Dolende dwaalsporen
‘Verdomd, ik geloof waarachtig dat ik op de goede weg zit. Ik heb me in tijden niet zo lekker gevoeld. Alleen die kop van jou staat me niet aan, ouwe chagrijn. Je ziet er uit alsof je elk moment de gracht in wil springen. Hé! Sergei! Ik spreek tot u. Neig uwe oren en luister. Ik zit niet voor Jan Jodokulus tegen je aan te kouten.’
‘Kouten? Waar heb je 't over man, wat is dat?’
Sergei's stemming is tot een dieptepunt gedaald. Hij haat de stad, hij haat het laffe bier, hij haat het wiebelende tafeltje, hij haat.
‘Weet je, ik heb 's zitten denken, ouwe zeiksnor. Nee, stil, eerst luisteren en dan pas bewonderen.’
Sergei zucht, hij haat Stan.
‘Het leven is een bus....’
‘Een bus.’
‘Ja jezus, laat me nou wel even oreren ja, als jij er steeds met je humeurmuil tussenkomt blijft er niets van over. Een bus dus. Ik heb wel eens het idee dat ik absoluut geen controle over mijn eigen leven heb. Het is mijn leven tenslotte, dan zou je toch denken dat ik ook degene ben die het kan controleren, niet waar?’
‘Ik ga nog een pilsje halen, let jij even op m'n stoel, wil je?’
‘O natuurlijk, o grote vorst, ik zal voor u zorgen als ware u mijn enige zoon, ook al interesseert het u geen ene tering wat ik te melden heb.’ Sergei draait zich om en kijkt in het lachende gezicht van Stan.
‘Oké joh, ik luister wel, maar zorg dan wel dat je wat zinnigs te zeggen hebt ja. Maar eerst vocht halen.’
Sergei wurmt zich door het barvolk. Achter de bar staat een meisje, een kind nog, lijkt het wel. Ze kijkt hem aan alsof hij de eerste klant sinds maanden is.
‘Hallo, jij wilt bestellen! We hebben alles in huis hoor.’
‘Tweepilsjes graag, laat dat “alles” maar zitten.’ Sergei schrikt van zijn gallige toon. Hij lacht onbeholpen.
‘Sorry, zo bedoelde ik het niet, ik wil best van alles hebben, maar ik wilde gewoon met een pilsje beginnen.’ Maar het meisje had hem al vergeven.
‘Geeft niet hoor, je mag bestellen wat je wilt.’ Met een glimlach zet ze even later de kolossale glazen voor hem neer.
‘Van mij, omdat je zo'n lief smoeltje hebt als je bloost.’
‘O, dank je....denk je?’
‘Nee, dat vínd ik.’