Passionate. Jaargang 4
(1997)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
[pagina 57]
| |
Luistert u, moeder? Luistert u naar mij? Doe nu niet of u mij niet hoort. Ik weet dat u mij hoort en ik wil dat u naar mij luistert. Alles gaat zo snel ineens. En het leek net alsof er een constante nevel hing. Moeder, waar was u. Het was niet correct van mij. Deze ochtend. Wat er gebeurde. Ik voel me zo onhandig. Maar u snapt hoe dat gaat. Even niet meer alle vezeltjes onder controle hebben. Het lijkt wel een gewoonte hier. Maar nu is alles weer goed. Alles is weer helder en duidelijk. De mist is opgetrokken. En wat zou alles. Hij heeft de afgelopen jaren zowat iedere dag zijn momenten gehad. Kijk mij aan, moeder. U weet waarvan ik spreek. En zeg nu niet dat ik onzin uitkraam. Of hoe zegt u dat. Wartaal van een zwakke geest. Dat doe ik niet. Dat doe ik nooit. U weet ervan. U heeft het van begin af aan geweten. Alles wat hij deed. U was erbij. Het gebeurde allemaal onder uw neus. Uw neus, moeder. Ontkennen heeft geen zin. Er is geen vergissing meer mogelijk. Ik ben tot mezelf gekomen. Hoe zeg je dat. Ik weet nu alles. Het zal nog even duren voordat hij weer thuiskomt vanavond. Tot dan zal ik aan het woord zijn. Zo'n kans laat ik me niet ontglippen. Er is al zoveel aan mij voorbij gegaan. Maar toen gisteravond moeder, jawel. Gisteravond. Onder het eten. Toen u mij sloeg. Toen u mijn gezicht beroerde met uw weekgewassen handen. Toen werd het mij opeens allemaal duidelijk. En gisternacht moeder. Daarna. Er moest maar eens een einde aan komen dacht ik toen. Liever maar voor de laatste druppel de emmer doet overlopen. Begrijpt u wat ik bedoel. Waarom blijft u mij negeren. U draait me steeds de rug toe. U ziet het toch zelf. Durf eens naar uzelf te kijken. Zie wat u doet. Moeder, luistert u? U weet niet half hoe vernederend dit is. Kijk mij aan. Anders sta ik nog tegen een muur te praten. Moeilijk is het niet. Ik doe het vaak genoeg. Daar wen je aan op den duur. Zoiets gaat vanzelf. In het begin zei ik niets. Natuurlijk niet. Maar het gaat automatisch op het moment dat je beseft dat het behang niet terugslaat als je je bek opentrekt. Want zo is het wel. Als ik ga zitten.... (mijn broek zit los). U had beloofd deze broek bij de taille wat in te nemen. Waarom heeft u dat nog niet gedaan. Het is nodig. Zoiets kunt u niet laten liggen. Voer toch eens wat uit. Het gaat toch niet zo op deze manier. Mijn broek, moeder. Mijn mooie broek. U snapt toch wel dat het van u moet komen. Dat ik van hèm niets hoef te verwachten. Zíjn geld is zijn geld en uw geld is zijn geld. En laten we het maar niet over het mijne hebben. Neen. Zo gaat dat toch hier. Ik ben zijn kind. Zijn sloerie waarmee hij kan uithalen wat hem op dat moment het meeste zint. Sinds Charlotte weg is heeft hij hier alles overgenomen. Met zijn grote grijpgrage armen heeft hij alles omvat wat maar binnen zijn bereik lag. En de rest. De rest liet hij door ons aandraven. Er moesten gaten gevuld worden, moeder. Leemtes in zijn miserabele leven. En wij maar blijven aanvullen. Wat dat voor een zin had. Blind bent u toch niet. Zo'n leegte blijft toch een leegte en kan nimmer zo gevuld worden. Het is nooit genoeg. Er moet altijd meer zijn. En toch. U liet hem maar begaan. Laat hem maar. Laat hem maar. Alles nam hij in en u hielp hem daarbij. Was het uit een of ander obscuur gevoel van medelijden. Medelijden voor hem. Omdat hij zo bang was om nog meer te verliezen. Zij was toch ook úw dochter. Charlotte was toch ook mijn zus. Hiaten te over. Geringe bevrediging. En hij maar blijven graaien. Hadden wij niet ook recht op troost. Hadden wij niet ook recht op warmte en bescherming. In de badkamer vond ik wat ik zocht. Of op zolder. Hoe vaak heb ik me daar niet moeten verschuilen. Hoe vaak bent u niet geschrokken toen u de deur van de gangkast opendeed en mij daar zag zitten. U krijgt er nu genoeg van. Dat laat u blijken. Zoals gisteravond. Ik moest toch iets ondernemen. Het kan toch zo | |
[pagina 58]
| |
niet langer doorgaan. De pijn begint u te prikkelen. Zoals de pijn ook hem prikkelt. U begint het in te zien en u begint ervan te houden. Uit hoge nood de deugd willen halen en men blijft net zo lang wringen en knijpen tot het gelukt is. Maar bang zijn. Veel bang zijn. En dat u iedere keer toevallig de andere kant opkeek en achteraf een traantje wegpinkte. Een beetje moest snikken en mij maar geruststellen na de afloop. De afloop, moeder. En ik er maar in meegaan. Ik het maar geloven. Denken dat u er ook niets aan kon doen. Dat het allemaal zo hoorde zoals het ging. En dat u degene was die er het meest onder leed. Zo naïef. Het heeft me veel tijd gekost, moeder. Veel tijd. Veel pijn en veel moeite. Maar nu weet ik wie ik hier het meest verafschuw. Nu weet ik wie hier de slet is. De sloerie. Het slaafje. Nu weet ik alles. Het is helder geworden, moeder. Geen mist meer. Alleen nog helder wit licht. Mooi licht. En toen hij zich voor het eerst met mij bezigde. Twee weken na de begrafenis van Charlotte. Twee weken, moeder! Ik was nog nooit zo bang geweest. De verwarring. Waarom. Alles zo wazig. Niet meer kunnen zien. Niet meer kunnen kijken. De bril af, de bril op. Niets hielp. Maar al die tegenslag. Al dat verdriet. Ik dacht toen nog. Laat het niet nog eens gebeuren. Charlotte is weg. Nu is het verder leven. Met elkaar. Dat soort dingen. Maar neen. Dat kon natuurlijk niet. Na zeven vette jaren moesten er zeven magere komen. Dat stond toch geschreven in dat fraaie boek van u, moeder. Was het soms een zonde om op betere tijden te hopen. Dit vroeg ik mij af. Ik vraag het me nog steeds af. Dat weet u en u verbiedt mij dat. Is het zo'n schande om in jezelf te spreken. Als je niets anders hebt dan de muren van je kamer om tegenaan te praten is die stap niet moeilijk te zetten. Doe nu niet alsof ik gek ben moeder. Ik ben niet gek. U moet mij niet gek vinden als u mij midden in de kamer op de grond ziet liggen. De vloer is zacht. Het kleed beschermt. In jezelf praten is niet gek. U doet het zelf ook alleen vouwt u uw handen erbij en zegt u amen na afloop. Verwacht u dat ik na ieder onderonsje met hem na afloop beleefd amen zeg en hem bedank omdat ik nog leef en dat ik blij ben dat ook deze dag weer met overvloedige spijzen verrijkt is. Moeder, luistert u? En ik overdrijf niet. Neen, moeder. Daar hebben we het al eens eerder over gehad. Wat ik zeg is waar en dat weet u. Wanneer ik... (nu zakt mijn broek af). Moeder, wanneer verstelt u eens mijn broek. Gisteren kreeg ik er weer van langs omdat ik zo godsonterend idioot was geweest om die broek met dat gat te dragen. Weet u waarom ik die broek aan had. Weet u waarom ik die al drie weken draag. Omdat ik geen andere broek heb, moeder. Omdat deze, die ik nu draag, zowat een maand al bij het verstelgoed ligt. Omdat u daar niets aan doet, moeder. Omdat u sowieso niets doet, moeder. Omdat u blijft zitten in uw lekkere stoel en de godganse dag uit het raam blijft staren, moeder. Daarom. Wat ik wel heb. Niets. Afgedankte vodden van een oom die ik nog nooit eerder gezien. De ene broer die de andere een dienst doet. En wat heb ik nog meer. Een leren riem die er mooi bij past. Daar heeft hij anders nog vaak profijt van gehad. Is het niet. Klatsch! Klatsch! Klatsch! Ik brand helemaal. En ben zo rood van onderen. Niet doen. O... maar hij doet het wel. Hij doet het. En nog eens. Doet het nog eens. Moeder, ga niet weg. Houd me vast. Stevig. Dan kan hij. Heel stevig. Wilt u mijn rug even bewonderen. Of zal ik maar meteen mijn broek laten zakken. De wegen die zijn handen begaan zijn donker en kleverig en hebben een wrange bijsmaak. En zeg nu niet dat het mijn schuld is. Wat heb ik gedaan. Ik heb me gedragen. Ik heb me afzijdig gehouden. Maar als ik hem aankijk. Dan is dat genoeg. Dan is dat genoeg voor hem. Alles heb ik geprobeerd. Wat dan ook. En uiteindelijk maar niets meer. Wat heb ik eraan gehad. Ik heb zelfs één keer | |
[pagina 59]
| |
geprobeerd iets tegen hem te zeggen. Weet je wel. Zo van kind tot ouder. Een gesprek moeder. Dat had hij me nog snel afgeleerd. Die fles was al leeg dus dat scheelde weer. Hoefde u die hem alleen nog maar aan te reiken. En wat was u toen snel de kamer uit. Even iets in de keuken wezen doen zeker. Lekker boenen. Dapper de vuiligheid in huis te lijf gaan. Of ging u even naar boven. Om zich op de knieën te vleien. Was het dat. De handen boven het aanrecht of boven het bed. Smeken om verdraagzaamheid. Vertelt u eens. Heeft de Machtige Heer u duidelijk gemaakt dat Hij alles gezien heeft met zijn algrote oog en dat Hij vond dat het goed was. Heeft Hij gezegd dat dit alles Zijn wil was. Wat u eerst ontkent blijkt dan weer de dweepzucht te zijn van een mythologisch figuur. Hoe verzint u het. U bracht mij groot met sprookjes en nu brengt u er mij mee om. Gods wil moeder. Met de whisky-fles. U dacht alles zo even goed te kunnen praten. Dat dacht u. Wat u altijd al dacht waarschijnlijk. U dacht zich even te kunnen verschuilen achter een iets of iemand die niet eens te zien is en die zelf blijkbaar niets meer te doen heeft dan zo af en toe eens verveeld neerkijken op mensen waarvan het Hem geen reet kan schelen wat zij daar beneden uithalen. Als God bestaat moeder, bent u de eerste die Hij naar de hel verdoemen zal. Kunt u daar gaan poetsen. En zwijgen. En de ogen dichtdoen. Maar zo gemakkelijk komt u er niet van af. Ik weet wel beter. En u weet wel beter. U moet toch weten dat er vroeg of laat iets zou gaan gebeuren. Vanochtend. Het moest er een keer van komen. Maar dat is niet míjn schuld. U breekt mij, moeder. U zuigt het levenslicht uit mij. Ik moet nu even heel goed nadenken. Hoe alles nu verder moet. Enkele dingen zijn nu voorbij. Andere zullen nog komen. Luistert u wel, moeder? Zeg eens eerlijk. Al dat gebid iedere avond. Heeft dat nog wat geholpen. Wat heeft u gebeden moeder. Heeft u gesmeekt om vergeving. Vergeving voor mij om wat ik ben. Voor wat ik deed. Ik vervloekte zijn naam. Ik vloekte ja. Ik bespoog de naam die ik iedere avond heb moeten aanhoren. Was dat de reden. Werd het u toen zelf teveel. Mij was het al lang teveel geworden. En maar aanhoren over die almachtige Heer en zijn glorieuze daden. Hoe Hij deze geholpen heeft. Hoe Hij gene heeft gered. Hoe Hij met al dat water de hoeren en vuilaards van de aardbodem heeft geveegd. Hoe Hij met een alles verzengend vuur zodadelijk de gehele mensheid tot een beter inzicht zal brengen. Waarom hoor ik dan niets over ons, moeder. Waarom helpt Hij ons niet. Acht Hij ons van te weinig waarde om er een wonder aan te verspillen. U heeft die almachtige Heer gesproken. Wat was de boodschap. Uw man is een goed mens mevrouw. Uw kind is onwillig. Het heeft discipline nodig. Het vereert slechts het behang. Antwoord mij moeder of ik.... (Alweer die broek. Ik zou toch zweren dat ik mijn riem had omgedaan.) Ik geloof niet. Ja. Neen, dat doe ik niet. Niemand. Zo onwerkelijk is het allemaal. Kijk naar buiten. Regen. Wuivend gras. De zon aan de hemel. De lucht vol blauwe plekken. Prachtige blauwe plekken. En de stemmen. Iedereen is buiten. Iedereen. Behalve wij. En het komt ook niet nog wel eens op een goede dag. Vergeet het maar. Verijdelde hoop zou ik zeggen. En wat nog meer, moeder. Vertel eens. Vaders ethisch verantwoorde rechtse was niets meer dan een goed bedoelde poging tot het willen bijbrengen van respect. Ach Heer. Schenkt U hem toch wat meer kracht. Kastijding is reiniging. Geef ons zeep. Gewikkeld in een ruwe handdoek. Laat ons louteren. Wilt u echt op deze manier blijven doorgaan. Voorwaarts tot in de eeuwigheid amen. Word toch wakker. Ontwaak. Open uw ogen moeder en zie wat hij hier aanricht. Zie wat hij u mij laat aandoen. De eerstvolgende keer dat ik zonder zijn toestemming nies of gaap. Kijk. Kijk wat er gebeurt en toon aan dat u een | |
[pagina 60]
| |
echte moeder bent. Laat ze zien. Laat ze zien wie u bent. Bal die vuist. Schreeuw. Laat maar komen. Het is niet te laat. Alles kan nog veranderen. Het is mogelijk. Het kan nog goed worden tussen ons twee. Net als vroeger. Weet u nog moeder, dat wij vroeger met zijn vieren altijd naar de Molderwaelse plassen gingen. Dat u zei dat u daar wel voor altijd zou willen wonen. Dat kan toch nog. Ik kan u geen huisje bieden maar we zouden er toch gewoon weer heen kunnen gaan. Dan zagen we bomen om en versplinteren we het hout. We bouwen een heus fort. Een vesting voor ons tweeën. We zijn de poortwachters. We bewaken het einde en het begin van alles. En we laten iedereen doorgaan. Dat doen we. Gewoon weg. Weg van hier. Weg van hem. Dat kan toch nog. Ik vergeef het u. Alles. U verdient een tweede kans en ik geef u die en u hoeft er niet eens voor naast uw bed te knielen. Kijk. Deze ochtend. Wat er gebeurde. Het is allemaal niet goed te praten. Ik weet het. Maar ziet u. De hele nacht heb ik liggen nadenken, moeder. De hele nacht. En hoe later het werd hoe lichter alles leek. Ik heb alles overdacht en mijn ingevingen langs me heen laten gaan. Nooit heb ik precies geweten aan welke kant u stond. Tot gisteravond. Toen ik vanochtend weer met u wilde praten en u weer zei dat ik het me allemaal maar inbeeldde en dat ik niet zo moest overdrijven. Toen had ik het even niet meer. Dat moet u toch kunnen begrijpen. Eén kleine overschatting van de zelfbeheersing. Eén foutje in de zeven jaar. Dat moet toch kunnen. U vroeg erom. Dat snapt u. Al die jaren. Maar nu staan we quitte. Nu kunnen we opnieuw beginnen. Wilt u dat. Zullen we dat doen. U en ik. Gaan we naar de Molderwaelse Heide en naar het water en dan gaan we lekker fouten maken. Fouten die we dan onaangeroerd laten of samen oplossen. Ik vind niet dat u het verdient maar ik geef u nog één kans. Zullen we dat doen moeder. Zullen we u nog één kans geven. Tenslotte heeft u ook lang in onzekerheid geleefd. Zoveel jaren. Al de dingen niet meer even goed kunnen zien of weten. U hoeft zich daarvoor niet te schamen. Ik wou alleen maar dat u mij. Ik bedoel. U ziet waar het allemaal toe geleid heeft. Zo'n grote chaos. Wat is hier nog te overzien en wat niet. We moeten ordenen moeder, nu. We moeten.... (Verdomme. Die broek weer. Waar heb ik toch mijn riem gelaten.) Heeft u mijn riem gezien. Deze morgen had ik hem nog om. Ik geloof zelfs dat ik.... O daar. Ik zie hem al, moeder. (Maar waarom ligt ze op de grond. Dat is toch niet goed voor haar rug.) Een ogenblik graag. (Even het hoofd optillen. Het voelt moe aan.) Ik begrijp het. (Kijk nou. Ik heb er een knoop in gelegd. Wat stom.) Zo.... die is weer los. Wat kijkt u raar, moeder. Heb ik soms iets verkeerds gezegd.
Yorgos Dalman |
|