Parmentier. Jaargang 19
(2010)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
[pagina 120]
| |
Meneer Danie pakt de kat op, en zet hem in de vensterbank.
‘De kat is grijs,’ mompelt hij. Hij pakt de krant, en legt die in de gang.
De krant is grauw. Hij pakt zijn glas van de tafel, en zet het op de schouw.
De schouw is blauw. Hij pakt zijn tas, en zet die op het aanrecht.
Het aanrecht is groen. Hij trekt zijn schoenen uit, en zet ze op de grond.
De schoenen zijn bruin. Hij gaat achter zijn bureau zitten, en staart in het niets.
Het niets is wit.
| |
[pagina 121]
| |
Mijn Larissa,
Ik ben eraan gewend geraakt dat iedereen
bij mij naar binnendringt, in mij rondkijkt.
Ik ga ze al voor.
Ik doe het licht aan: ‘Kijkt u gerust, neem de tijd!’
Een enkele keer voel ik de kracht me te verzetten,
maar al gauw geef ik het weer op. Ik voel me slap,
alsof ik flauwval. Iemand brengt me bij bewustzijn,
tikt hard tegen mijn wangen: ‘Kom, Danie, kom op...’
Mijn naam is Danie.
Ik woon mijn leven lang in hetzelfde huis.
Ik ben moe en trillerig en bekaf.
De gedachte, Larissa, dat ik als ik van u kon houden
gelukkig zou zijn...
Het is vandaag zeer koud.
Bent u warm genoeg gekleed?
Dat winkelschort stelt toch niet veel voor.
En het tocht behoorlijk daar in die hoek bij de kassa.
Zorg goed voor uzelf, Larissa.
Ik kan niet voor u zorgen.
D.
| |
[pagina 122]
| |
Anemonen: roze. Gras: groen. Zee: grijs.
Meneer Danie is zich ervan bewust
dat dit spel volslagen nutteloos is, maar hij kan
er niet mee stoppen. Zwart zou je verwachten
in de nacht, maar zwart is de kleur van
de namiddag. Wit is leeg. Als je met
wit begint, kom je al snel tot de conclusie
dat alles wit is. Mevrouw Danie maakt het
eten klaar. De dag is bijna voorbij.
De meeuwen hebben het druk. Het licht
is aangenaam, en de avond blijft kalm.
| |
[pagina 123]
| |
Mijn Larissa,
De zwaarmoedigheid laat me niet meer los.
Vanuit mijn raam lijkt het of de takken
van de bomen zich kronkelen, net als ik,
net als mijn gedachten. De muren lijken
naar elkaar toe te kruipen. Ik zou het liefst
mijn hoofd in mijn handen leggen.
Onlangs las ik dat er bomen zijn,
waarin een vogel nooit zal nestelen.
Die bomen zijn zo somber, dat hij
zich daarin zou vervelen.
| |
[pagina 124]
| |
‘Het gaat niet goed met hem,’ zegt mevrouw Danie
in zichzelf. Meneer Danie kijkt naar haar mond.
Zijn gezicht staat rondom die mond, zijn gezicht
ligt in het midden van mevrouw Danie's gezicht.
Meneer Danie legt zijn hand op de buik van de kat.
‘De kat is blauw,’ zegt hij hardop.
| |
[pagina 125]
| |
Een levende kat is goed.
De doden zullen haar niet opmerken.
Blauw in het licht van de ogen.
| |
[pagina 126]
| |
Mijn Larissa,
Mevrouw Danie ademt als een vogeltje.
Ik koop citroenen, die loodzwaar zijn.
Ik heb een droom.
Ik droom dat ik met een jonge vrouw ben.
Ik ben bang voor jonge vrouwen. Ik zal niet met ze zijn.
Ik houd van vrouwen die ouder worden.
Ik houd van hun blik. De manier waarop ze gaan zitten.
We dansen over een vloer die dof is als hun huid.
We fluisteren: ‘Lieveling...’
|
|