| |
| |
| |
Sven Vitse
Loutering door exces?
Economie en literatuur in Zwerm van Peter Verhelst
Hoe verschijnt de economie in de literatuur? Talloze romans hebben een of andere economische sector als onderwerp of als decor. Ze beschrijven de handel en wandel van arbeiders of managers, ze tonen de werking van een bedrijf of een branche, of ze klagen sociale wantoestanden aan in economisch barre tijden. Een meesterlijk voorbeeld van een dergelijke roman is Joab (1984) van Hellema, een echte crisisroman, die - als een deel ervan niet in de communistische DDR zou spelen - evengoed de huidige financiële malaise als achtergrond zou kunnen hebben. De economische crisis en de bijbehorende golf van ontslagen duidt Hellema aan als de Witte Dood, een plaag die net als ‘die andere, de Zwarte van 1332’, ontembaar maar methodisch woekerend om zich heen grijpt en zich verspreidt met een grijnzende virale doortastendheid.
Joab is een intelligent boek waarin de verteller Hellema, hoofd van de algemene directie van een industrieel bedrijf, laat zien wat er gebeurt wanneer dat bedrijf in de problemen komt. In eerste instantie komt de overheid te hulp, ‘met garanties aan de banken opdat deze onbekommerd de bedragen zouden ophoesten die de onderneming zelf niet bij machte was te verdienen’. De overheid garandeert de leningen waarmee de banken de lonen betalen. Vervolgens eist de overheid inspraak in het beheer van de firma en stelt ze een opgeblazen manager aan die de problemen alleen maar verergert. Die manager, Bokkie Soetrug, vertegenwoordigt het speculatiekapitalisme dat de beurs zijn uitputtende bokkensprongen doet maken. Wanneer hij een bankroet ziet aankomen, drijft hij ‘de koers van het aandeel op door grote aankopen die hij meteen weer tegen de gestegen koers verkocht’, waarna het bedrijf onherroepelijk verloren is.
Het is bovenal een door en door pessimistisch boek, want het communistische alternatief - ‘misschien de mooiste, de beste
| |
| |
droom die de mensheid ooit gedroomd heeft’ - steunt net als het kapitalisme op de illusie van vrijheid en vooruitgang, op ontmenselijkende kwantificering en op brute machtspolitiek. De dagresten zijn na een doorsnee werkdag zo pijnlijk dat men uit de communistische droom wel gillend moet ontwaken. Hellema vat samen wat Europese socialisten vlijtig toepassen: ‘Men moet het kapitalisme omarmen en daarmee de hoop op een betere wereld opgeven’. Zijn we dan aangewezen op het kapitalisme van Joab dat ten onder gaat aan chronische overproductie en in zijn schamele poging tot zelfdiagnose niet verder komt dan het mantra dat ‘de loonkostensom’ te hoog is?
In de traditie van Joab zijn er ongetwijfeld heel veel romans geschreven die inzicht bieden in het functioneren van de economie door haar af te beelden in verhalen. Is het echter ook mogelijk om sporen van die economie terug te vinden in de vorm of structuur van romans, zelfs als die met economie niets te maken hebben? De materialistische literatuurstudie heeft zich met dergelijke analyses in het verleden vaak genoeg bezig gehouden. Ik wil in dit artikel nagaan op welke manier de structuur van Zwerm raakvlakken heeft met die van het kapitalisme, zonder daarbij woorden als weerspiegeling in de mond te nemen.
Op de verwantschap tussen de (post)structuralistische tekenleer en de kapitalistische geldeconomie is al vaker gewezen. De eerste gaat uit van de eindeloze doorverwijzing in een keten van betekenaars zonder dat ooit een eenduidig betekende bereikt wordt. In de veralgemeende ruil van het kapitalisme verschijnt alles en iedereen in een systeem van inwisselbaarheid dat geen waardebepaling kent buiten de ruilwaarde. In Zwerm valt onmiddellijk het spervuur van terugkerende beelden op: overal - hetzij in de beeldspraak, hetzij in de verhaalwerkelijkheid - duiken zwermen op, maar ook injecties en virussen. Wie de betekenis hiervan tracht te achterhalen wordt van de ene passage naar de andere geslingerd, rijgt zodoende alle verhaalniveaus en (sub)plots aaneen, zonder fundamenteel dichter bij die ongrijpbare betekeniskern van de roman te komen.
Deze techniek werd door Bart Vervaeck in Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman (1999) aangeduid als dechiffrering. Het systeem van doorverwijzing dat de terugkerende beelden genereert, creëert een exces aan betekenis dat aanvankelijk de indruk wekt een coherent totaalbeeld achter te laten. Maar hoe verder de interpretatie vordert, hoe lager het ‘rendement’ (volgens een economische interpretatielogica die ‘de betekenis’ als doel stelt). In marxistische termen zou je kunnen spreken van een wisselwerking tussen een steeds grootschaliger wordende productie en een steeds lager wordende winstvoet. Exces, overproductie en crisis - is dat niet ongeveer waar Zwerm over ‘gaat’? In wat volgt wil ik de geldeconomie van de roman van Peter
| |
| |
Verhelst toelichten aan de hand van drie structuurelementen: circulariteit, herhaling en transformatie, en de netwerkvorm.
| |
Circulariteit: injectie en ejectie
Een van de meest opvallende terugkerende elementen in Zwerm is de injectie. In zowat alle subplots van de roman krijgen personages vloeistoffen ingespoten, met uiteenlopende effecten. Zelfs marginale personages, die in de roman geen rol van betekenis lijken te spelen, ontsnappen niet aan deze vernietigende stroom. Zo meldt een voetnoot dat er een vermoorde prostituee is gevonden, hoewel er ‘geen dodelijke letsels’ te zien zijn. ‘Maar wat heeft die minieme vergroting van een porie in de hals te betekenen?’ Wellicht is de vrouw met een dodelijke injectie om het leven gebracht. Enige tijd daarvoor was er al een journaliste dood aangetroffen in een park bij het stadhuis. Ook hier zijn geen sporen van geweld. ‘Maar soms is het gaatje dat een injectiespuit achterlaat niet groter dan een porie.’ Een vrouw met een pruik en een zonnebril doodt in een parkeergarage van het Zilverkleurig Complex twee mannen die vastgebonden in een bestelwagen liggen. ‘Ze drijft een naald in zijn hals, duwt de spuit leeg. De man is op slag verlamd.’ Vervolgens is de tweede aan de beurt. Wie deze mannen precies zijn en waarom ze uit de weg worden geruimd, blijft onduidelijk.
Een centrale figuur in deze keten van inspuitingen is Angel, de straatjongen die de eigenlijke hoofdfiguur van de roman is. Hij fungeert als een soort tussenstation, een bemiddelaar, in de continue stroom: hij is herhaaldelijk het slachtoffer van ongewenste injecties, en dient bovendien zelf dodelijke injecties toe, in opdracht van een schimmige ‘Organisatie’. De inspuitingen begonnen al toen hij nog soldaat was en vocht in een oorlog die erg aan de Vietnam-oorlog doet denken. Na een militaire actie werden alle soldaten van zijn eenheid medisch behandeld. ‘Zeiden dat je een prik zou voelen, heel even maar. Je voelde een branderige vloeistof zich onder je vel een weg zoeken.’ Later besefte Angel dat ze een virus ingespoten kregen, om als ‘pestbrieven’ de lokale bevolking te besmetten. Nog jaren nadien vraagt hij zich af ‘wat ze ons toegediend hebben tijdens de oorlog’. Door de herinnering aan die mysterieuze injecties is Angel bezeten geraakt door kaalheid. Op een perfect gladgeschoren lichaam valt elk ‘spoortje’ meteen op, ‘zelfs als het achtergelaten is door een injectiespuit’.
In het heden van de roman leeft hij als een zwerver, en tracht hij in een rode Ford Mustang te ontsnappen aan de Organisatie. Onderweg herinnert hij zich hoe hij werd ontvoerd en onder handen genomen. Eerst werd hij vergast, en vervolgens voelde hij ‘de naald die zich onder zijn huid een weg zoekt’. Aan die ervaring houdt hij een ondraaglijke jeuk over, een gekmakende
| |
| |
aandrang ‘om implantaten uit zijn vel weg te krabben’. In een ingebedde vertelling van Angel, die gedeeltelijk parallel loopt met het hoogste verhaalniveau, lezen we dat Angel door de vluchtpoging nog meer verstrikt raakt in de netten van de Organisatie. Hij crasht met zijn Mustang, wordt opgepikt en verzorgd door de Organisatie, waarna hij opnieuw vlucht. De Organisatie weet hem echter altijd te traceren en geeft hem opdrachten om mensen te doden. Zijn wapens zijn: ‘Een Smith & Wesson. En een injectiespuit’. Angel vertegenwoordigt zo het ‘midden’, het ‘tussen’: hij zit gevangen middenin de stroom, hij is niet meer dan een doorgangsstation dat opneemt en weer afscheidt. Als men de vloeistofstroom opvat als een metafoor voor de geldstroom, dan kan men in Angel de verpersoonlijking van de commodity zien (het goed, de waar) - niets meer dan een bemiddelaar in een continue stroom.
Tegenover de beelden van injectie staan in Zwerm ook beelden van ejectie - van lekkende druppels en gulpend vocht. Uit Angels Mustang drupt bijvoorbeeld een mysterieuze vloeistof, zoals herhaaldelijk wordt opgemerkt. ‘Waar de auto heeft gestaan, ligt een plas ter grootte van een gespreide hand.’ Of even later: ‘Uit de kofferbak vallen druppels’. Het gulpen wordt doorgaans metaforisch gebruikt: wanneer Angel zijn portier opent, ‘[gulpt] de muziek over het asfalt’. Angel beseft dat hij met zijn rode Mustang opvalt: hij is ‘even onopvallend’ als iemand die rondloopt ‘met een spuitende wonde’. Na verloop van tijd merkt Angel overal druppels en lekkages op, hij ziet ‘het overal sijpelen’, niet alleen uit ‘kofferbakken’ maar ook ‘uit oren, neuzen, ogen, poriën’.
Ook Abel, de tweelingbroer van Angel, wordt met het gulpen geassocieerd. Abel, een computerspecialist en briljant hacker, heeft ontdekt dat hij de zoon van nazidokter Jozef Mengele is, die in Zwerm nog in leven is. Hij slaagt erin zijn vader te traceren en te ontvoeren, waarna hij zijn flat in het Complex verlaat en op straat gaat leven. Daar redt Angel zijn leven. Abel legt hem vervolgens in ‘een niet te stoppen gulp van bekentenissen’ zijn situatie uit. Later verliest Abel door aanhoudende hoofdpijn het bewustzijn in de garage van het Complex. De mond-op-mondbeademing die hij van een passante ontvangt, is een proces waarbij tegelijk geblazen en gezogen wordt. ‘Abel stijgt van de oceaanbodem op. Met elke gulp lucht die de vrouw in hem blaast, zuigt ze hem dichter bij het licht.’ Ook hier benadrukt Verhelst de circulariteit van het proces.
Een andere vorm van circulariteit treedt op bij Mister V, een personage dat gemodelleerd is naar de Israëlische kernfysicus Mordechai Vanunu. Nadat hij atoomgeheimen heeft doorgespeeld aan een Britse krant, ontvoert de Mossad hem uit een hotel in Italië. Daar komt overigens ook een injectie bij kijken: ‘Een in latex gehulde hand zal een injectiespuit naar de hals van Mister
| |
| |
V brengen’. In gevangenschap krijgt hij nog meer inspuitingen, deze keer bedoeld om hem te doen spreken. De injectie heeft een ejectie, een gulp van woorden, tot gevolg. ‘Een prik. In de hals verspreidt een scherpe pijn zich en de woorden zijn niet langer tegen te houden, een brandende gulp uit de keel.’ De televisie heeft een gelijkaardig effect op haar kijkers: die kunnen de opdrachten op het scherm onmogelijk weerstaan. Als je gevraagd wordt om op te bellen en een boodschap in te spreken, dan doe je dat, ‘alsof je waarheidsserum geïnjecteerd kreeg’.
De circulariteit krijgt ook een esthetische invulling. De kunstenaar van dienst is Rimbaud, een muzikant en filmkunstenaar die collages maakt van de geluiden en beelden die hij via zijn computer in huis haalt. Hij luistert allerhande radiofrequenties en telefoongesprekken af en vangt zo bijvoorbeeld een politiegesprek op over Angel en diens Mustang. Rimbaud functioneert als een spons die zichzelf volzuigt met informatie en vervolgens uitwringt. ‘Als Rimbaud zichzelf leegknijpt, komen druppels te voorschijn en elke druppel bevat een gigantische hoeveelheid beelden en klanken. Rimbaud noemt zichzelf dan ook DJ/VJ Sponge’. De sponsmetafoor gaat niet alleen op voor elektronische muziek en zijn samples, maar ook voor Zwerm zelf: de roman heeft een groot aantal conflicten, angsten en obsessies van het hedendaagse tijdvak in zich opgezogen, en knijpt zichzelf leeg in een complex netwerk van subplots en beelden.
| |
Herhaling en variatie
De wereld van Zwerm is een alomvattend midden, een wijdvertakt systeem dat geen buiten kent. Niemand kan zich onttrekken aan de dwingende kracht van het netwerk, aan de stromingen die het genereert en waardoor het zichzelf in stand houdt. De zwarte pagina's in het midden van het boek brengen dat systeem in verband met de kapitalistische geld- en consumptiestromingen. ‘Onze maatschappij, deze Kapitalistische Internationale, wordt aangedreven door gecreëerde behoeften en het is deze dynamiek die almaar versnelt.’ De ideologie van het virus, die in dit zwarte gedeelte centraal staat, is eigenlijk de ideologie van het kapitaal. Het is een systeem dat steunt op drie pijlers: herhaling, metamorfose en mutatie.
De herhaling manifesteert zich onder meer op het niveau van het verhaal: de crash van Angels Mustang wordt twee keer verteld, en in Angels ingebedde vertelling lijken sommige gebeurtenissen zich te herhalen op verschillende momenten in de tijd. Tamelijk in het begin van zijn vertelling beschrijft Angel het moment waarop ‘het verkeerd [is] beginnen te lopen’. Hij is op dat moment al teruggekeerd van de oorlog - hij en luitenant Calley waren ‘de enige overlevenden’ van een dubieuze militaire actie - en woont
| |
| |
samen met Jane. Angel neemt de telefoon aan ‘op de gemeenschappelijke overloop’ en krijgt van een onbekende ‘plaats en tijdstip van afspraak’ te horen. In het opgegeven huis treft Angel een dode man aan, ‘een vleesberg’.
Enkele pagina's verder herneemt hij zijn verhaal: in het huis wordt hij opgebeld en wanneer hij op ‘de reply-toets’ drukt, hoort hij de telefoon in het huis overgaan. Later in de roman gebeurt dit alles een tweede keer. Angel is ondertussen met zijn Mustang gecrasht, opgelapt door de Organisatie, opnieuw ontsnapt, en met een injectiespuit op weg voor een nieuwe opdracht. Hij gaat het huis binnen, ziet ‘een vleesberg’ zitten die al lang dood is maar die hij toch injecteert. Dan krijgt hij telefoon. ‘Ik had het nog altijd niet door. Ik drukte op de reply-toets en toen begon de telefoon op de vloer te rinkelen.’ Het enige verschil tussen deze gebeurtenis en de voorgaande is de injectiespuit. Het lijkt erop dat de feiten zich herhalen en ondertussen ook muteren. De gebeurtenissen raken als het ware geïnfecteerd door het virus van de injectie. In deze herhaling resoneren de woorden van een anonieme universiteitsdocente: ‘De kern van het Kapitalisme is ... verspillende herhaling’.
Angel is zich ervan bewust dat zijn leven verknoopt zit in een keten van herhalingen. ‘Het leven is herhaling’, merkt hij zelf op. Alles is herhaling, en tegelijk is elke herhaling een beetje anders - de zin ‘Alles is herhaling’ is in Angels vertelling immers doorgestreept. Angel kan zich van die keten van herhalingen niet losmaken, en dat is ook de reden waarom Meneer J, ook wel Meneer H genoemd - de leider van de Organisatie - hem laat ontsnappen na zijn crash. ‘Hij ziet wat Angel niet ziet: een navelstreng.’ Uit Angels vertelling blijkt dan weer dat hij dat wel ziet: ‘Ik heb een mes en toch snij ik die navelstreng niet door’. Na de herhaling van het incident met de ‘vleesberg’ begint hij zijn leven te beschouwen als een film die onophoudelijk teruggespoeld wordt: ‘STOP. REWIND’. Hij herbeleeft die vreemde avond nogmaals in zijn gedachten en beseft dan dat hij dit ‘al een keer [heeft] meegemaakt’. De herhaling functioneert als een trauma, een gebeurtenis waarvan je tracht los te komen, maar die hardnekkig terugkeert: ‘Ik keer terug (...) (n)aar de dingen die ik al zo lang heb proberen te...’.
Herhaling met variatie komt niet alleen voor op het niveau van de gebeurtenissen in het verhaal, maar ook bij de woorden die de personages in de mond gelegd krijgen. Dat is bijvoorbeeld te zien in de subplot rond Abel, de computerwizard, en zijn vriendin Pearl, een briljante pianiste. Pearl is gegrepen door de spin in dit web van mysterieuze gebeurtenissen, Meneer J/H. Als overlevende van de kampen wil hij koste wat het kost Mengele te pakken krijgen om hem te doden. Via Pearl probeert hij druk te zetten op Abel, die Mengele immers heeft gevonden. Terwijl hij samen
| |
| |
met Angel ondergedoken leeft in een woud, droomt Abel over Pearls gevangenschap. Een ‘oude man’ spreekt haar toe: ‘U kunt zich niet voorstellen hoe lang ik hierop heb gewacht. (...) Een levenswerk’. Vervolgens toont hij haar een ‘ding’ op een sokkel - een vaas, zo blijkt - en vraagt hij haar of ze weet wat het is. ‘Dat kan me niets schelen. Ik wil weten wat dit hier allemaal te bete...’, reageert Pearl. Volgens de oude man belichaamt de vaas de ultieme perfectie, ‘een volmaaktheid die alleen het eindpunt kan zijn van een evolutie van duizenden jaren’.
Deze scène komt in het vervolg van de roman nog tweemaal terug. Tijdens zijn eerste gesprek met Pearl zegt Meneer J/H woordelijk hetzelfde als de oude man in Abels droom. ‘Je kunt je niet voorstellen hoe lang ik hierop heb gewacht’ enzovoort. Maar ook hij spreekt die woorden niet voor het eerst uit, hij herhaalt enkel wat hij heeft ingestudeerd: ‘Alles heeft hij gerepeteerd, de zinnen die hij zal uitspreken’. Wanneer Pearl er enige tijd later in slaagt om ‘de vertrekken van Meneer J/H binnen te dringen’, stelt ze zich voor dat haar ontvoerder straks de kamer binnenkomt. Haar ingebeelde vooruitblik is opnieuw een herhaling van (een deel van) dat gedroomde gesprek. Zoals in Abels droom en tijdens het eerste gesprek vertelt Meneer J/H haar over de vaas: ‘de eerste keer dat ik deze vaas zag, was ik zo jong dat ik het verschil nog niet kon verwoorden tussen ... Pergolesi en Bach’. Deze ingebeelde vooruitblik, in de toekomende tijd, gaat vervolgens haast onmerkbaar over in een gelijktijdige vertelling, in de tegenwoordige tijd, alsof verbeelding overloopt in feit.
| |
Netwerk, informatie, controle
Een ander principe dat in Zwerm een cruciale organiserende rol speelt, naast circulatie en herhaling, is de netwerkvorm. In de eerste plaats creëren de terugkerende beelden - zoals de injectie en de druppel, maar ook de zwerm en het virus - een netwerk van personages en gebeurtenissen, die door deze beelden met elkaar verweven raken. Zo spint het beeld van de injectie draden tussen het oorlogsverleden van Angel, de activiteiten van de Organisatie, de moord op Robert Maxwell, de ontvoering van Mister V en nog heel wat andere verhaalelementen, die niet noodzakelijk op het plotniveau rechtstreeks met elkaar verbonden zijn. Verhelst componeert op die manier een rizoom à la Deleuze en Guattari, een complex vertakt netwerk waarin heterogene elementen samen kunnen worden opgenomen. Dat rizoom van heterogene elementen hanteren Deleuze en Guattari in Mille plateaux (1980) ook als beeld voor het transnationale kapitalisme, dat alle mogelijke staatsvormen - de toenmalige, officieel communistische Sovjet-Unie inbegrepen - kan omspannen.
| |
| |
Op het verhaalniveau zelf worden ook allerhande netwerken geactiveerd: de wereld van Zwerm staat bol van informatiekanalen, spionage en controle. Iedereen is op elk moment zichtbaar en opspoorbaar, hetzij via de mobiele telefoon, hetzij via andere markeringen die in het geheim worden aangebracht. Dit geldt niet alleen voor Angel, die permanent traceerbaar is door de chips die de Organisatie in zijn lichaam aanbrengt. Na het incident in het Zilverkleurig Complex, waarbij men een lijk aantreft, wordt iedereen die het gebouw verlaat ‘gescand, afgetast, gefilmd en daarna gemerkt met een voor het blote oog onzichtbaar stempel dat weken later nog zal oplichten onder ultraviolet licht’. Een voetnoot bij deze passage verwijst naar de streepjescode, het merkteken bij uitstek, ‘onontbeerlijk voor iedereen die iets wil kopen of verkopen’.
De consumptiemaatschappij onderscheidt zich niet van de controlemaatschappij. Die trend wordt volgens deze voetnoot versterkt door elektronisch betalingsverkeer: je kunt niet consumeren zonder je locatie bekend te maken, zonder jezelf bloot te geven. De ‘steeds grotere economische eenwording’ zorgt er bovendien voor dat het netwerk zich sluit - er zijn nauwelijks plaatsen denkbaar waar het netwerk niet heerst. Een anonieme ‘stem’ in die voetnoot associeert de streepjescode ook nog met het ‘pianoklavier’, zodat ook dat beeld terechtkomt in het hechte netwerk van de roman. Deze netwerkstructuur zorgt er voor dat alle verhaalelementen een mysterieuze bijbetekenis krijgen. Zelfs wanneer Pearl tijdens het douchen opgebeld wordt, lijkt hierin het controlenetwerk mee te klinken: ‘Terwijl het water in de douchecel over haar heen gutst [...] trilt de telefoon en brengt daarmee de snaren in de piano aan het resoneren’. De piano verbindt de telefoon met de streepjescode en dus met de alomtegenwoordige controle.
Mobiele telefoons dompelen de gebruikers onder in een paranoïde panopticum. Angel wordt opgepakt wegens het bezit van een blijkbaar interessante telefoon. De agenten willen via de telefoon de eigenaar ervan opsporen. Het beeldgebruik in deze scène is opmerkelijk: het gaat om een ‘huidkleurige telefoon’ die als het ware ‘uit zijn [Angels] hand zelf is gegroeid’. Het lijkt wel alsof tussen mens en toestel een bevreemdende continuïteit bestaat. Angel lijkt helemaal te versmelten met het informatienetwerk wanneer ‘mannen in chemopakken’ met een ‘glasvezelkabel’ zijn lichaam doorzoeken - een duidelijker beeld voor de opslorping van de mens door informatienetwerken is er niet. Op verschillende momenten in de roman worden telefoons of telefoonnummers gevonden die een bizar complot suggereren dat nooit helemaal wordt opgehelderd. Dat is het interessante aan het netwerk in Zwerm: zijn tentakels dringen overal door, maar een sluitend - kloppend - geheel vormen zij niet. Ondanks
| |
| |
alle controlesystemen zijn er altijd dingen en mensen die aan het toezicht ontsnappen. De vrouw met de pruik, die een cruciale rol speelt bij het incident in het Complex, lijkt niet te traceren, hoewel ze overal sporen achterlaat. ‘Niemand kan in rook opgaan,’ zegt een officier, maar zo zeker is dat niet. De dode vrouw die in het Complex aangetroffen wordt, had een ‘pleister op haar mond, waarop een telefoonnummer is geschreven’. Dat is een duidelijk spoor, maar het leidt niet naar een oplossing. De journaliste die wat later wordt teruggevonden, heeft op haar mond ook een stuk plakband, ‘waarop een telefoonnummer is geschreven’. En in de buurt van het gebouw waar de burgemeester het laatst werd gezien, vindt men het lijk van een pizzajongen: ‘Een pleister over zijn mond. Op de pleister staat een telefoonnummer’.
De telefoon fungeert in Zwerm veeleer als controle-instrument dan als communicatiemiddel. Net als er overal camera's zijn om alle bewegingen te volgen, staan er overal mensen met telefoons of oortjes. Tenminste, zo ervaart Angel het. Tijdens zijn vlucht met de Mustang denkt hij dat iedereen in het netwerk zit dat hem achtervolgt. ‘Ze grijpt naar de telefoon op haar heup als naar een pistool. [...] Overal mensen met mobiele telefoons. [...] De bewakingscamera gelokaliseerd.’ Ook daarvoor al voelde Angel zich permanent in de gaten gehouden: in de luchthaven wordt hij nagekeken door een man die ‘zijn vinger op zijn oor houdt’ en praat. ‘Je bent nooit alleen.’ Daarnaast lijkt altijd wel iemand je telefoongesprekken af te luisteren of je aan de hand van je telefoonverkeer te lokaliseren. Wanneer Abel zijn flat in het Zilverkleurig Complex ontvlucht, in het nauw gedreven door de mannen van Meneer J/H, gooit hij een zwerver zijn telefoon in de schoot. Kort daarna wordt deze zwerver overhoop geschoten. ‘Betoverd kijkt de zwerver naar het display van de telefoon [...] Een zijraam schuift open. Een zwerver knalt tegen een muur.’
Niet toevallig spelen in Zwerm netwerken, systemen en patronen een prominente rol. De zwerm, het centrale beeld in de roman, is op zich al een netwerk (een zwermstructuur, zoals in swarm intelligence). Verhelst gebruikt het beeld van het netwerk zelf om de tekening te beschrijven onder de ogen van Cassandra, de dochter van de ‘ondergronds’ werkende dokter Goldstein: haar verdriet is ‘een minuscuul onderhuids netwerk dat zich later, als ze een vrouw is, rond haar ogen zal nestelen’.
Op het verhaalniveau opereren tal van netwerken. Tijdens de oorlog neemt het vijandige leger Angel gevangen, maar zijn leven wordt gespaard. De lokale bevolking wil hem het land uitsmokkelen met fotonegatieven die de misdaden van het Amerikaanse leger bewijzen. Een netwerk organiseert de smokkel: ‘Er zijn altijd netwerken die aan het oog van de regering ontsnappen. Hoe genadeloos die regering ook is’. Het netwerk mag zich dan wel feilloos lijken te sluiten, maar er is altijd een lek, een defect, een
| |
| |
zwakke schakel. ‘Hoe complex de netwerken ook zijn, altijd is er een zwakke plek.’ Dat blijkt ook nadat de burgemeester is verdwenen: hoe strak het informatienetwerk ook gecontroleerd wordt, altijd lekt het informatie. ‘Het is onmogelijk te achterhalen waar het lek is ontstaan.’
Een ander netwerk is natuurlijk dat van Meneer J/H. Om onderzoekers te misleiden, creëert hij met zijn Foundation een netwerk van investeringen, die zijn geheime activiteiten aan het oog onttrekken. In het ene netwerk bevindt zich nog een ander netwerk. De geldstromen in het grotere netwerk zijn zo complex dat die van het kleinere netwerk niet meer opvallen. Dat merkt een geheim agent op: ‘ergens in ons web verscholen zit het echte web’. Wie met dergelijke onoverzichtelijke structuren geconfronteerd wordt, gaat wanhopig op zoek naar patronen, naar een systeem in de ogenschijnlijke chaos. Die zoektocht wordt in Zwerm expliciet gethematiseerd. De verdwijning van de burgemeester, bijvoorbeeld, dompelt de bevolking onder in ‘een duisternis waarin iedereen patronen probeert te ontdekken, betekenisweefsel, boodschappen, een overkoepelend verhaal, een netwerk’. Men zoekt naar een beheersbaar netwerk - een patroon - om de angst voor het onbeheersbare netwerk te bezweren.
Patronen zoeken in chaotische structuren is ook waar Abel zich als computerspecialist mee bezighoudt. Niets is zo fascinerend als een systeem dat autonoom lijkt te woekeren, volgens een onbevattelijke logica: ‘Mathematische logica, gekoppeld aan de blinde vlek. Het kwam erop aan patronen te ontdekken, weefsel dat een eigen leven gaat leiden’. En dat is ook waar de lezer van Zwerm zich tegen beter weten in aan waagt: een zoektocht naar patronen in de woekerende netwerkstructuur van deze roman, een rem op de excessieve betekenisproductie. Tenzij die lezer zich net als Angel tracht over te geven aan de ‘loutering door exces’ - de kapitalistische loutering bij uitstek.
|
|