Passionate. Jaargang 4
(1997)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
Het begint, zoals gewoonlijk, met een soort muizenzoentje heel zacht over zijn lippen. Daarna begint haar hoofd langzaam roterende bewegingen te maken waarbij haar mond zich begint te openen. Dan, als in een Blitzkrieg, gooit ze de hele zaak open en probeert ze hem met hoofd en al naar binnen te zuigen. Niet veel later bonkt haar schaambeen onbarmhartig tegen zijn scrotum en krijgt hij visioenen van courtisanes met een universitaire graad in de alchemie en amazones die in vliegende vaart een ondergaande zon tegemoet rijden, waar zich, naar verluidt, een oerlelijke maar buitengewoon potente man bevindt. Als Mars nou maar in Schorpioen staat, dan gaat het misschien eens lukken, denkt Peter terwijl hij zijn vrouw Ans voor de zoveelste keer in de ‘astronautenhouding’ neemt. Een jaar heeft 52 weken. Ze zijn al minstens drie jaar bezig een kind te verwekken. Stel het aantal pogingen op 200 per jaar en je komt op 600 rospartijen, genoeg om een literfles cola(light) met zaad te vullen. Daar zou je in theorie de wereldbevolking op zijn minst mee kunnen verdubbelen. Waarom lukt het dan niet om één zo'n ettertje op de wereld te zetten? Mars, de planeet van de energie, de driften? Bij hem staat Mars waarschijnlijk permanent in verheffing, daar komt hij alweer. Even de boel omhoog houden, zodat die bolletjes met hun eigenwijze staartjes de kans krijgen op volle snelheid naar hun einddoel te zwemmen. Terwijl hij hijgend naar de muur staart, bedenkt hij dat al dat astrologische gegoochel met genitaliën waarschijnlijk niets te betekenen heeft. Een valse lach komt op zijn lippen als hij stiekem aan zijn vingers ruikt die de geur van haar natte schelp afgeven. Nadat hij een plaat heeft opgezet van een moddervette Italiaan die zich afvraagt hoe het nu verder moet zonder Euridice, kruipt hij weer naast Ans die, op haar buik liggend, de zoveelste sigaret opsteekt en afwezig voor zich uit kijkt. ‘Als je zwanger bent doe ik het voorlopig niet meer hoor.’ Dikke rookwolken hangen als dichte mist in de slaapkamer. De Italiaan laat vanuit de huiskamer een kitscherige klaagzang horen. Peter weet dat zijn bewering net zo leugenachtig is als het zuidelijke gekreun van de tenor. Hij weet dat deze wekelijkse seksuele exercities de enige momenten zijn waarop ze nog contact met elkaar hebben. Onmachtig nog iets aan de groteske leugen toe te voegen woelt Peter wat met zijn hand tussen de enorme bos haar die zich tussen Ans billen bevindt. ‘Wat heb je toch lekkere dikke benen,’ zegt ze met een stem waarin al het sarcasme van de wereld samen is gebundeld. In de middeleeuwen wisten ze wel raad met jouw soort, denkt hij. Aan de wurgpaal, en wel meteen! IJskoude ogen boren zich in de ander. ‘Moet ik nu zeggen dat je van die geweldige grote borsten hebt?’ Parlami d'amore Marius. Op de televisie geeft een jonge vrouw verstandige adviezen aan radeloze mensen die, om welke reden dan ook, geen bevredigend lichamelijk contact met elkaar kunnen hebben. ‘Verras je partner eens,’ zegt de vrouw met een onwaarschijnlijk enthousiasme. ‘Neem haar eens mee uit naar een goed restaurant met kaarslicht en een orkestje. Trek eens wat spannends aan.’ De mensen aan wie de adviezen gericht zijn knikken wel, maar de meesten wekken de indruk dat ze de moed al hebben opgegeven. ‘Mijn man valt halverwege de liefdesdaad in slaap,’ zegt een vrouw met uitgezakt permanent en lange konijnentanden. Vind je het gek, denkt Peter en schakelt naar een ander kanaal. Daar komt net een vrouw in een potsierlijk pakje een toneel op. Ze heeft een hoge hoed op en zwaait met een wandelstok, die haar dilettanterige danspasjes nog enig cachet moet geven. Ze trekt een guitig gezicht als ze begint te zin- | |
[pagina 10]
| |
gen over een bakker die nog niet aan de vrouw is. Er komen elke dag vrouwen in zijn winkel die brood kopen en de arme bakker weet maar niet wie hij moet kiezen tot zijn bruid. Een overweldigend applaus volgt en de presentator kondigt alweer een nieuwe gast aan. ‘Zij presenteerde de meest bekeken show van Nederland, valt op lange mannen met zwart haar en een leren jasje, geldt als de ideale schoondochter, maar is zeker geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Dames en heren, mag ik een hartelijk applaus voor...’ Op weer een ander net stuitert het hoofd van correspondent der lage landen, Harrie Topaas, als een pingpongbal over het scherm. Topaas maakt de indruk dat hij vroeger op school bij het hardop lezen steevast werd overgeslagen, en nu bezig is om dat gemis aan aandacht in hoog tempo in te halen. De hoofdgymnastiek, die de werkelijk affreuze intonatie van dit journalistieke wonderkind begeleidt, is onnavolgbaar. Peter weet, gevangen als hij is door al die beweging, allang niet meer waar Harrie het over heeft, maar wacht gespannen op het moment waarop hij met een van zijn dodelijke clichés het beeld uit zal schieten. Elke scheet die door een politicus gelaten wordt, presenteert hij als ware het de belangrijkste gebeurtenis sinds de Cubacrisis. Met een druk op de knop maakt Peter een einde aan de schertsvertoningen en loopt naar de slaapkamer. Ans ligt op haar buik en slaapt. De dekens zijn tot net over haar billen getrokken, het lange haar ligt als een waaier over haar rug. Zacht maanlicht valt door de half open gordijnen op haar gezicht. Peter blijft in het midden van de kamer staan en volgt de regelmaat van Ans' ademhaling. ‘Je bent mooi,’ fluistert hij. ‘Maar we hadden nooit moeten trouwen. Het is een fout geweest.’ Hij realiseert zich plotseling dat hij Ans nog nooit gezegd heeft dat ze mooi is. Waarom eigenlijk niet? Rapid eye movements, denkt hij als hij haar oogleden ziet trillen. Waar zou ze van dromen? Niet van hem. Nee, hun gesprekken komen al twee jaar niet boven het niveau uit van de vraag of hij vanavond thuis eet of niet. Hij herinnert zich niet wanneer ze voor het laatst samen iets hebben gedaan. Vroeger gingen ze nog wel eens naar de bioscoop, maar ook daar kwam een einde aan toen bleek dat één van hen na afloop altijd vond dat de film waardeloos was. Gemeenschappelijke vrienden hadden ze niet. De hare vond hij onuitstaanbaar; wijsneuzen met een ‘beste stuurlui - complex’ noemde hij ze altijd. Alles wisten ze, konden ze of zouden ze beter kunnen, als ze maar... Maar ze deden niets. Je zag of hoorde nooit iets, wat de ernstige vraag deed rijzen of ze werkelijk van die geweldige capaciteiten bezaten. Andersom gaf Ans, door steevast te weigeren met hem mee te gaan als hij met zijn vrienden had afgesproken, ondubbelzinnig te kennen dat ze niets met zijn kennissenkring te maken wilde hebben. Gek genoeg hadden ze hun pogingen om verandering in deze situatie te brengen al snel gestaakt. Het was na enkele avondjes vol wederzijds cynisme van beide partijen als vanzelf opgehouden. Daarna werd er niet meer over gesproken, maar was het een vaststaand feit geworden; zoiets als regen en wind, verschijnselen die eveneens onontkoombaar waren. Nee, Ans droomde niet van hem. Mogelijk zag ze zich in haar slaap op het toneel staan, triomfen vierend in de rol van Lady Macbeth. ‘Here's the smell of the blood still: all the perfumes of Arabia will not sweeten this little hand. Oh! oh! oh!’ Ovationeel applaus. Het ene tuiltje viooltjes na het andere wordt voor haar voeten op de planken geworpen. ‘ANS SMEEDIJZER SUPERIEUR IN LADY MACBETH’ pronkt op de kunstpagina van een kwaliteitskrant. En vanzelfsprekend bloeit er iets moois tussen haar | |
[pagina 11]
| |
en de acteur die de rol van Macbeth speelt. Helaas voor Ans wilden ze haar op de toneelschool niet hebben, zodat ze nu bij de ingang van de schouwburg slechts de kaartjes mocht scheuren. Gefrustreerde grootheidswaanzin, denkt Peter die zich realiseert dat ook hij niet de fantastische muzikant geworden is die hij had willen zijn. Moest er daarom een kind komen, een verlengstuk van jezelf, waar je zoveel aandacht aan moest besteden dat er eenvoudig geen tijd overbleef om nog langer over je eigen morsige leven na te denken? Van de poepluier tot het afstuderen van je kroost was je dan tenminste bevrijd van de knellende vraag wat je nu eigenlijk zelf van het leven gemaakt had. Dat die kwestie later, als de kinderen het huis uit waren, nog net zo actueel was zag je dan wel. Tijd genoeg om het inzicht te verwerken dat je niet meer dan een verveelde, burgerlijke zeur was, nauwelijks in staat om zelfs maar belangstelling te veinzen voor hetgeen in de wereld gebeurde en wat anderen bezighield. ‘We zijn allemaal ongewenst ter wereld gekomen,’ zucht hij en sluit de gordijnen.
‘Weet u heel zeker dat u een vasectomie wil ondergaan?’ Peter knikt voor de zoveelste maal en er valt een ongemakkelijke stilte. Zou de arts hem niet vertrouwen of stelt hij altijd drie keer dezelfde vraag? ‘U vraagt zich misschien af waarom ik zo aandring, maar u bent nog vrij jong en zou spijt van de operatie kunnen krijgen. Nu is het natuurlijk niet zo dat de ingreep onomkeerbaar is. Toch wil ik u erop wijzen dat we niet zo maar tot vasectomie overgaan.’ ‘Mijn vrouw en ik hebben er goed over nagedacht en zijn tot de conclusie gekomen dat we geen kinderen willen.’ De arts, een neurotische man die voortdurend met zijn vingers op het bovenblad van zijn bureau trommelt, kijkt Peter wazig aan en braakt een zenuwachtig lachje uit. ‘Weet u dat vasectomie in de Verenigde Staten bij jonge mannen werd toegepast om veelvuldige masturbatie tegen te gaan?’ Het mannetje begint te schuddebuiken. ‘En die arme kerels begrepen er niets van, want het hielp natuurlijk niks.’ Als hij ziet dat Peter er niet om kan lachen, trekt hij snel een serieus gezicht, verontschuldigt zich en neemt weer de doktersrol op zich. ‘De vasectomie heeft geen invloed op uw libido of potentie. Ook het volume van het ejaculaat blijft hetzelfde.’
Thuis staat de gang vol dozen. Peter maakt de grootste open en staart naar een roze wieg waarop blauwe hartjes en bloemen zijn geschilderd. Zijn hartslag neemt toe en het is alsof hij de weeë lucht van die kleine mormels al ruikt. Is het dan toch te laat? Voorzichtig beklimt hij de trap. Ans staat met haar rug naar hem toe. De roller in haar rechterhand gaat met ferme, regelmatige bewegingen op en neer tegen de muur. In deze kamer hebben ze in het begin van hun verhouding vaak de liefde bedreven. In die tijd was er nog geen vuiltje aan de lucht. Ze waren verliefd en al hun handelingen, ook de daad, stonden in het teken van die verliefdheid. Niet dat er nooit ruzie was. Die was er wel degelijk, maar stond in dienst van de liefde. Na elke heftige botsing en alle dreigementen om er maar mee op te houden, kwam telkens het moment waarop beiden wachtten. Nadat alle grieven waren uitgesproken, laaide de passie zo hoog op dat er eigenlijk al weer meteen ruzie gemaakt diende te worden om dat heerlijke gevoel in stand te houden. Peter kijkt naar haar ranke gestalte en vraagt zich af waar ze het gevoel zijn kwijtgeraakt. Wanneer verloren ze het vermogen om hun geschillen bij te leggen, wanneer | |
[pagina 12]
| |
raakten die lange nachten, waaraan maar geen einde leek te komen, hun bekoring kwijt? Wie betrapte zich het eerst op heimelijke blikken naar een ander? Wie ontkende het langst het verlangen? ‘Gaan we pappa en mamma spelen?’ Op haar gezicht ligt een uitdrukking alsof ze zojuist op heterdaad betrapt is met een minnaar. ‘Nog niet, maar m'n gevoel zegt me dat het nu niet lang meer zal duren. Het leek me een goed idee om alvast een kinderkamer in te richten.’ Opluchting. Het is nog niet zo ver, alle kans om het tegen te houden. Ze legt de verfroller neer en slaat haar armen om hem heen. Dan haalt ze een fopspeen uit haar broekzak en stopt hem in zijn mond. Haar andere hand tast naar zijn gulp. ‘Zullen we het maar weer eens proberen, vadertje?’ Hij moet een lachbui onderdrukken als hij zichzelf hoort zeggen dat hij hoofdpijn heeft.
Goed glad scheren had de arts gezegd. Peter doet zijn best om al het haar op de onderbuik, penis en scrotum te verwijderen. Vlokken scheerzeep vallen op de spiegel die zicht moet bieden op de onderkant van zijn lustinstrumentarium. ‘Voorzichtig met dat mes, anders hoef je niet meer naar die kliniek,’ fluistert hij tot zichzelf. Wat een afschuwelijk gezicht is dat eigenlijk, zo van de onderkant gezien. Het zou een mens bijkans voorgoed de lust ontnemen er ooit nog iets anders mee te doen dan het legen van de blaas. Hè, kijk nou toch, zo'n gerimpelde zak. Wat een wanstaltige aanblik. En dan is het volgens de dokter ook nog aan te bevelen om de dag voor de operatie een zaadlozing te hebben. Nou, dat is geen probleem, door de grijper met die handel! Als na tien minuten alle filmsterren die hij maar kan bedenken aan zijn geestesoog voorbij zijn gegaan en er nog niets is gebeurd, begint hij zich zorgen te maken. Dan, terwijl hij in domme verbijstering naar zijn kale jongeheer staart, beseft hij ineens wat de reden is van zijn onvermogen. In al zijn naaktheid heeft het ding tussen zijn benen niets meer van zijn vroegere heroïek. Onderdanig als een hond buigt het de moede kop. ‘Liar and slave!’ Een witte spin in steriele operatiejas en getooid met mondlapje en muts ontsmet zijn kruis. Daarna worden er doeken over zijn borst, buik en benen gelegd. ‘Ga je nog op vakantie?’ vraagt een man aan de zuster die hem assisteert. ‘Nou, niet echt. We doen het dit jaar rustig aan. Drie weekjes Zuid-Frankrijk, meer niet.’ Een fel licht verspreidende lamp wordt aangeknipt. ‘Het lokaalanaestheticum,’ bast de chirurg en houdt, zonder naar de zuster te kijken, vragend een opengespreide hand op. Peter knijpt zijn vuisten dicht. ‘Dit is een beetje gevoelig, maar van de operatie zult u niets voelen.’ Een lichte schok gaat door zijn lichaam als de dunne naald zijn scrotum binnendringt. De witte spin kijkt hem heel even aan en hij voelt de behoefte een tedere kus op haar mondlapje te drukken. Maar dat zit er niet in; ze hebben hem letterlijk bij z'n ballen. ‘Ja, ik voel de ductus deferens. Lokaalanaestheticum.’ Alweer een prik? Verschrikt kijkt hij de zuster aan, die alleen haar mooie groene ogen heeft om hem gerust te stellen. Als de chirurg om een mesje vraagt sluit Peter zijn ogen. ‘Mosquitoklem.’ Als hij tien minuten later zijn ogen opent, ziet hij dat de arts al bezig is met het hechten. In de tram naar huis leest hij de adviezen die hij meegekregen heeft. Een strak zittende onderbroek aantrekken die hij drie dagen aan moet houden, bij zwellingen de huisarts bellen, geen zware lichaamsarbeid, | |
[pagina 13]
| |
geen zitbaden, geen onbeschermde gemeenschap. Over acht weken een potje sperma inleveren om het op aanwezigheid van zaadcellen te laten controleren. Dat moet toch allemaal niet zo moeilijk zijn. In huis hangt de geur van walmende kaarsen. Als hij de woonkamer binnenkomt ziet hij meteen wat de bedoeling is. De tafel is keurig gedekt, het bestek ligt prachtig recht en er staat zowaar een wijnkoeler in het midden. ‘O God, Ans wordt romantisch,’ denkt hij. ‘Zo, dat is een verrassing, heb je wat goed te maken?’ Een spottend lachje komt rond haar lippen. ‘Het is zo lang geleden dat we gezellig samen gegeten hebben.’ Dat is nog eufemistisch uitgedrukt, denkt hij. De laatste jaren had de avondmaaltijd meer weg van een vreetwedstrijd, waarbij het zaak was zo snel mogelijk van tafel te komen en vooral zo weinig mogelijk te praten. ‘Hoe was je dag vandaag.’ ‘Het ging wel.’ Dat was ongeveer het niveau van de gesprekken zoals die aan tafel gevoerd werden. Daarna dook je achter een krant, of beter, sloot je op in de studeerkamer om ongestoord een boek te lezen. Een enkele keer kwam je niet onder ‘gezellig samenzijn’ uit en dan bood de televisie uitkomst. Peter moet er niet aan denken hoe hij die avonden door zou komen zonder televisie. Een avond Mens-erger-je-niet met Ans? Hij moet er niet aan denken. ‘Ja, gezellig,’ is het enige dat hij uit zijn mond krijgt. Ans kijkt hem strak aan terwijl ze met mechanische bewegingen haar vissoep naar binnen lepelt. ‘Het is me opgevallen dat je de laatste tijd geen zin hebt in seks.’ Op je hoede blijven. ‘Ach, dat heb je weleens, dan zegt het je allemaal niet zo veel. Dat heb jij toch ook gehad? Als ik dan aan je zat zei je dat je liever ging slapen of iets dergelijks.’ Hij voelt zich niet helemaal op zijn gemak. Ans is erg goed in het uithoren van anderen. Ze verstaat bovendien de kunst daarbij heel weinig over zichzelf los te laten. ‘Maar dat was psychisch,’ zegt ze als ze zich voorover buigt om gebakken aardappels op haar bord te scheppen. ‘Ik hoef niet hoor.’ ‘Je kunt toch zelf wel opscheppen,’ klinkt het fel. Dit is ons huwelijk in een notedop, zelfs om een aardappel zouden we elkaar de strot af kunnen snijden, denkt hij en pakt met vermoeide hand de opscheplepel. ‘Misschien is het bij mij ook wel psychisch.’ Een blik vol verachting is zijn deel. Ans staat op om een plaat op te zetten. Natuurlijk weer klassiek en.., ja hoor, Chopin! ‘Kan je nou nooit eens iets anders verzinnen dan concert voor piano en orkest nummer twee?’ ‘Nee, dan die neurotische jazz van jou, dàt is lekkere muziek!’ Hij zucht diep, wil iets heel gemeens zeggen, maar vindt geen woorden. Nadat hij de deur van zijn studeerkamer op slot heeft gedaan, haalt hij het doosje pijnstillers uit zijn zak dat hij van de dokter gekregen heeft. Nog trillend van woede neemt hij er één in. Beneden hoort hij brekend glas en borden die tegen de muur versplinteren, begeleid door de klanken van Rubinstein die op zijn hardst is gezet. Hij bladert door een fotoboek om zijn aandacht af te leiden van het kabaal beneden hem. De plaatjes in het album tonen hem een onbarmhartige blik in een beter verleden. Een dagje met Ans naar Amsterdam, waar hij haar in een warenhuis een pashokje introk om stiekem te zoenen. Ans met stokbrood en wijn in bed. Ans die op haar buik in het gras ligt, beschut tegen de felle zon door de schaduw van een forse boom. Ze draagt een mooie lange rok. Ans onder de douche, een handdoek om haar hoofd om het haar droog te houden. Ze lacht. Ze lacht! Waarom kon toen wel wat nu | |
[pagina 14]
| |
allang niet meer mogelijk is? Waarom doodde de tijd alle gevoel? Waarom moest er een kind komen? Hoe zou het leven van een kind met zulke ouders eruit zien? Hij staart naar zijn boekenkast. Over de ruggen van Céline druipt eigeel en de Revecollectie is gepaneerd met vruchtensalade. Ze heeft aardig huisgehouden gisteravond. De boeken van Ans zijn ongedeerd natuurlijk. Op tafel ligt een briefje met de mededeling dat ze naar haar broer is en niet weet wanneer ze terugkomt. ‘Als ik nog terugkom.’ Peter weet dat Ans over een paar dagen weer voor de deur staat. Het is niet de eerste keer dat ze dreigt hem te verlaten, zoals het niet de eerste keer zal zijn dat hij haar straks weer in zijn armen sluit.
‘Ik zie geen spermatozoa meer in het ejaculaat,’ zegt de arts triomfantelijk, alsof hij zojuist de slag bij Waterloo gewonnen heeft. ‘Dat is uitzonderlijk, meestal is dat acht weken na de operatie nog wel het geval. Het ziet er naar uit dat de ingreep gelukt is.’ Onderweg naar huis koopt Peter een grote bos rozen. Ans is weer terug en het feest kan wat Peter betreft beginnen. Hij is even bang geweest dat ze ditmaal echt niet meer terug zou komen. Zes weken heeft ze het bij haar broer uitgehouden. Peter weet niet voor wie van de twee hij meer bewondering moet hebben. Het besef dat er geen kinderen zullen komen is een grote opluchting en maakt hem licht in het hoofd. ‘Trouw niet voor je veertig bent,’ zingt Peter als hij de voordeur van zijn woning achter zich sluit. ‘Jij bent in een goeie bui.’ ‘Laten we naar bed gaan.’ ‘Nu?’ ‘Waarom niet? Ik wil het weer proberen.’ Ze slaat haar armen om hem heen en kust hem vol op de mond. Er is niemand die zo lekker zoent als Ans, denkt hij als hij haar over de drempel van de keuken tilt en naar de slaapkamer draagt.
‘Het is onmogelijk dat u uw vrouw zwanger heeft gemaakt,’ zegt de arts die voor de zoveelste maal door de microscoop kijkt. ‘Er is geen zaadcel in uw sperma te zien. Dat was zes maanden geleden al zo en er is niets veranderd. Onmogelijk!’ Geen van beiden durft nog iets te zeggen. De straten zien er ineens heel anders uit als Peter naar huis wandelt. Wat moet hij tegen Ans zeggen? Wat gaat zij tegen hem zeggen? ‘Hij trappelt, voel maar. Volgens mij is het een jongen. Dat wordt een voetballer later.’ Hij legt zijn hand op haar buik en voelt beweging in het duister. ‘Ben je niet blij?’ vraagt ze temerig. Peter kijkt naar haar. Ze heeft haar lippen rood geverfd en enkele krullen in het haar gezet. De perfecte timing waarmee ze de vraag stelt, doet hem aan de toneelschool denken. ‘And make our faces vizards to our hearts, Disguising what they are.’ ‘You must leave this.’ ‘O! full of scorpions is my mind, dear wife.’
Paul van der Schoor
Engelse tekst afkomstig uit ‘Macbeth’ van William Shakespeare. |
|