| |
| |
| |
[Dossier
Rechts]
Dossier Rechts
| |
| |
| |
Ger Groot
Het deuntje van de accordeon
Hoe het van links tot rechts ging
O Freunde!
Nicht diese Töne.
Sondern lasst uns angenehmere anstimmen
Und freudenvollere!
Beethoven/Schiller, Ode ‘An die Freude’
Wie enig gevoel heeft voor de golfbeweging in de ideologiegeschiedenis zal zich over de huidige ‘ruk naar rechts’ moeilijk kunnen verbazen. De jaren zestig en zeventig vormden de speeltuin van links. Daarvóór waren de jaren dertig het toneel van een rechtse retour à l'ordre die het tot in de jaren vijftig uithield. En die ‘retour’ was op zijn beurt een reactie op de links-progressieve golf die door de Eerste Wereldoorlog in gang was gezet en een flink deel van de jaren twintig beheerste.
Er is dus niets vreemds aan de hernieuwde zwenking van de tijdgeest naar de behoudzucht, de voorkeur voor het eigene en het verzet tegen ontworteling van de jonge eenentwintigste eeuw. Het is alsof de geschiedenis beweegt met horten en stoten, waarin een plotse verandering gevolgd wordt door een bijna statische absorptie van de gevolgen daarvan. De afwisseling van linkse en rechtse hegemonie zijn de ideologische spiegelbeelden van deze trekharmonica-achtige dynamiek: een opeenvolging van bijna-stilstand en korte oprispingen van versnelling die in Franse fileberichten trafic en accordéon genoemd wordt.
Het deuntje dat dit geschiedenisinstrument speelt kent een onbestendig ritme maar is in de grote melodielijn tamelijk constant. Daarom konden behoudzuchtige tonen niet uitblijven na een lange periode van vooruitgangsvertrouwen. Die klanken zijn misschien niet altijd aangenamer, maar als contrast waren ze onvermijdelijk, op de maat van de metronoom die onverbiddelijk uitslaat van links naar rechts en terug.
| |
| |
Al moeten we ons bij het huidige tijdsklimaat geen ál te apocalyptische voorstellingen maken, het loont wel de moeite na te gaan wat de huidige opgang van ‘rechts’ nu eigenlijk inhoudt. Van reactionaire inslag is hij in ieder geval niet. Een terugkeer in de tijd - bijvoorbeeld naar de zo vaak aangehaalde en even vaak geromantiseerde jaren vijftig - bepleit immers vrijwel niemand. Veeleer wordt de strijd gevoerd met motto's die ontleend zijn aan het progressieve vocabulaire van de jaren zestig en zeventig, ook al worden die jaren zelf paradoxaal genoeg in één moeite door afgewezen. Als er al sprake is van een terugkeer in de tijd, dan is dat naar een periode die zichzelf juist beroemde op zijn ondubbelzinnig toekomstgerichte dynamiek.
In de opstand der burgers van 2002 was het al opvallend dat deze geleid werd door een figuur die in klassiek rechtse milieus slechts verachting zou hebben ontmoet: een openlijke en zelfs provocerende homoseksueel. Zo ver ging het met diens zelfbenoemde opvolger weliswaar niet, maar het kapsel dat daarbij de kale schedel moest vervangen zou bij de traditionele stoottroepen en houwdegens van rondborstig rechts evenmin in de smaak gevallen zijn.
Niet alleen leken deze fysieke en seksuele eigenaardigheden de populistische achterban niet te deren. De emancipatie van de homoseksualiteit werd - samen met het ogenschijnlijk al even ‘linkse’ thema van de bevrijding van de vrouw - door deze beweging zelfs expliciet ingezet als wapen in de strijd. Geen terugkeer in de tijd was hier de leuze, maar verzet tegen de ‘achterlijkheid’ van bevolkingsgroepen die nu juist in die vroegere tijden waren blijven hangen.
| |
Usurpatie
Zelden heeft ‘rechts’ met zoveel overgave gebruik gemaakt van de idealen van links om zichzelf in stelling te brengen. Ook de stijl waarin rechts dat deed en doet draagt eerder het stempel van de expressiecultuur van de provo- en hippietijd dan van de kadaverdiscipline uit, bijvoorbeeld, de jaren dertig. Niet recht en orde zijn de wachtwoorden, maar de permissiviteit van de individuele vrijheid die zonder enige restrictie wil kunnen zeggen wat zij denkt. Geen zaak is nog heilig of taboe, zoals in het traditionele rechtse gedachtegoed. Nu moet veeleer alles wat ooit onaantastbaar werd geacht het afleggen tegen de aanspraken van deze grenzeloze persoonlijke expressiewil. En ook de heroïsche zelfverloochening en opofferingsgezindheid die op de klassieke rechtse deugdenschaal tot de grootste waarden behoorden hebben hun plaats moeten afstaan aan de eis van directe behoeftebevrediging en persoonlijke gratificatie.
| |
| |
Geen wonder dat links tegenover deze usurpatie van zijn eigen idealen tot nu toe moeilijk een antwoord heeft kunnen vinden. Het huidige populisme lijkt in veel opzichten de volkse voltooiing van wat in de jaren zestig begon als een tamelijk elitaire beweging onder, ironisch genoeg, een al even populistische denkmantel. De revolutie van de babyboomers beriep zich immers evenzeer op ‘het volk’ als dat datzelfde volk zich nu op zichzelf beroept. Ze kwam in het geweer tegen een bestel dat zij als hiërarchisch, onderdrukkend en vervreemdend kenschetste en plaatste daar de waarden van directheid, egalitarisme en spontaniteit tegenover. In de bevrijding van ‘het volk’ zou ook ‘de mens’ als geheel van zijn ketenen worden ontdaan, met een vrije cultuur van gedeelde overvloed en sensuele voldaanheid in het verschiet.
Het is de ironie van de geschiedenis geweest dat deze belofte voor een deel werkelijkheid geworden is en populistisch rechts in diezelfde mate kan gelden als de erfgenaam van het revolutionaire links van eergisteren. Eén ding is daarbij echter grondig veranderd. Het uitzicht van een veelbelovende toekomst is omgeslagen in het panorama van een dreigende neergang. Het paradijs bleek niet van elk gevaar gevrijwaard. De dreiging komt niet alleen van buitenaf, maar evenzeer van binnenuit, en die gedachte voedt de grootste angst.
Daar waar het ‘andere’ onder ons is dreigt de teloorgang van het paradijs het zichtbaarst: als in de vijfde colonne van een barbarij die de samenleving belooft terug te werpen naar haar eigen afgezworen verleden, de schimmige periode van voor de verlichting van de jaren zestig. Juist daarom worden in de strijd tegen deze inheems geworden ‘achterlijke’ cultuur díe verworvenheden in stelling gebracht die ons als onze meest recente eigen mutaties scheiden van onze afkomst: de emancipatie van homo's en vrouwen, de lichaamscultuur van de naaktheid, de onbelemmerde vrijheid in de keuze van de huwelijkspartner.
Stuk voor stuk zijn dat recente verworvenheden en ze bevinden zich allemaal op het gebied van de seksuele moraal: niet alleen het meest zichtbare maar ook het meest ideële erfgoed van de jaren zestig en zeventig. Dat is om twee redenen opvallend. In de eerste plaats omdat de ‘andere’ (moslim)cultuur de maat wordt genomen op basis van een probleem waaraan wij ons nog maar net zelf hebben ontworsteld. Maar in de tweede plaats verhult die strijd een andere, veel dieper stekende maatschappelijke mutatie die zich in de vooravond daarvan afspeelde.
Vrijwel niemand beleeft de grote sociaal-economische egalisering die Nederland vanaf de late jaren vijftig tot de vroege jaren zeventig doormaakte nog als een verworvenheid. Het lijkt alsof het altijd al zo wás dat arbeiderskinderen konden studeren, de boerenstand niet aan het land gebonden was en distinctie in de samenleving geen kwestie was van afkomst maar van verdienste.
| |
| |
In het collectieve bewustzijn geldt dat nu als zo vanzelfsprekend dat men zich er zelfs niet meer over verbaast. Laat staan dat het als criterium zou kunnen gelden voor de mate waarin een vreemde bevolkingsgroep zich aan de Nederlandse zou hebben aangepast.
Inburgering lijkt in Nederland uitsluitend een zaak te zijn geworden van morele en culturele omgangsvormen, niet van wat in het marxistische jargon ooit de economische ‘onderbouw’ en het bijbehorende bewustzijn heette. We veronderstellen klassengelijkheid als gegeven, en dus óók de daarmee gepaard gaande mentaliteit - zelfs al is die op mondiale schaal allerminst vanzelfsprekend.
| |
Een half woord
Het mag veelzeggend heten dat zowel de focus van het nieuwe ‘rechts’ als de eisen die de staat aan migranten stelt geheel gericht zijn op het moreel-culturele en niet op het sociaal-economische egalitarisme dat de vrucht is van de naoorlogse periode. Ten eerste omdat dat egalitarisme zo vanzelfsprekend is geworden dat het niet meer wordt opgemerkt, ook al is het in werkelijkheid de voorwaarde en oorzaak van de cultureel-morele omslag waarom het moderne Nederland zich graag op de borst klopt. En ten tweede - en dat is fundamenteler - omdat juist dit sociaal-economische egalitarisme steeds minder gewaarborgd lijkt. Noch het vooruitzicht van een welvarende toekomst, noch de belofte van bijna onbeperkte sociale stijging, noch de overwinning van een maatschappelijke tweedeling in bezittende en bezitsloze klasse lijkt nog langer onbedreigd of onaangetast.
Wat het op links parasiterende populisme rechts maakt is deze blindheid voor de harde wetten van de onderbouw. Rechtse populisten omarmen de cultureel-morele revolutie van de jaren zestig en zeventig zonder te bedenken dat daaraan een sociaal-economische revolutie vooraf moest gaan. Ze voelen zich dan ook zeer thuis bij het liberale en zelfs neoliberale denken dat ze als een verlengstuk van hun culturele liberaliteit willen zien - zonder zich te realiseren dat die cultuur zelf nu juist aan een sociaal-economisch egalitarisme is ontsproten.
Wellicht put die paradox de rechtse zelfmisleiding nog niet helemaal uit en richt het populistische onbehagen zich op cultureel-morele symbolen omdat het de economische werkelijkheid niet onder ogen dúrft te zien. Het vooruitzicht dat zich ontplooit is immers verre van bemoedigend. De veranderende economische orde lijkt een toekomst te beloven van een almaar afnemende inkomenszekerheid, van een rechteloosheid die zichzelf aanprijst als ‘flexibilisering’ en van een arbeidsinspanning die alleen maar langer in plaats van korter belooft te gaan duren.
| |
| |
In dit licht is de wonderlijke zwenking van de PVV, hét concentratiepunt van het rechtse populisme van dit moment, in het AOW-debat symptomatisch. Een ál te directe aanval op de verworven sociaal-economische rechten dreigt de aandacht af te leiden van het symptoom naar de kernoorzaak van de maatschappelijke onrust. Want hoe vreemd en ongemakkelijk sommige gebruiken van immigranten ook mogen zijn, en hoe ergerlijk de misdragingen van een kleine groep onder hen, werkelijk wakker ligt de burger pas van de ondermijning van zijn eigen welvaart. Dat die dreigt, daaraan is geen twijfel meer - zo bevestigen bijna alle economen en politici. Maar waaróm die dreigt, is een onderwerp van brede interpretatie.
Menig burger heeft in dat opzicht echter aan een half woord genoeg. De aanval op de culturele dreiging die uitgaat van de vijfde colonne der immigranten gaat wonderwel samen met de hernieuwde aandacht voor de economische dreiging die van hen lijkt uit te gaan. Het oude cliché van de ‘ingepikte banen’ vormt een welkome verklaring van de verslechterde economische uitzichten van de autochtone bevolking, en onttrekt daarmee de werkelijke lotsverbondenheid van de twee bevolkingsgroepen aan het zicht. Beide dreigen immers gebroederlijk het slachtoffer te worden van een nieuwe economische orde, die zichzelf als onvermijdelijk aandient.
De noodlottigheid waarmee de komst van een (neo)liberale orde wordt omgeven, als zou zij een dictaat zijn van een nieuwe mondiale werkelijkheid die menskracht en zeggenschap te boven gaat, verhult het feit dat deze wending in belangrijke mate een zaak van keuze is en allerminst als een natuurramp over ons heen is gekomen. In de afgelopen decennia is bewust naar de stichting van een dergelijk orde toegewerkt. De geesten zijn ervoor rijp gemaakt, terwijl in de jaren negentig de staat steeds verder werd afgebroken en de markt werd voorgesteld als de oplossing van alle problemen. Een tijd lang leken de beloften die daarmee werden gedaan tot in de hemel te reiken. Van schaarste zou in deze ‘nieuwe economie’ nooit meer sprake zijn.
Toch waren het niet de burgers zelf die deze keuze maakten. Zij deden dat indirect, door hun stem uit te brengen op partijen die hun toekomst zeiden te verdedigen maar deze in werkelijkheid in de waagschaal stelden. Achter het rechtse tamboereren op maatschappelijke veiligheid, betrouwbaarheid en nationale integriteit gaat een voorkeur schuil voor een economisch anarchisme dat zich liberaal noemt maar haar ware inslag toonde in het casinokapitalisme van de afgelopen decennia (al gaan sommige linkse partijen, na de afzwering van wat lang hun diepste overtuigingen waren geweest, wat dit betreft ook niet geheel vrijuit).
Dat dat de burger op de iets langere termijn geen voordeel heeft gebracht, mag inmiddels duidelijk heten. De grote debacles van
| |
| |
de voorbije jaren brachten aan het licht wat reeds lang dreigde en door sommigen al werd voorvoeld of zelfs aan den lijve ondervonden. Wie op de arbeidsmarkt nog slechts tijdelijke, hoogst flexibele contracten aangeboden kreeg, kon zijn neoliberale zegeningen slechts tellen zolang hij niet te zeer lette op de lange termijn en op de korte termijn een (soms hoogst) bevredigend inkomen wist op te strijken. Zodra dát feest voorbij was, klopte de werkelijkheid ontnuchterend aan de deur.
| |
Afgeschudde veren
Rechts kon daarmee wegkomen door de woede over deze economische wanorde af te leiden naar het gebied van het moreelculturele waarop het aanhoudend heftig gekrakeel in het leven roept. Ook daarin kan het echter aansluiten bij een erfenis van links, dat zich na de voltrekking van de grote economische omwenteling eveneens voornamelijk is gaan richten op de cultureel-morele ruimte die daardoor vrijkwam. Al lang voordat de socialistische bewegingen in de jaren negentig officieel hun rode veren afschudden, was hun aandacht verschoven naar ideologische thema's die zij in het verlengde meenden te zien liggen van haar aanvankelijke emancipatiewil en waartegen zij die laatste nu inruilden.
Dat had twee gevolgen. Om te beginnen verspeelde de socialis tische beweging haar mogelijkheid tegenover deze nieuwe economie een werkelijk geloofwaardig alternatief hoog te houden. Vanaf de jaren negentig capituleerde zij over vrijwel het hele spectrum (met uitzondering van de SP), niet alleen voor de liberale economie maar ook voor het liberale mensbeeld. Niet langer de gemeenschap (in grotere en kleinere kringen) waaraan zij haar naam ontleende vormde voor haar de primaire bouwsteen van de samenleving, maar de individuele mens met zijn of haar rechten. Het duidelijkst werd deze verschuiving uitgesproken door GroenLinks: niet verwonderlijk omdat juist deze partij de exponent kon worden van een transformatie van ‘links’ die in de jaren zeventig haar aanvang nam.
Hoe ingrijpend deze gedaanteverwisseling was, kan pas achteraf worden vastgesteld aan de hand van de thema's die in het linkse gedachtegoed de zorg voor de volksverheffing zijn gaan overstemmen. Zo kon vanaf dat moment het feminisme worden omarmd als een links thema, ook al was dat van oudsher veeleer een ‘burgerlijke’ aangelegenheid geweest dat soms zelfs haaks op het socialistische ideaal van klassenverheffing stond. De animositeit tussen het socialisme en de suffragettebeweging was niet zozeer voortgekomen uit de wil van de rode voorlieden de vrouw achter het aanrecht te houden (zoals wel werd beweerd), maar uit de onwil van deze beweging naast het vrouwenkiesrecht ook
| |
| |
een algemeen kiesrecht te omarmen. Democratie was voor haar (in het bijzonder in Engeland) een ideaal voor vrouwen én mannen, maar wel binnen de eigen kring en klasse.
Op soortgelijke wijze ontdekte links in de jaren zeventig het milieubehoud als politiek thema, dat tot dan toe zo niet veeleer rechts dan toch wel politiek neutraal geweest was. Het culturalisme van de ‘politics of identity’ completeerde deze linkse wending naar een zorg die de bovenbouw belangrijker begon te vinden dan de vraag naar de sociaal-economische onderbouw. Het treurige gevolg daarvan was dat de socialistische partijen, meegezogen in de triomf van een hoogopgeleide generatie van babyboomers, zich met haar fascinatie voor thema's die hen aanbelangden steeds verder verwijderde van hun oorspronkelijke achterban.
Die laatste wist maar al te goed dat de sociaal-economische revolutie weliswaar succesvol was geweest maar nog niet was afgerond. Haar verworvenheden waren echter wel groot genoeg om die achterban het besef te geven inmiddels aanzienlijk méér te verliezen te hebben dan slechts zijn ketenen. In plaats van zich druk te maken over de vraag hoe zij konden verkrijgen wat ze nog niet bezaten, moesten de leden daarvan zich nu afvragen hoe ze althans konden behouden wat ze reeds verworven hadden. Sociaal-economisch maakte hun revolutionaire geest dan ook gaandeweg plaats voor de behoudzucht van de middenklasse waarin zij grotendeels waren opgenomen. Hun keuze voor het economisch liberalisme was met die verschuiving in overeenstemming - hoezeer zij zichzelf ook mochten vergissen in de zegeningen die zij daarvan verwachtten.
| |
Angenehmere Töne
Modern en zelfs vooruitstrevend kon deze nieuwe klasse, die in een groeiend ressentiment gemakkelijk onder de invloed van het opstandig populisme kwam, zich echter nog voelen door de militante verdediging van de in het begin genoemde sociaal-moreel-seksuele waarden en de libertaire beginselen die ook zij gaandeweg was gaan omarmen.
Het resultaat van dit alles is een wending naar rechts die tegelijk liberaal én behoudend is. Die vrijheid van handeling verkondigt en deze vrijheid tegelijk (met een beroep op veiligheid, seksuele gelijkheid of modern fatsoen) beknot. Die een libertaire levenshouding omarmt maar uit angst voor de ontsporing daarvan gretig instemt met het neo-puritanisme van rechts én links. Die haar vrijheid van meningsuiting van elke beperking wil ontdoen maar bij iedere onwelgevallige bewering rap naar de rechter loopt. En die zijn mondigheid en zelfstandigheid opeist maar bij elke tegenslag roept om herstelbetaling. Die betutteling afwijst maar het maatschappelijk verkeer in toenemende mate dreigt te juridiseren.
| |
| |
Dat er na de lange jaren zeventig een nieuwe wending naar rechts zat aan te komen viel nauwelijks te loochenen. Dat deze de paradoxale vorm heeft aangenomen waaraan het populistisch volksgevoel zich momenteel heeft overgegeven, was minder goed voorspelbaar. Lang houdbaar lijkt deze intern contradictoire en onstabiele beweging niet te zijn, maar niets garandeert dat zij door iets beters zal worden afgelost. Apocalyptisch hoeft de toekomst nog steeds niet te zijn, maar zorgwekkend is ze wel - temeer omdat links er maar niet in slaagt zichzelf als een serieus te nemen factor opnieuw in het spel te brengen. De tijden zijn verward, en er is vooralsnog weinig dat angenehmere und freudenvollere Töne belooft.
Heeft tegenover deze stuwkracht van de onderbouw de bovenbouw van cultuur en literatuur nog een rol te spelen, zoals na de Franse Revolutie Schiller en Beethoven een humanistische wending trachtten te geven aan het geweld dat uit naam van de bevrijding over de Europese mensheid losgebarsten was? Is er, net als toen, ruimte voor een Ästhetische Erziehung des Menschen, zoals Schiller zijn poging noemde om de mensheid langs de weg van de kunst vooruit te brengen, nu die van de politiek zo gruwelijk ontspoord was?
Men moet de betekenis daarvan op korte termijn niet overschatten. Literatuur en kunst werken langzaam en secundair. Snelheid en directheid verkrijgen ze hoogstens wanneer ze bij de politiek aanhaken en daardoor, als politieke en propagandakunst, op sleeptouw worden genomen. Dat pakt voor hen zelden gelukkig uit. Literatuur werkt het beste als commentaarstem en reflectie, met alle zwakte die dat in het geweld van de actualiteit met zich meebrengt. Wanneer de politieke massa haar leuzen brult, klinkt de stem van de kunstenaar bijna onhoorbaar zwak, en wordt ze buiten de niche waarin de kunstenaar zich nu eenmaal ophoudt nauwelijks opgevangen.
Dat betekent uiteraard niet dat kunstenaars en schrijvers zich niet in het politieke debat zouden kunnen of mogen mengen. Maar hun specifieke métier doet er daarbij minder toe dan het feit dat zij zich tot publieke figuren maken, temidden van andere. Wellicht blinken zij dan uit in de gave van het woord of de verstandige gedachte, maar zelfs dat is niet zeker. En ook hún geluid klinkt allerminst eenstemmig, zoals blijkt uit de zeer uiteenlopende posities die zij in Nederland en Vlaanderen innemen.
Kunst peilt en verbeeldt de werkelijkheid, maar de zeggingskracht daarvan is niet die van de geschreeuwde leuze. Ze wordt slechts krachtig op de lange duur, doordat ze hardnekkig en aangrijpend blijft aandringen op het gemoed van een kijker of lezer die daartoe eerst uit het heetst van de strijd moet worden weggetrokken. Zij voedt mensen op, maar op het ritme van de generaties, niet op dat van de actualiteit. Zelfs baanbrekende werken als
| |
| |
Max Havelaar of Uncle Tom's Cabin deden er jaren over om hun invloed uit te oefenen.
Net als de filosofie vliegt de literatuur pas uit wanneer de nacht valt en het stof neerdaalt. In de rust van die Nachträglichkeit spreekt zij haar verhelderende woorden, die het onheil niet hebben kunnen voorkomen maar dat althans tot begrip trachten te brengen en daartegenover andere perspectieven openen. Zij inspireert, maar langzaam en pas na nadat haar publiek zich, moegestreden, in haar O Freunde! wil gaan herkennen.
|
|