Wat wist ik ervan? Niets, niet meer en niet minder op voorhand dan achteraf. Niets zou kunnen bewijzen dat een gebeurtenis ooit heeft plaatsgehad, zozeer leek het een droom van Tom en Alice die ingedommeld waren, genesteld als een leger wolven, hij in elkaar gedoken op de bank, zij slaapwandelend slaapbedwelmd, ogen vol mist - gehypnotiseerd - halfopen monden - buikgesproken -, in een zwart en glimmend decor. Alles was zo vloeiend zo uitgestroomd dat ik niet meer stuurde, volgde de stroom in bootdronkenschap, stomverbaasd door de omgeving die arpeggio's speelde in concentrische golven van licht tegen elkaar gebotste scherven in een caleidoscoop opgeblazen details op het ritme van de golven. En alles was zo rustig, schokkende rust van het afvaren van de rivier van door elkaar geroerd zoet water. De ne-ren-zijn-sprakeloos: rust van de onverschillige tijd, donderende RUST. Alice begreep er niets van en terecht, de schittering was van haar afkomstig.
Ze waakte over Tom, die bij momenten over haar waakte,
Tom rechtop |
Alice liggend |
Tom liggend |
Alice zittend, |
ze ging met haar pop om als met een pop. En plots verhief zich haar stem. Was het wel de hare, trouwens? Haar trouwe stem, maar komend van elders: onherkenbaar. Omdat ik ze nooit op die manier had gehoord, was ik er niet zeker van dat ik ze gehoord had, draaide me van de oever naar haar, zag het lichaam vastgedrukt op poppenlichaam de blik vaal het gezicht gesloten de lippen amper bewegend die eerder de lettergrepen van een gezang leken na te bootsen, dit gezang te sturen eerder door het te murmelen zoals een oude leider, er een valse toon aan te geven. De zang viel letterlijk uit de hemel, zo glashelder dat hij het gewelf polijstte waar de sterren helderder schenen. De zingende Alice besteeg een troon, de sloep was haar palankijn die Tom en ik droegen, ze regeerde bij volmacht van de stem over het landschap, doorstak zelf de sterren met haar hoge noten, deed de kimmen trillen als kwinten, stuurde de rivier tussen de groepen bomen.
Het was des te frappanter omdat ons zusje tot dan toe voor ons stom was gebleven. Zong ze dan voordat ze echt kon spreken? Of waren wij al die jaren niet in staat geweest naar haar te luisteren? Tom bleef ineengedoken op de bank van de sloep zitten, doof zo leek het wel voor deze sirene. De weinige aandacht die ik, net als hij, aan de zeldzame woorden van Alice had geschonken beklemtoonde nog het irreële van haar lyrische prestatie. En als de hele verrassing nu eens daar vandaan kwam? Wat als Alice deze gave nu eens altijd al had gehad, deze precisie, die buiten ons weten om had vervolmaakt om ze aan ons te openbaren wanneer we alleen zouden zijn alle drie verlaten door de wereld op de wereld.
Niet overtuigd, vreesde ik een truc, een playback. Alice had alles van een harlekijn. Met mijn neus op het glinsterende dauwweb van een tarantula, zei ik tegen mezelf dat er een marionettenspeler aan de touwtjes van het gezang trok, iemand die off was, dat ik het misschien was die stemmen hoorde. Dit theater kon niet anders dan in de coulissen een toneelmeester hebben, die