Parmentier. Jaargang 18
(2009)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Lucas Hüsgen
| |
[pagina 80]
| |
blichen Verkaufsangeboten an Rechtsradikale ihre Grundstücke für höhere Preise an die Gemeinden verkaufen wollen’. Het zwaar verwaarloosde maar door dobermanns bewaakte perceel wordt uiteindelijk niet verkocht aan de NPD. Toch is het niet helemaal onwaarschijnlijk dat de partij op een of andere wijze bij de zaak betrokken was. Niet veel later haalt ze een vergelijkbaar kunstje uit met een oud landgoed in het Sauerland. Ondanks een stortvloed van protesten wil de bejaarde eigenares in eerste instantie niet van verkoop aan de partij afzien, terwijl de gemeente Menden op haar beurt te armlastig is om de vrouw uit te kopen. Pas als hogere bestuurlijke echelons vinden dat het plaatselijke begrotingsprobleem niet opweegt tegen de te verwachten imagoschade, steekt de gemeente zich nog wat dieper in de schulden om het bod van de NPD te overtreffen. Het landgoed wordt een idyllische achtergrond voor trouwpartijen. Ook de voormalige eigenares is in haar nopjes, zoals zeker ook haar aanstaande erfgenamen. Stemmen verluiden dat de partij, die zelf onder een flinke schuldenlast zucht, er een aardig procentueel zakcentje aan overhoudt. Dit komt vaker voor. Zeit-redacteur Toralf Staud bericht in zijn boek Moderne Nazis dat de NPD-afdeling van Jena zich zelfs per advertentie voor dit soort praktijken aanbiedt. Veel van dit soort capriolen verlopen, minstens zoals in het Sauerland, via de Hamburgse advocaat Jürgen Rieger.Ga naar voetnoot1 Hij verdedigde al menig neonazi en blijkt telkens heel precies de mazen van de wet te kennen. Zelf trad hij overigens pas laat toe tot de NPD die hij altijd wat slap en braaf had gevonden, hetgeen niet vreemd mag heten voor iemand die al twintig jaar lang de leider is van een spirituele beweging op nationaalsocialistische basis, de zogeheten Artgemeinschaft. Dat geheimzinnige elitecorps lijkt zich in stilte voor te bereiden op een herleving van de SS. Uitgaand van een geïdealiseerd Germaans verleden, propageert zij een leven naar de wetten van de natuur, zij het bezien vanuit een vrij beperkt sociaaldarwinistisch model waarin strijd en oorlog vooropstaan. Bovendien blinken daarin vooral de ‘nordentstammte’ mensen uit, en wel omdat deze lieden hun geschillen onder rasgenoten, edel als zij met zijn allen zijn, bij voorkeur beslechten via het rituele duel van de ‘holmgang’. Veelzeggend is hoe advocaat Rieger de complexe regels die onder de oude Scandinaviërs voor deze door de Romeinen reeds verboden praktijk schijnen te hebben gegolden tot een vrijelijk met de bijl zwaaienGa naar voetnoot2 reduceert. De Artgemeinschaft houdt er trouwens ook een eigen jaartelling op na, die bij wijze van verzet tegen het verwekelijkende christendom bij de bouw van Stonehenge begint. De website www.runenkunde.de merkt op dat de christelijke jaartelling op een fictief jaartal is gebaseerd: de heidense jaartelling begint daarentegen wetenschappelijk gefundeerd 1800 jaar eerderGa naar voetnoot3. De pochende precisie ziet | |
[pagina 81]
| |
echter over het hoofd dat in dat geval de eerste stenen van Stonehenge al werden geplaatst in het jaar 1300 voor Stonehenge. Erger nog: het bouwwerk werd 200 jaar voor het jaar 0 volgens de heidense jaartelling voltooid. Maar hoe het zeer bijzondere verbond tussen wetenschappelijke waarheid en nazi's ook in elkaar mag steken, 3807 jaar na het fictieve begin van de heidense jaartelling deden taferelen als in Weeze en Menden zich ook in Krefeld voor, een stad die treffend genoeg dichtbij Viersen is gelegen, de geboorteplaats van Voigt. Of de partij daarbij stilstond, is niet bekend: in ieder geval dreigde een onooglijke benedenverdieping te worden verkocht aan de NPD, wat tot felle antifascistische demonstraties aanleiding gaf. Op televisie verscheen een politiewoordvoerder met de geruststellende mededeling dat in Krefeld de NPD niets voorstelde. Bij de bondsdagverkiezingen in 2005 had ze immers maar 0,8% van de stemmen behaald. Dat schrale percentage is minder onschuldig dan het lijkt. Inderdaad behaalde de partij in 2005 niet meer dan 0,8% zogeheten Erststimmen en 0,7% Zweitstimmen, maar drie jaar eerder ging het in datzelfde kiesdistrict nog maar om 0,2% Zweitstimmen bij het mooie ronde getal van 0,0% Erststimmen, zoals overigens ook in 1998 het geval was. Een aanwas van minstens 400 procent laat zich moeilijk wegwuiven. Precies als in Weeze en Menden ging ook in Krefeld de omstreden koop niet door, maar het is maar de vraag of het daarom ging: de NPD had andermaal van zich doen spreken, conform het adagium van Christian Worch, een van de meest uitgesproken hedendaagse neonazi's, meer bepaald organisator van de herdenkingsmarsen voor Rudolf Hess: ‘Aktiv bleiben, sich imer wieder ins Gespräch bringen, Präsenz zeigen’.Ga naar voetnoot4 Het is zeker een goede zaak dat in - het westen van - Duitsland bij dergelijke gelegenheden prompt demonstraties volgen, maar het vertoon van verontrusting is precies wat de partij nastreeft. Doelgericht benut zij de oppositie als plaatsvervangende propaganda. Het is opmerkelijk hoe weinig accuraat de media berichten. In Weeze wekte de Rheinische Post paniekerig de indruk dat het pand in kwestie nagenoeg op de laatste draai naar het vliegveld is gelegen, terwijl het nog altijd zo'n vijfeneenhalve kilometer van het bedrijfspand verwijderd is. Zeker komen mensen die vanuit zuidelijker gelegen Duitse oorden met de auto naar vliegveld Weeze tijgen, voorbij aan het perceel, maar dat geldt niet voor de overige richtingen. Bovendien verdoezelt de paniek met al zijn hameren op de eventuele motieven van zich rijk rekenende eigenaren precies als later in Krefeld een onaangenaam feit. Bij de bondsdagverkiezingen van 2002 verwierf de partij in de Kreis Kleve - waarvan Weeze deel uitmaakt - slechts 299 Zweitstimmen, oftewel 0,2%. In 2005 zag het er heel anders uit: tegenover 1272 Zweitstimmen stonden nu opeens niet minder dan | |
[pagina 82]
| |
1427 Erststimmen. Zeker, dat is als in Krefeld altijd nog maar 0,8% van het totale stemmenaantalGa naar voetnoot5, maar het dreigement aan de grote wereld die zich per vliegtuigmotor dagelijks kenbaar maakt, komt duidelijk niet uit de lucht vallen. De partij, die vooral in delen van de voormalige DDR een stevige machtsbasis bezit, gelooft in voldoende westelijke ontvankelijkheid om ook daar haar gezicht steeds uitdagender te tonen. Bovendien stellen noch Rheinische Post noch Neue Rhein Zeitung de vraag hoe het mogelijk is dat een advertentiekrantje met zo nu en dan een nieuwsbericht in staat is te trompetteren over de brief van een Berlijnse partijleider aan een gemeentebestuur dat van die brief geen flauw benul heeft. Je zou minstens kunnen nazoeken of de uitgever van het advertentieblad daar iets vanaf weet. Die vragen lijken de twee grotere kranten koud te laten. De neonazi's hebben andermaal ontdekt dat hun acties niet verder hoeven te reiken dan pure provocatie. Als binge drinkers die zich voor de aardigheid inhouden, waren zij kort maar dreigend genoeg aanwezig. In de daaropvolgende stilte werden zij naar plan een fait divers.Ga naar voetnoot6
Vanuit Weeze en wijde omgeving nam eens een groep kinderen de trein naar Kleef. Ze zagen de watertoren, de draaischijf, de reparatiehallen, de locomotievenhal, de herberg voor de machinisten, enkele decennia later een voor een verdwenen. De kinderen zongen een liedje om de moed erin te houden. Van hun moeders hadden zij zelf gebakken bagels en roggebrood meegekregen. Wat vonden zij onderweg van het immense gebouw langs de spoorlijn? Wisten zij dat dit een psychiatrische inrichting was? Hadden zij er een idee van dat de bewoners van het gebouw ooit even lief als zij uit eigen beweging op een trein zouden zijn gestapt, toen het nog kon? Het gebouw zal hen minder hebben geïnteresseerd dan de trein die vanaf het westelijke perron door de vallei van Kranenburg en de Groesbeekse heuvels zijn spoor van stoomwolken trok over rails die tegenwoordig, overwoekerd, niets meer hebben uit te staan met Ingeborg Gerson, Fritz Davids, Julius en Hans Hertz, Edith Mendel, Erich Hoffstadt. De dertienjarige Edith werd gechaperonneerd door de zeventienjarige Erich. De overige vier waren allemaal veertien jaar. Fritz kwam uit Geldern, de broertjes Hertz uit Weeze, Edith en Erich uit Straelen, Ingeborg uit Aldekerk. Hun reis in januari 1939 had alles te maken met de brand die twee maanden eerder de synagoge van Geldern in de as had gelegd. De brandstichters van 9 november hadden er netjes op toegezien dat het vuur niet oversloeg op het aanpalende huis. | |
[pagina 83]
| |
Mijnheer Heydrich had er als hoofd van de Sicherheitspolizei bij alle politiebureaus in den lande telegrafisch op aangedrongen dat bij deze spontane actie Arisch eigendom er ongeschonden vanaf diende te komen. De kinderen die twee maanden later op reis gingen waren thuis in de synagoge. In Straelen waren diezelfde nacht bij de familie Mendel zowel meubels als etalages kort en klein geslagen. Het textiel uit de winkel was aan flarden gereten en op straat gekieperd. Bij veehouder Gustav Davids te Geldern bleef van zijn huis weinig over. Alsof hijzelf de stallen en de woonkamer, de zolders en de massieve voordeur in volle razernij had vernield, werd hij opgebracht door de politie. Daar sprak hij woorden die niet alleen zijn inzicht in de situatie verrieden, maar er ook blijk van gaven hoe hij als lid van een welbepaalde bevolkingsgroep geheel en al thuis was in het dialect dat aldaar onder de bevolkingsgroepen werd gesproken, een mengelmoes van Nederlands en Duits, waarbij het Nederlands het overwicht had: ‘Die maken ons alle kapott!’ Met zoon Fritz en twee leden van de familie Gerson moest hij voor een paar dagen op reis naar Zuid-Duitsland. Zij werden ondergebracht in concentratiekamp Dachau, een oord waar allerlei Duitse dialecten bijeenkwamen, ook gesproken door leden van die ene bevolkingsgroep waarvan enkele vertegenwoordigers nog maar kort tevoren vooraanstaande leden van de turnvereniging te Geldern waren geweest. De verhalen die zoon Fritz zijn vrienden en vriendinnen bij terugkeer uit Dachau wist te vertellen, boezemden de kinderen zoveel angst in dat zij besloten het er maar eens op te wagen. Zij moesten vluchten, de grens over, weg uit een land dat zich binnen een paar jaar onverwacht fel tegen hen had gekeerd; waar ze niet eens meer naar school mochten omdat in Frankrijk de een of andere jongeling een mijnheer van de ambassade had doodgeschoten. Zij waren lid van een bevolkingsgroep met een herkenbare naam. Zij heetten ‘joden’. Dat wil zeggen: de machthebbers spraken al een tijd nadrukkelijk van ‘Juden’, maar in de streek kon je ook ‘jood’ heten, en aan de andere kant van de rijksgrens - waar ze ook ‘jood’ zeiden - zouden ze zeker vinden dat je niet mocht worden vervolgd omdat je toevallig deel uitmaakte van een specifieke bevolkingsgroep. De kinderen bereikten het elegante station van de oude Rijksstad Nijmegen. Eerbiedig liepen zij over de marmeren vloer van de aankomsthal, en Fritz zei dat het wel een heiligdom van een vreemde religie leek, met zijn zuilen, pilasters en arcaden, zijn muurschilderingen van romantische landschappen, de hoge bogen, de fijne tegeltjes onderaan de zijwanden. Zelfs het houten bouwsel van de loketten gaf de indruk van een sacrale ruimte. In een land waar stations lijken op heiligdommen, waren kinderen in nood zeker welkom. | |
[pagina 84]
| |
Het weer was mild. Lichte opwinding overviel de kinderen toen zij voortliepen over de lange laan tot bij een grote rotonde. Daar wisten zij niet of zij nu blij of bang moesten zijn: een voornaam café-restaurant dat boven alles uittorende, heette Germania. Natuurlijk waren ook zij Duitsers, maar ze wisten niet bij welke Duitsers de eigenaren van het restaurant hoorden. Ook was daar een standbeeld dat een katholieke bisschop verbeeldde. Zij vroegen zich af waarom de bisschop zo prominent aanwezig was naast een elegant restaurant met weids terras. Zij wisten niet dat de bisschop in het verre China was vermoord omdat hij een vreemd geloof verkondigde. Hij werd hier als martelaar vereerd.
Dat laatste klopt. Andere elementen uit het verhaal zijn verzonnen. De kinderen zagen aankomsthal, noch restaurant of stenen man in kazuifel. Zij kwamen nooit verder dan de douanebeambten op het perron van het spoor naar Duitsland. De besnorde heren deelden de kinderen die om asiel verzochten mede dat zij niet welkom waren, en dat zij spoorslags met de trein terug moesten, en dat zij op de sacrale ontvangsthal nooit een blik konden werpen, want al spraken zij nagenoeg dezelfde taal, ze moesten terug. Wij kunnen ons geen problemen veroorloven met de grote buurman: dat spoor ligt er niet voor jullie, maar voor commercieel interessant vervoer, wij kunnen ons niet veroorloven dat het in gevaar komt. Het ga jullie goed in het goede Duitsland. De kinderen waagden het er een paar weken later een tweede keer op. De situatie in hun land moest de Nederlanders nu toch duidelijk zijn. Andermaal echter stuitten zij op de commerciële diplomatie. Dus keerden Ingeborg Gerson, Fritz Davids, Julius en Hans Hertz, Edith Mendel en Erich Hoffstadt definitief terug naar waar zij vandaan kwamen. De broertjes Hertz overleefden de daaropvolgende oorlog dankzij de burgemeester van Weeze, die zich er persoonlijk voor inzette dat zij niet naar Polen werden gedeporteerd. Dat deed deze Wilhelm Heitmeyer niet alleen voor halve joden als de jongens Hertz, maar voor alle joden uit zijn gemeente. Hij liep daarmee een groter gevaar dan de Nijmeegse douaniers. Maar misschien vonden die dat de jongens niet moesten klagen, want zowel Julius als Hans genoten na de oorlog een mooi leven in Florida. Ook Ingeborg Gerson vertrok naar het buitenland en zal daar nog wel eens hebben gedacht aan de dappere mannen wier taal zij zo goed kon verstaan, ook toen zij niet in het land werd toegelaten. Met haar kennis van het Nederlands had zij tegenwoordig een inburgeringscursus met goed gevolg afgelegd. Dat lag destijds anders. Op 10 oktober 1942 werd zij met haar ouders Felix en Anna, haar zus Helga en broer Hans Josef gedeporteerd naar een plaats geheten Auschwitz, nadat zij eerst het ‘SS-Sammellager’ in het Belgische Mechelen had leren kennen. Ondanks al haar reis- | |
[pagina 85]
| |
indrukken overleefden de Gersons het reisdoel. De Nijmeegse douaniers hebben op hun oude dag vast de Costa Brava wel eens bezocht. Erich Hoffstadt deed niet aan Kerst. Hij werd op 11 december 1941 getransporteerd naar Riga-Salaspils. Het zal een teleurstelling zijn geweest dat aan die reis geen douaniers te pas kwamen. Ook waren er weinig douaniers voorhanden, toen Erich Hoffstadt te Riga het leven liet, op onbekend tijdstip. Wij kunnen slechts opmerken dat hij op 8 mei 1945 door de burgerlijke stand van Berlijn Mitte werd doodverklaard. Erich Hoffstadt trok niet in zijn eentje vanuit Straelen naar Riga-Salaspils. Het stelt de douaniers en hun nazaten gerust om te vernemen dat Hoffstadt zijn kennis van Europa samen met zijn hele familie mocht verbreden, met nog heel veel andere mensen uit dezelfde plaats - waar mijn oudoom woonde. Een van die anderen (misschien wel eens door mijn oudoom op een ruikertje getrakteerd) was meisje Edith Mendel dat ook in Riga herinneringen zal hebben gekoesterd aan de momenten dat de trein door de bossen van Groesbeek toog en het elegante station van Nijmegen bereikte. Dankzij de inzet van de douaniers wier taal zij zo goed verstond, reisde zij later met Erich Hoffstadt en diens familie, plus een paar familieleden van haar zelf, naar Riga-Salaspils, en zij overleed er in het jaar 1943. De precieze datum van haar overlijden heeft niemand kunnen boekstaven. Het overlijden van Fritz Davids, ooit leerling aan de tuinbouwschool, werd elders nauwgezet vastgesteld: 2 juli 1942. Te Dachau.
Van Nijmeegse douaniers kan niemand verwachten dat zij om een troepje loslopende kinderen een persoonlijk risico aanvaarden. Zij waren als loutere plaatsvervangers niet verantwoordelijk voor het politieke bestel aan gene zijde van de grens, noch voor het beleid, gevoerd te Den Haag. Laat staan dat de Nederlandse regering verantwoordelijk kan worden gesteld voor een Duits beleid dat dan wel stilaan zijn ware gezicht liet zien, maar nog altijd niet voluit datgene deed waarvoor je kon vrezen. Anderzijds hebben de douaniers ook vast zoiets als medelijden ondervonden met dat ongeregelde zooitje kinderen in panische angst, zeker toen zij voor de tweede keer de terugweg moesten aanvaarden. Je mag je afvragen hoe de Nederlandse ambtenaren zich die avond hebben gevoeld bij het naar binnen werken van de hutspot of bij het hanteren van het scheermes de volgende ochtend. Heeft iemand toen de morele diepte ervaren die zich aan hen had voltrokken? Elk voor zich belandden de douaniers in het vacuüm tussen een daad vanwege een regeringsopdracht en de paniek in de ogen van zes onbekende kinderen - waarbij wij er voor het gemak van | |
[pagina 86]
| |
uitgaan dat geen van de douaniers in politieke of andere zin voor antisemitisme bevattelijk was. Moeten de douaniers de verantwoordelijkheid op zich nemen voor het lot van onbekende kinderen met een ander paspoort of droegen zij enkel verantwoordelijkheid voor de eigen staat? Moest het hen iets uitmaken dat de kinderen afkomstig waren uit een gebied dat historisch nauw verbonden is met de grensstad zelf, een gebied waar mensen destijds nagenoeg dezelfde taal spraken? Hebben de douaniers nog vaak aan de kinderen gedacht, aan alle andere mensen die ze de toegang tot het Nederlands grondgebied weigerden - al lieten zij er zeker ook binnen? Hoe zal het ze zijn vergaan, toen zij voor het eerst vernamen van het bestaan van Auschwitz en die andere plekken waar de zes kinderen eventueel terecht waren gekomen? Realiseerden zij zich toen pas, zelfs ondanks de zelfdoorstane beproevingen van de bezetting, waaraan zij de kinderen hadden uitgeleverd? Hoe hebben de douaniers na 1945 aangekeken tegen veertienjarigen; hoe hebben zij zich tegenover hen opgesteld? Hebben zij zich jarenlang voorgehouden, dat zij juist schuld zouden hebben bekend aan de verwerpelijkheid van al hun overige daden als zij voor die toevallige groep een uitzondering hadden gemaakt? Had de uitzondering het kwaad pas werkelijk pregnant gemaakt, waarmee het centrale dilemma van de verantwoordelijkheid bij de gezagsdrager meteen open en bloot op straat had gelegen? Is dat de redenering die de kinderen van de douaniers bezigden, zodra zij van de weigering door ouder of grootouder hoorden? De weigeringen vormden twee onbeduidende momenten in een dagelijkse situatie, maar in hoeverre leven zij voort, ook aan de kant van diegenen die je misschien daders moet noemen, al waren zij dat slechts in de tweede graad? Hoe je de zaak ook al dan niet vergoelijkend belicht, feit blijft dat de zes kinderen een grotere kans op overleven hadden gehad, als zij waren toegelaten tot Nederlands grondgebied. Wat heb je ervoor over om je te verlossen van het ongemakkelijke gevoel dat je door eigen onontkoombaar handelen een ander kwaad hebt aangedaan, de ander misschien wel de dood hebt ingejaagd; hoe lang kun je dat onaangename besef verdragen of je ervan vrijpleiten? Het blijft altijd mogelijk dat er geen kritische grens bestaat, maar hoeveel gehoorzaamheid en subordinatie verdraagt een onrechtvaardig of zelfs ronduit misdadig systeem, en waar begint de zaak te kantelen, welke daad is net genoeg om de tegenstand te mobiliseren? Ben je niet iedere keer dat je je onttrekt aan de morele verantwoordelijkheid ten opzichte van een vreemde, al heb jij het formele recht aan je kant, extra schuldig omdat je die kritische grens niet hebt willen beproeven, zoals ook de tegenstander constant op zoek blijft naar de kritische grens van wat jij verdraagt? Je weet nooit op voorhand welke daad genoeg is, welke daad te | |
[pagina 87]
| |
weinig. Zelfs de douaniers, de bewakers van grenzen, hadden van de limiet geen flauw benul.
De Nederlandse politicus Geert Wilders beroept zich tegen aantijgingen van verwantschap met het nationaalsocialisme graag op de culturele invalshoek waarmee hij Nederland tegen de islam verdedigt. Hem gaat het niet om de bedreigde biologische eigenschappen van het Nederlandse volk, zoals het een nazi zou betamen, maar om de Nederlandse en zelfs de hele westerse cultuur. De rondom hem samengestelde partij (waar je anders dan bij de meeste partijen uit de westerse cultuurgeschiedenis geen lid van kunt worden) vertoont zelf een elastische omgang met dat griezelige begrip. Zo wond fractiegenoot Martin Bosma zich eind 2008 op over een schooluitgave die de door zijn leider vervaardigde film Fitna op één lijn stelde met Mein Kampf. Voor die boosheid gebruikte hij overigens niet het argument dat Hitler zijn boek tenminste nog zelf had geschreven, zonder zoals Wilders inbreuk te plegen op het auteursrecht, iets wat binnen de westerse cultuur niet hoog wordt aangeslagen. Maar of hij het nu zo sportief bedoelde of niet, succes boekte hij wel. Staatssecretaris van Onderwijs Sharon Dijksma (PvdA) riep de uitgever van het gewraakte schoolboek prompt tot rectificatie op: ‘Hier is duidelijk een grens overschreden’. Inderdaad: die grens werd overschreden, dat hier de uitvoerende macht op de stoel van de rechter ging zitten, de trias politica schond. De staatkundige finesse deerde niemand. Het staatsrecht is niet de sterkste kant van parlementariërs, die drijven op een retorisch vermogen tot het wekken van verontwaardiging. Het viel daardoor weinig mensen op dat dezelfde Bosma maar een paar dagen eerder het Nederlandse systeem van kunstsubsidies aldus verdacht had gemaakt: ‘We hebben al 65 jaar landelijke kunstsubsidies. Die hebben we te danken aan een linkse politieke partij, een socialistische organisatie, namelijk de NSB’. Deze vlijmscherpe gedachtegang mondde uit in een gepassioneerd pleidooi voor het afschaffen van alle kunstsubsidies, omdat topkunst immers nooit uit subsidies kan ontstaan.Ga naar voetnoot7 Hij besloot met: ‘Laat Mussert alsnog het rambam krijgen,’ vergat echter te vermelden dat ook verworvenheden als verplichte ziektekostenverzekeringen en vaste bedrijfsvakanties nationaalsocialistische bedenksels zijn. Ongestraft mocht al met al deze volksvertegenwoordiger enige decennia Nederlandse cultuurpolitiek tot residu van het nationaalsocialisme verklaren en onderhands zijn politieke tegenstanders tot medeplichtigen aan Auschwitz bombarderen. Wilders en de zijnen mogen zich graag beroepen op de westerse judeochristelijke alsmede humanistische traditie, maar afgezien van de vraag hoe | |
[pagina 88]
| |
trots die beschaving mag zijn op de vroegmiddeleeuwse pogroms die begonnen als een middel om de woede jegens islamieten te koelen op het naast de deur wonende joodse surrogaat en daarmee voor het westerse antisemitisme de grondslag legden, het judeochristelijke principe ‘Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij het hun doen’Ga naar voetnoot8 is niet aan hun partij besteed.
Er zijn mensen die vinden dat Wilders bij uitstek het recht heeft zich op te winden over alles wat maar riekt naar nationaalsocialisme. Hij heeft zich immers altijd aan de kant van Israël opgesteld, heeft daar als jongeling drie jaar van zijn leven doorgebracht, heeft doodsangsten uitgestaan bij aanvallen vanuit Jordanië, en heeft het land bovendien al een goede veertig keer bezocht. Wilders is echter een dusdanige specialist in grote getallen dat je al bijna aan zijn humanisme gaat twijfelen: naast die reeks bezoekjes heeft hij volgens een interview in HP/De Tijd niet minder dan honderd (100!) keer de Koran gelezen. Het periodiek verzuimt echter te vragen hoe vaak de heer Wilders het andere lid van zijn welbekende vergelijking heeft gelezen. Op zich is dat niet vreemd: op de een of andere manier klinkt de zin ‘ik heb Mein Kampf honderd keer gelezen’ beslist minder vertrouwenwekkend dan ‘ik heb de Koran honderd keer gelezen’. Daar zwijgen we dus maar over. Los daarvan: het honderd keer lezen van hetzelfde boek is precies het soort praktijk dat je verwacht van gelovigen. Het humanisme onderkent juist de veelheid van het schrijven en daarmee van het lezen. Met dat hoge aantal, wel zo sprookjeachtig dat het rechtstreeks uit Duizend-en-een-nacht zou kunnen stammen, lijkt Wilders vooral indruk te willen maken bij een electoraat dat huis-aan-huisfolders al een hele uitdaging vindt. Waar hij zijn kiezers in hun twijfels aan Marokkaanse buurjongens op scooters probeert te paaien, maakt hij ze meteen ook pijnlijk bewust van hun intellectuele achterstand - die zij alleen enigermate kunnen ophalen door op hem te vertrouwen. Geert Wilders heeft in al zijn belezenheid ook heel duidelijke opvattingen over het onderwijs. In een interview met het Nieuw Israëlitisch Weekblad meldt hij dat hij geen problemen heeft met het bestaan van afzonderlijke joodse scholen in Nederland, en wel omdat het jodendom anders dan de islam volop heeft bijgedragen aan de Nederlandse cultuur: ‘De westerse beschaving is een gecombineerde erfenis van christendom, jodendom en humanisme. Het jodendom maakt al eeuwen deel uit van de culturele hoofdstroom, de joden hebben er belangrijke bijdragen aan geleverd’.Ga naar voetnoot9 Door al zijn lectuur van de Koran (en voor de betrouwbaarheid van zijn beweringen hopelijk toch ook van Mein Kampf) heeft Wilders te weinig tijd gehad om te ontdekken (bijvoorbeeld via de Engelse Wikipedia) dat de islamitische beschaving zich de | |
[pagina 89]
| |
moeite heeft getroost om voor Nederland de molen te ontwikkelen. Zonder dit ingenieuze tijdverdrijf hadden wij het door Wilders zo verfoeide woord ‘polderen’ niet eens kunnen verzinnen, al is misschien juist dat het probleem. Die malle islamieten hebben trouwens ook nog eens de universiteiten uitgevondenGa naar voetnoot10 (die Wilders enkel bezocht via de postbestelling van de Open UniversiteitGa naar voetnoot11), en je hoort zelfs fluisteren dat onze goede oude hutspot een islamitisch bedenksel is. Bovendien: wat zou onze beschaving vandaag de dag nog waard zijn zonder de nazaten van de Arabische qitara, een muziekinstrument met snaren waar je op kunt tokkelen? Maar welke islamitische bijdragen aan de mondiale beschaving je ook zou opsommen, ze vallen in de ogen van Wilders zeker altijd weg tegen de rol die de joodse Thora in zijn hoedanigheid van Oude Testament binnen de westerse cultuur heeft gespeeld. Het is daarom misschien verstandig om 's mans argument nog eens nauwgezet onder de loep te nemen: een geloofsgemeenschap moet dus eerst een bijdrage leveren aan de cultuur waarbinnen zij zich bevindt voordat zij op enige rechten aanspraak kan maken. Of, in ietwat minder soepel Duits: ‘Die staatsbürgerlichen Rechte im erneuerten demokratischen Gemeinwesen sind gebunden an die Impflichtnahme des Staatsbürgers für die Lebenssicherung der sozialen Gemeinschaften’. Echt waar, hier staat met zoveel woorden precies hetzelfde: je burgerrechten zijn afhankelijk van je bijdrage aan het heil van de democratische gemeenschap. Het is wat flauw, maar toch stamt dit citaat uit een in 1972 opgesteld manifest dat mede de marsrichting zou bepalen van de hernieuwde Nationaldemokratische Partei Deutschlands.Ga naar voetnoot12 Ik beklemtoon nadrukkelijk dat ik slechts attendeer op een volstrekt toevallige overeenkomst met het denken van een duister groepje neonazi's uit de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Laat ik voorlopig enkel opmerken dat dit criterium een afwijzing inhoudt van de ‘Universele verklaring van de rechten van de mens’, in het bijzonder artikel 26, lid 3, waarin het recht van ouders wordt gegarandeerd om ‘de soort van opvoeding en onderwijs te kiezen, welke aan hun kinderen zal worden gegeven’. Die Verklaring werd opgesteld als een reactie op de politieke beweging die het joden na de Kristallnacht verbood hun kinderen naar school te sturen.
Er valt trouwens wel wat voor te zeggen om het extreemrechtse karakter van een partij niet louter te definiëren aan de hand van racistische uitsluiting. Zo deelde op tv een vooraanstaande sociaaldemocraat eens sussend mede dat het economische programma van de PVV geen overeenkomsten vertoonde met het economische programma van de NSDAP. Op zichzelf genomen was het knap dat de man een volwaardig programma had weten te destilleren uit de kretenGa naar voetnoot13 die bedoelde kiesvereniging onder het kopje ‘belas- | |
[pagina 90]
| |
tingverlaging’ voor de verkiezingen van 2006 had bijeengeharkt en die neerkwamen op: ruim baan voor bedrijfsleven en politie - de nachtwakerstaat van wakker Nederland. Maar inderdaad, dat lijkt niet direct op de economische eisen, zoals geformuleerd in de 25 punten die vanaf het begin het partijprogramma van de NSDAP vormden. Daarin wordt gerept van verstatelijking van grote trustfirma's, winstdeling, een einde aan de grote warenhuizen ten voordele van de kleine middenstand, verzet tegen grondspeculatie. Dat klinkt nauwelijks naar liberalisme. Toch is het interessant om op te merken dat Götz Aly in zijn Hitlers Volksstaat toont hoe de nationaalsocialistische staat nu juist mede tot zijn moorddadige roofzucht werd gedreven doordat de leiding er, ondanks vele ambtelijke oproepen in tegengestelde richting, tot op het laatste moment niet over piekerde al te hoge belastingen te heffen, minstens bij de gewone man: het zou de steun van het Duitse volk, gelijmd met prachtvolle sociale verworvenheden, enkel hebben doen afbrokkelen. Onder die sociale vlag toog een roverskapitalisme voort waarbij het latere neoliberalisme al gauw een filantropisch project leek. De algehele economische structuur van het nationaalsocialisme vatte Franz Neumann samen als: ‘Die Unternehmerinitiative ist nicht tot; sie ist so lebendig wie je zuvor und vielleicht noch mehr als dies’.Ga naar voetnoot14 Zo bestaat er misschien niet noodzakelijk een reden waarom de harde liberaal Wilders de feitelijke economische politiek van de nazi's niet voor een deel zou omarmen. Bovendien ziet de eerder aangeduide sociaaldemocraat over het hoofd dat het 25-puntenprogramma van de NSDAP een typisch voorbeeld vormt van de structurele ambivalentie in de publieke uitspraken van de partij. Van meet af aan waren zij erop berekend om mensen te enthousiasmeren voor mogelijkheden waarvan de aanhang de portee niet meteen overzag maar waarvan ze de dreiging wel voelde, zonder dat die laatste weer al te expliciet kon worden uitgespeeld. Al te vroege verheldering had de uitvoering aan te hoge verwachtingen onderworpen, en mensen vooral van hun eigen wensen afgeschrokken. Dit maakt het weinig productief om de programmapunten van hedendaagse populisten langs de meetlat van het nationaalsocialistische beginselprogramma te leggen, al zijn en blijven er overeenkomsten. De nationaalsocialistische verplichting uit punt 10: ‘Erste Pflicht jedes Staatsbürgers muß sein, geistig oder körperlich zu schaffen.’ laat zich bijvoorbeeld samenvatten als ‘Werken voor een uitkering’ uit het PVV-Verkiezingspamflet 2006, al is de Nederlandse versie weer een stuk radicaler: de te nemen maatregelen worden hier al verdisconteerd. De nationaalsocialistische versie houdt nog een slag om de arm, wat ook precies de bedoeling was. Onderhuids wordt gesuggereerd dat speculeren met geld (zoals joden dat volgens nationaalsocialisten immers dag in dag uit zitten te | |
[pagina 91]
| |
doen) geen scheppende arbeid is. Hoe het ook zij: de oppervlakteboodschap bestaat in elk geval uit de eis dat eenieder heeft bij te dragen aan samenleving en cultuur. Dergelijke opvatting is natuurlijk bemoeiziek, maar aangezien ook heel brave partijen als de Nederlandse christendemocraten zich hieraan te buiten te gaan, is het vooral de vraag hoe de bijdragen worden gemeten en gewaardeerd, en zeker ook: hoe de criteria worden geformuleerd op basis waarvan een partij tussen bevolkingsgroepen zijn grenzen trekt. Zo was het voor Hitler niet voldoende om de oude antisemitische clichés te herhalen: als hij niet aannemelijk kon maken waarom het jodendom principieel te verfoeien was, dan bestond er geen enkele grond om het zomaar pardoes weer op de voorgrond te plaatsen, juist nu de joden zo geïntegreerd, zelfs vaak volledig geassimileerd waren binnen de Duitse samenleving. Alleen een redenering die aandeed als onbetwistbare syllogistiek kon als doorslaggevende legitimatie van hernieuwde discriminatie fungeren. Als joden al de schuld waren van de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog en het Verdrag van Versailles, dan moest dat liggen aan een specifiek, onoverkomelijk en liefst oncontroleerbaar probleem. Het is niet genoeg om, zoals in hoofdstuk 11 van Mein Kampf gebeurt, te stellen dat de joden vooral parasieten zijn. Die aloude opvatting was stilaan krachteloos, zeker ook omdat je de joden in Duitsland nauwelijks meer als zodanig kon herkennen. De inleiding tot de redenering biedt echter een geheel nieuw element, dat door zijn ‘irgendwie’ vaag en daarmee extra filosofisch wordt gehouden: ‘der Jude besitzt keine irgendwie kulturbildende Kraft’. De jood is met andere woorden niet in staat om vanuit zichzelf tot cultuur te komen. Ook als hij denkt dat hij het wel doet, kan hij niet werkelijk ‘irgendwie’ een bijdrage leveren aan de hem omringende cultuur. Dat heeft zijn gevolgen: ‘Da der Jude niemals einen Staat mit bestimmter territorialer Begrenzung besaß und damit auch nie eine Kultur sein eigen nannte, entstand die Vorstellung, als handle es sich hier um ein Volk, das in die Reihe der Nomaden zu rechnen wäre’. De jood met zijn fundamenteel tekortschietende culturele hechting is echter niet eens een echte nomade. Ook ariërs, vertelt Hitler, zijn in de VS als pioniers van hot naar her getogenGa naar voetnoot15, en daar kun je het rondtrekken van joden onmogelijk mee op gelijke voet stellen. Een echte nomade heeft immers nog een gezonde verhouding tot de arbeid. Van joden kun je zoiets niet verwachten: door het ‘irgendwie’ ontbreken van de ‘kulturbildende kraft’ komen ze nooit verder dan de status van parasieten. En door te doen alsof ze dat helemaal niet zijn, door zich binnen de maatschappij actief op te stellen, zijn ze niet alleen sluw, maar vooral ook oneerlijk ten opzichte van zichzelf: | |
[pagina 92]
| |
Er muß, um sein Dasein als Völkerparasit führen zu können, zur Verleugnung seiner inneren Wesensart greifen. Je intelligenter der einzelne Jude ist, um so mehr wird ihm diese Täuschung auch gelingen. Ja, es kann so weit kommen, daß große Teile des Wirtsvolkes endlich ernstlich glauben werden, der Jude sei wirklich ein Franzose oder Engländer, ein Deutscher oder Italiener, wenn auch von besonderer Konfession. Besonders staatliche Stellen, die ja immer von dem historischen Bruchteil der Weisheit beseelt zu sein scheinen, fallen diesem infamen Betrug am leichtesten zum Opfer. Deze beschuldiging van een parasitaire leugenachtigheid als raskenmerk kan het dus niet stellen zonder het culturele argument als je nog de meest geassimileerde jood wilt treffen. Die mag dan wel doen alsof hij opgaat in de hem omringende cultuur, hij zal daar van binnenuit nooit werkelijk deel van uitmaken, wat hij zelf nog wel het beste weet: bij ontstentenis van die ware scheppende kracht kan hij er alleen van profiteren, al slooft hij zich nog zo uit. Nu behelst dit op zichzelf een tegenspraak: als joodse culturele producten slappe aftreksels zijn, waarom zouden we die dan moeten bestrijden? Tenzij we bang zijn dat die slappe aftreksels geleidelijk aan ook de Arische opvattingen van cultuur bepalen: dat gevaar schijnt zich vooral voor te doen in een democratie met wettelijke waarborgen. We mogen hierbij niet uit het oog verliezen dat de nazi's de joodsheid van hun slachtoffers niet langs orthodox-joodse weg determineerden aan de hand van de vraag of de moeder joods was. Zij lieten zich leiden door de vraag of iemand vier joodse grootouders had. Maar omdat een dergelijke zoekmethode onvermijdelijk tot een oneindige regressie had geleid, werd het joods-zijn van de grootouders zelf bepaald door hun actieve uitoefening van het geloof, of zoals H.W von der Dunk zegt: ‘Het biologistische determinisme moest zich kortom in laatste instantie beroepen op het religieuze criterium en op de orthodox-joodse afstammingsnorm’.Ga naar voetnoot16 Het is dus niet anders: zelfs de vulgair darwinistische racisten van de NSDAP ontkwamen uiteindelijk niet aan het culturele argument. De grenzen met de opvattingen van de PVV zijn dus minstens vloeiend, al vallen zij zeker niet samen met de reden waarom Geert Wilders islamieten het mensenrecht van de vrije keuze van onderwijs ontzegt. Voor zover het zich laat aanzien, onderscheidt hij ook nog altijd tussen de religie enerzijds en de individuele persoonlijkheid van de afzonderlijke aanhanger anderzijds. Zodra die laatste zijn geloof afzweert, bevindt hij zich onder de paraplu van de humanistisch-judeochristelijke traditie. Of zijn grootouders nu wel of niet vijfmaal daags hun gebeden tot Mekka richtten, speelt voor Wilders geen rol. Maar de loutere idee dat islamieten | |
[pagina 93]
| |
minder rechten moeten genieten omdat zij nooit wezenlijk aan de Nederlandse cultuur hebben bijgedragen (wat voor het overige niet klopt), komt dus gevaarlijk dicht bij een substantiële ondergraving van de principes die Wilders zelf beweert hoog te houden. Samen met nog wat van die opvattingen groeit dat beroep op de humanistisch-judeochristelijke traditie uit tot een alibi. Ik noem 's mans verlangen naar eenwording tussen Nederland en Vlaanderen (een echo van het per Anschluss gerealiseerde punt 1 der nationaalsocialisten) of zijn weerzin tegen de Europese Unie: alsof Nederland op een of andere wijze meer humanistisch-judeochristelijk is dan de rest van Europa, met uitzondering natuurlijk van Vlaanderen. En wie aanneemt dat Wilders naar een Nederlandse unie verlangt uit een speciaal zwak voor de taal als samenbindend principe, moet zich op het hoofd krabben bij de racistische retoriek die 's mans onderkoning Hero Brinkman over de Nederlandse Antillen formuleert. Telkens blijkt de draagwijdte van de niet-islamitische traditie nogal flexibel. Anderen mogen zeker minder van dergelijke flexibiliteit genieten: wie islamieten die hun geloof niet afzweren reduceert tot hun geloof, ontkoppelt hen van elke geografische verbondenheid met Nederland. Met het onderhands gelegde accent op de onbepaaldheid van de islamitische diaspora creëert Wilders stilzwijgend de dreiging van de uitvretende nomade - die, als wij Hitler mogen geloven, om die reden dus geen echte nomade is. Hij doet maar alsof want hij is maar alsof. Daarmee rechtstreeks in verband staat die ene eis dat je voor je uitkering moet werken: dit affront aan de Nederlandse traditie van sociale wetgeving vormt een onontbeerlijk onderdeel binnen een web aan uitzettingsgronden, eufemistisch door de wereld gaande als het ‘immigratieplan’ van de partij. Het is niet helemaal misplaatst om hier bij wijze van waarschuwing te herinneren aan de Marrano's en hun ervaringen in het Spanje van de late middeleeuwen. ‘Marrano's’, de ‘zwijnen’, vormde de bijnaam van de Spaanse joden die zich uit angst voor moord- en plunderpartijen in grote getale hadden laten kerstenen, al was het maar omdat zij in navolging van hun grote denker Maimonides van mening waren dat ‘doop onder dwang aanvaard moest worden, maar geen innerlijke afwending van het christendom betekende.’Ga naar voetnoot17 Niet alle joden lieten dit over hun kant gaan: rond 1500 lieten 150.000 van hen zich liever verdrijven dan dopen. Slechts 50.000 joden verkozen als christenen in Spanje te blijven. Vervelend genoeg voor die andere Spanjaarden kon je een jood dus niet meer aan zijn geloof herkennen. Plotseling speelde de zuiverheid van het bloed toch een rol: van bepaalde beroepen moesten diegenen worden uitgesloten die nog niet tot in de vierde generatie waren gekerstend. Soms is het stellen van een eis niets anders dan een beginpunt. | |
[pagina 94]
| |
De kinderen die Nederland tot tweemaal toe bezochten, fluisteren mij toe dat Geert Wilders uitgekiend profiteert van het Nederlandse kwade geweten. Zijn spel met de nationaalsocialistische scheldwoorden toont aan dat hij heel precies weet wie zich schuldig voelen: al diegenen wier voorvaderen niet konden voorkomen dat Nederland als geen ander land in het westen meedeed aan de jodenvervolging. Wilders biedt mensen de gelegenheid zich plaatsvervangend onder de goeden te scharen, terwijl ze daarmee niets hoeven in te boeten aan hun weerzin tegen vreemdelingen, of die nu afkomstig zijn uit Polen, Marokko of de Antillen. En door zich op gezette tijden te buiten te gaan aan scheldpartijen die ooit waren voorbehouden aan links, houdt hij de dreiging in stand. Zijn hele gedrag teert op de suggestie dat hij als geen ander weet waar hij het over heeft, zodra hij het woord ‘fascistisch’ of ‘nazi’ in de mond neemt: dat al die vreemdelingen er nog goed van af komen, want stel je voor dat hij echt een nazi was, en dat hij werkelijk iets tegen joden had. Dan zouden ook zij, de niet-joodse vreemdelingen, er stevig van langs krijgen. Geert Wilders weet precies waar hij door zijn tegenstanders van wordt verdacht. Maar vooral weet hij dat Nederland nog altijd niet de scherpe woorden van Abel J. Herzberg in daden heeft omgezet: ‘Je bent pas een anti-nazi als je niet meer verontwaardigd bent’.Ga naar voetnoot18 Wilders doorziet hoe je met dichtgeknepen lippen verontwaardiging speelt. Daarop moet hij wel drijven, want over een heilsplan voor ons allen, zoals sommige mensen nog hadden, beschikt hij niet. Hij gelooft louter in de vrije markt: de schraalheid van het eigen geloof zou nog wel eens zijn meest fundamentele verwijt aan het geloof der islamieten kunnen zijn. De vraag is echter vooral wat er toch gebeuren mag zodra een land aan de onophoudelijke mediashock van mensen als Wilders is gewend - en dan komen er plots almaar meer klimaatvluchtelingen, terwijl de eigen economie onmogelijk zijn recessie te boven lijkt te kunnen komen. In The Anatomy of Fascism wijst Robert O. Paxton op de klassieke fascistische kenmerken, zoals ze ontbreken bij de gemiddelde rechtspopulistische partij van vandaag de dag: afwijzing van de vrije markt, verzet tegen de democratie, geloof in militaire expansie. Dat geldt zeker ook voor Wilders, al wordt hij daarin minstens geholpen door de geografie: waar zou Nederland nog aan gebiedsuitbreiding moeten doen, of wil de PVV Vlaanderen met geweld bevrijden? Uiteindelijk is het echter niet onverstandig om je door Paxton te laten waarschuwen: ‘Knowing what we do about the fascist cycle, we can find more ominous warning signals in situations of political deadlock in the face of crisis, threatened conservatives looking for tougher allies, ready to give up due process and the rule of law, seeking mass | |
[pagina 95]
| |
support by nationalist and racialist demagoguery. Fascists are close to power when conservatives begin to borrow their techniques, appeal to their “mobilizing passions”, and try to co-opt the fascist following’.
Het spel met de gevaarlijke herinnering wordt uiteindelijk door de anderen gespeeld. |
|