moet je namelijk niet onderschatten. Daar komt nog bij dat je de titulatuur vóór iemands naam nooit moet verwarren met de werken er achter.
Een saillant detail is overigens dat één van de leden van het aanbevelingscomité van Weena, drs. C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije, zitting heeft in het stichtingsbestuur van Transito. Het heeft er dus alle schijn van dat de baron - naar goed aristocratisch gebruik - op een ander paard aan het wedden is. Laten we dan maar met hem hopen dat Weena wél regelmatig gaat verschijnen. Want het is zonder meer een sympathiek initiatief.
Tijdens de boekenweek bereikte het aantal literaire bijeenkomsten een hoogtepunt. De uitnodigingen voor optredens waren zelfs zo talrijk dat de voorzitter van ons stichtingsbestuur als reservedichter fungeerde. Op een maandagavond bij het Rotterdamsch Studenten Gezelschap mocht hij zelfs even invallen voor Henk Houthoff. Met verve las Martin Borsboom ‘Brand op zee’ en nooit eerder was de inhoud van dit gedicht zo goed vertolkt: maar als hij onder applaus/ struikelend het toneel verlaat/ rijpt aarzelend hun oordeel/ zijn woorden waren wrakhout.
Die nacht was de redactie van dit tijdschrift ook nog te gast bij Radio Rijnmond, waar Thomas Verbogt ons met drank en The Sweet onthaalde. Richard Dekker had het over een begrafenis in Parijs, Erik Brus las al z'n gedichten voor, en ik opende nog maar een Brandbiertje.
Tijd om bij te komen was er echter niet want de volgende dag diende zich alweer het volgende evenement aan. Ik verkeerde zelfs in de luxe positie dat ik kon kiezen uit twee bijeenkomsten. Ter gelegenheid van het boekenweekthema zouden in de Laurenskerk zo'n vijftien Rotterdamse dichters uit eigen werk voordragen. Even verderop, in de burgerzaal van het stadhuis, zou burgemeester Peper zijn jubileum met een optreden van Gerard Reve vieren. De keuze was niet gemakkelijk. Maar aangezien ik niet iedere dag de gelegenheid krijg om Reve te zien voorlezen besloot ik naar het stadhuis te gaan. Bovendien is Bram Peper al geruime tijd een trouwe lezer van Passionate en bestuurders die de letteren een warm hart toedragen moet je koesteren.
Voor degenen die sinds hun prille jeugd bekend zijn met het werk van Reve biedt zo'n bijeenkomst waarschijnlijk weinig nieuws, aangezien de auteur al decennia lang over dezelfde thema's schrijft. Ik ben hem echter pas de laatste jaren gaan lezen en het was nog maar de twee keer dat ik getuige was van een voordracht van de volksschrijver. Reve zou Reve niet zijn wanneer hij van de viering van het vijftienjarig burgemeesterschap geen Grote Gerard Reve Show zou maken. In plaats van het geplande half uur las hij ruim het dubbele voor uit Het boek van violet en dood. Wat mij betreft had hij nog wel wat langer mogen doorgaan, maar ik geloof niet dat alle aanwezigen er zo over dachten.
Na afloop dronk ik een borrel met een redelijk bekende maar tevens onderschatte publicist. Ik vroeg me hardop af of de volksschrijver met zijn blasfemische provocaties een act opvoerde of dat hij echt dacht dat de christelijke God zich over hem zou kunnen ontfermen. De publicist meende dat de houding van de schrijver authentiek was, ik hield het op een door Reve gekoesterde pose.
Veel tijd om onze standpunten toe te lichten kregen we niet, want de auteur zelf mengde zich in het gesprek. Ik kon het eerst niet zo goed volgen, maar al gauw bleek hij het met de publicist over het interieur van het stadhuis te hebben. Waarop Reve mij vroeg of ik wist uit welke periode het interieur stamde. Ik wist het niet zo goed, en ik vond dat het eigenlijk een zaak van weinig belang was. Alle dingen zijn toch gedoemd te vergaan, net als alle mensen. Op een dag word je geboren, je leeft en op een dag ga je weer dood. 't Is allemaal nergens goed voor. Dus waarom zou je je dan ergens druk over maken?
Ik zei dat het er niets toe deed.
Giel van Strien