De Khan, de Dienaar, de Strijd
in polonaise langs de muur
vindt de khan geen verstrooiing
Branden, zingt het: branden
maar de bulten op handen en voeten
binden de khan aan de verveling
Niets mag nog geschreven worden
zolang het stof in deze kamer rijpt
denkt de khan: hier geen geschiedschrijving
Niets dan dit lichaam: vervuld van weerzin
handen die het lef lieten glippen
voeten die struikelden over de pijngrens
En dan dit hoofd: tempel van zijn zinnen
na al die stormen nog even koppig
na alle bestormingen nog niet kaduuk
Misschien niet mooi, maar wel slijtvast
stelt hij tevreden vast, streelt zijn hoofd
en sleurt zichzelf binnen in
In dit hoofd woont Tso, de dienaar
die de rituelen van zijn ogen kent
en zichtbaar vordert in z'n ontsnapping
De khan weet: hij blijft een strijder zolang hij Tso tussen de ogen houdt
Maar Tso weet: wat is een dienaar zonder verstrooiing, zonder strijd?