beijsde zwarte piste... Maar dit is een keurige tent en dus wordt er keurig gedraaid. Uit je dak gaan is één ding, maar die daken moeten wel weer in een handomdraai zijn vast te schroeven. Maandag weer op kantoor... Maar Oscar en Kim vinden het prachtig. Per toerbeurt komen ze heupwiegend en glimlachend over de hele breedte naar me toe om te vragen hoe het gaat. ‘Goed,’ antwoord ik dan, want ik ben inmiddels al wel zover dat ik een sterke voorliefde voor de waarheid heb ontwikkeld. Nu is het Kim die voor me opduikt en dus doe ik er een schepje bovenop: ‘Het is weer helemaal te gek, Kim. Verlaat Oscar en genees mij en samen worden we gelukkig.’ Ik zeg het lachend, maar ik weet dat zij weet dat ik het meen. Ze gaat op de rand van mijn kneuzenkar zitten en zegt: ‘Ja,’ alleen maar, ‘ja,’ en even denk ik dat ze er zuchtend aan toevoegt: ‘Als dat toch eens zou kunnen...’ Ik aai over haar rug en zij streelt me door mijn haar en geeft me kusjes op mijn voorhoofd. Als echte ecstasyprinsjes zitten we te plukken en te vozen. Tot voor het ongeluk walgde ik ervan, al dat gehang en gelebber en gestreel, en eerlijk gezegd doe ik dat nog steeds, maar voor Kim maak ik graag een uitzondering... voor Kim maak ik graag een heleboel uitzonderingen. Voor Kim verander ik mijn persoonlijkheid als dat zo uitkomt. Voor Kim ga ik zelfs zover dat ik zonder mankeren voorwend een vriendschap met een of andere totale asshole op te willen bouwen.
Ik houd het niet meer, nee, echt niet, wil het wel houden, maar het lukt niet, van geen kanten. In mijn lichaam bruist en borrelt het en is het één en al extase. Aangekoekte resten worden met een hogedrukspuit verwijderd, vergeten gevoelens dienen zich aan, een siddering trekt langs mijn gemangelde ruggegraat omhoog. Met mijn handen klauw ik naar de hemel en ik stijg, en stijg, almaar verder stijg ik. Ik zweef door de ijlte, en ontmoet God, en Jezus, en ook Kim is er nu. Ze gloeit en ze schittert als ze door de ozon breekt en naast me opduikt en haar vleugels om me heen slaat. We lachen en we zoenen en we dansen en we strelen en meer hebben we niet nodig, dit is genoeg, meer dan genoeg: haar lach mijn brandstof en andersom. Ze buigt zich voorover en steekt haar lichtgevende hoofd in de mijne. En zo staan we, de hoofden ineen, de gedachten overvloeiend, de energie bruisend, borrelend, en dan ontbinden we weer, celdeling, en dalen af, en weer terug op aarde grijpt Kim mijn kneuzenkar en stuurt me met een zwaai de dansvloer op. ‘Yiephiew!’ gil ik. ‘Let's rollstoell!’ En dan zing ik: ‘Rollercoaster | |
[pagina 16]
| |
Chevrolet. I wanna make you go. ‘Cos I'm praying, everyday. It's breaking my neck. For you to drive with me, I would crawl to thee. I'm gonna get you and you're gonna be mine.’ Maar Kim hoort me niet. Ze is veel te druk met gillen en schreeuwen en mijn kneuzenkar van de ene kant van de dansvloer naar de andere te zwieren. Er worden hagen gevormd, cirkels gemaakt, en mensen joelen en mensen juichen en mensen moedigen ons aan. De dansvloer één grote gummibal. En ik denk: Nu, ja nu! En dus balanceer ik op mijn achterwielen en gooi mijn hoofd met een klap in mijn nek en gil naar het plafond terwijl ik er een zinderende wheelie uitknal. Zwierend, zoevend, slalommend ga ik over de dansvloer; pirouetjes makend, dubbele flik-flaks, ratslagen... alles! En Kim juicht en Kim schreeuwt en Kim klapt in haar handen en ik kan er geen genoeg van krijgen, echt niet, en doe nog een kunstje, en nog een, en van boven dwarrelt al die tijd al confetti naar beneden, maar het is net sneeuw, echte sneeuw, en dus sneeuwt het confetti, en ondertussen wordt er rook de zaal ingeblazen, en de lichtshow knippert en knettert en is absoluut overweldigend; en als bij toverslag is de sfeer ook net zo kalm, net zo sereen als bij een echte sneeuwbui, dikke, overvloedige vlokken dwarrelen neer, en het kraakt onder mijn banden, en door de natuur wiel ik nu, door de vrije natuur, heupwiegend in mijn kneuzenkar, op muziek die inmiddels ambient geworden is, ijle klanken, krakende takjes, het zachte zoeven van mijn banden, woesj, en op wolle wolken zweef ik terug naar de dansvloer, terug naar mijn Alles, terug naar Kim, en ook Oscar komt erbij staan, en ik vervloek hem niet eens, sterker nog, ik bewonder hem, ik bewonder Kim, ja, we bewonderen elkáár, en we aaien en we likken en we strelen, en een meisje tikt Oscar op de schouder en vraagt hem naar de tijd en als hij schokschoudert van weenie, draait ze zich om en begint in haar handtas te spitten, en Kim en Oscar en ik steken onze hoofden bijeen en beginnen te kussen, en te kussen, en te kussen, onze tongen verstrengelen zich, en gedrieën vervloeien we, onze tongen in de as, kronkelend, sidderend, friemelend - flap! flap! - op zoek naar de hemel, het goddelijke, en zo staan we, of tenminste staan zij en zit ik, lam, lendeloos, in het hart, en als we ons ontbinden is het gestopt met sneeuwen en staan mijn Redder en mijn Alles en al die Anderen tot hun enkels in de feestvreugde en wij zijn mikpunt, middelpunt, spil, en overal wordt er gelachen en gefeest en gedanst, en dan voel ik hoe ik opstijg, hoe ik letterlijk opstijg, of nee, hoe ik word opgetild, ja, Oscar en Kim lichten me uit mijn Troon en zetten me op zo'n danstafel, zo'n klein podium midden op de dansvloer, en daar zit ik, mijn vodderige ledematen als lappen onder me gevouwen, en ik heb mijn ogen gesloten en ik wieg met mijn bovenlichaam en ik hoor de uitroepen van wilde extase rondom me en aan mijn wangen voel ik dat ze nat zijn, en ik weet dat het tranen zijn, maar ik weet niet van wie, van mezelf?, van Oscar?, van Kim?, van ons alledrie?, en veel doet het er niet toe, maar ik houd het op het laatste want dat vind ik het mooiste, en als ik mijn ogen opsla zie ik Kim voor me staan en ze lacht nog steeds, maar haar ogen zijn rood, en nat, en lief, en daarom wenk ik haar en kus ik haar en kus ik haar nog eens en blijf ik haar kussen en kussen en ik stop niet meer met kussen, no way, want ik weet: Dit is Atlantis, Aquarius, god, hoe noemt Oscar dat ook alweer?
Harmen Lustig |
|