Parmentier. Jaargang 18
(2009)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Lucas Hüsgen
| |
[pagina 100]
| |
de verbeelding in, en van daaruit als dichter moet handelen. Stevens bouwt hierin voort op het essay van Ralph Waldo Emerson over ‘The Poet’: daarin wordt de dichter gekenschetst vanuit zijn ‘centrifugal tendency’, ‘his passage out into free space’. Dat aanhoudende streven naar een tussenruimte maakt de negentiende-eeuwse dichter bovendien niet tot een onaangepaste vreemdeling, al zou je dat op het eerste gezicht zeggen: ‘the people fancy they hate poetry, and they are all poets and mystics!’ In dat heen en weer bewegen tussen werkelijkheid en verbeelding vervult de dichter dus de kern van wat mensen zijn. Het is precies dit wat Barack Obama in zijn hameren op ‘the United States of Amerika’ lijkt te beloven. Ralph Waldo Emerson vertelt ons daar nog wat meer over. Hij toont ons heel precies zowel de grootsheid als het ietwat autistische probleem van de Verenigde Staten. Helemaal van zichzelf heeft hij dit niet: zijn Amerikaanse programma zet ook een Europees denken voort, waarvan je zou kunnen beweren dat het zich later als een bijzonder pijnlijke vorm van politiek autisme openbaart. Maar eerst was het 1803. We bevonden ons in Boston. Het was verkiezingsdag, en dus werd Ralph Waldo Emerson geboren, zoon van een dominee van de Unitarian Church. Die geloofsgemeenschap vindt zijn oorsprong in de Reformatie, maar stond diametraal tegenover Luther. Als grondleggers worden over het algemeen Martin Cellarius, een vriend van Luther, en ene Hans Denck aangemerkt, al moeten we bij de latere Amerikaanse versie vooral denken aan Joseph Priestley en Emersons tijdgenoot William Ellery Channing. Unitaristen, de naam zegt het al, geloven niet in de Drie-eenheid, maar in de ene enkele God, die dus niet samenvalt met Jezus of de Heilige Geest. Het was ooit reden genoeg voor Luther om er islamitische invloeden achter te vermoeden, al was daar geen sprake van. Maar dat Emerson in zijn werk graag naar islamitische bronnen verwijst, is niet voor niets: ook de islam kent geen Drie-eenheid. Mohammed speelt daar een vergelijkbare rol als Jezus voor de unitaristen: Jezus is een profeet, die ons de praktische vereniging met God heeft voorgeleefd. De unitaristen kennen een traditie van grote tolerantie, ze geloven in de menselijke vrije wil, en wijzen de calvinistische predestinatie af. Het zal dus niet verbazen dat Emerson later een fervent tegenstander van de slavernij zou worden: Barack Obama's presidentschap vormt op zichzelf al de vervulling van een emersoniaans ideaal. Emerson trad zelf als dominee in zijn vaders voetsporen, maar stoorde zich al snel aan de formele rituelen die zijn gemeenschap nog kende, zoals de communie. Om die reden legde hij in 1832 zijn priesterambt neer, al hield hij in zijn woonplaats Concord, Massachusetts nog preken. Maar in 1838 was het ook daarmee | |
[pagina 101]
| |
gedaan. Zijn lezing te Harvard, de zogeheten Divinity School Address, schokte de goegemeente. Die toespraak tot juist afgestudeerde theologen riep de aanstormende dominees ertoe op zich niet langer om de rituelen van het geloof te bekommeren. Erger nog, het bestaande Christendom ‘destroys the power of preaching, by withdrawing it from the exploration of the moral nature of man, where the sublime is, where are the resources of astonishment and power’. Emerson breekt de staf over die christenen die alleen maar voor de gezelligheid en uit sociale dwang naar de kerk gaan. Hij roept op tot een scherpe tegenstelling tussen Kerk en Ziel. ‘In the soul, then, let the redemption be sought. Wherever a man comes, there comes revolution. The old is for slaves.’ Emerson, die hier even laat horen waarom hij een van de belangrijke invloeden op Friedrich Nietzsche was, vervolgt door de kersverse theologen als individuen aan te spreken, sterker nog, als ‘a newborn bard of the Holy Ghost’ die vertrouwen moet hebben in de eigen ziel om meer vertrouwen van zijn medemens te ontvangen. Dergelijk diep zelfvertrouwen dat zich niets aantrekt van zijn omgeving, openbaart zich het duidelijkst in tijden van ‘rugged crises, in unweariable endurance’, waarbij Emerson, met dank aan Napoleon, verwijst naar een voorbeeld van heldhaftigheid op het slagveld. Wie de zaken zo beziet, beseft dat er drie remedies zijn tegen de misvorming van de mens: ten eerste de ziel, ten tweede de ziel en ten derde de ziel. En daarbij gaat het om de ziel die inziet dat het principe van de Plicht identiek is met Wetenschap, Schoonheid en Vreugde. De gedachte van de morele plicht van waaruit je dingen doet, dus niet omdat je ze zelf wilt of omdat iemand anders ze van je verlangt, maar omdat het moreel onmogelijk is ze niet te doen, kennen we als de categorische imperatief, de door Immanuel Kant blootgelegde basiswet van het morele handelen, ‘handel uitsluitend volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd zou willen dat het een algemeen geldende wet was’. Die vormt bij Kant de basis van de onafhankelijke presentie van het individu binnen de wereld van de verschijnselen: daarin is de mens zichzelf Ding an sich. En als zodanig overstijgt hij ook de dingen: de morele wet is de grond van zijn transcendente bestaan als ziel. Het is om die reden dat Emerson en de zijnen (onder wie Thoreau, Alcott, Margaret Fuller) de naam ‘transcendentalisten’ verwierven. Maar Emerson geeft aan dit kantiaanse principe wel een heel speciale wending. Hij maakt dat principe dat opgaat voor iedereen, ook voor saaie dominees en brave kerkgangers, tot een beginsel voor het leven. De individuele ziel wordt op zijn beste momenten een uitingsvorm van de algemene ziel van de mensheid, een tijdruimtelijke realisatie van de menselijke ziel als platoonse idee. Slechts door die praktische toewijding wordt de wereld pas wer- | |
[pagina 102]
| |
kelijk wereld. In ‘The American Scholar’, een toespraak die een jaar eerder werd geschreven dan ‘The Divinity Address’, drukt hij het als volgt uit: ‘He is the world's eye. He is the world's heart’. En daarmee is de ziel meteen ook een bolwerk tegen het vulgaire: ‘he is to resist the vulgar prosperity that retrogrades ever to barbarism, by preserving and communicating,’ en nu komt het, ‘heroic sentiments’. Wie dus een waarachtige Amerikaanse geleerde wil worden, dient te beseffen: ‘free should the scholar be, - free and brave’. Hierin resoneert natuurlijk de fameuze slotregel van ‘The Starspangled Banner’, het Amerikaanse volkslied: ‘the land of the free and the home of the brave’. Nu was dat lied uit 1814 zeker al populair ten tijde van Emerson, maar het werd pas in 1931 tot het officiële volkslied van de VS verheven. En of Emerson hier nu wel of niet naar verwijst, feit blijft dat ook zijn geloof in een samengaan van vrijheid en moed de Amerikaanse zelfervaring uitdrukt, zoals die zich heeft ontwikkeld vanaf de overtocht van de Mayflower. De Founding Fathers van de Mayflower waren op zich natuurlijk al heldhaftig omdat zij, gedreven door het geloof, het hoofd boden aan een onbekend continent. Zeker werden zij extra gemotiveerd door de gedachte van ‘het beloofde land’, maar daarmee alleen ben je nog niet aan de overkant van een oceaan, bouw je tussen onbekende natuur en vreemde volkeren geen samenleving op. Je hebt moed nodig, van een soort die voorbijgaat aan loutere ascese, het ideaal waarom die vroege kolonisten thuis in Engeland waren vervolgd. Emerson verwijst in zijn ‘Divinity Address’ ook niet voor niets naar deze Puritans. Maar in zijn verlangen naar wereldse daadkracht voor het goede reikt hij boven het puriteinse uit, verleent hij meteen uitdrukking aan de heroïek van de Mayflower. Je kunt zeggen dat hij daar mee ook de drijvende kracht achter de gedachte van ‘Manifest Destiny’ blootlegt, de bijzondere missie die Amerika in de wereld te vervullen heeft. Maar daar moeten we voorzichtig mee zijn. Degene die de uitdrukking muntte, de journalist John L. O'Sullivan, drong in 1845 nog vooral aan op de annexatie van het toen nog onafhankelijke Texas. En daar was Emerson mordicus op tegen. Niet vanwege bijzonder warme gevoelens voor de Texanen. Integendeel: volgens een terloops zinnetje in zijn essay over Montaigne zou zo'n annexatie ‘retard or retrograde the civilization’. Er zijn klaarblijkelijk plaatsen in de wereld, te grofbesnaard voor een eindeloos zich uitbreiden van het Amerikaanse ideaal: ironisch dus dat juist ditzelfde Texas voor menigeen als synoniem voor Amerika is gaan gelden, zeker sinds het aantreden van de nu scheidende president. | |
[pagina 103]
| |
Toch moet er iets zijn aan dat ‘Manifest Destiny’ wat voortdurende alertheid vereist. De hedendaagse dichteres Jorie Graham publiceerde in 1995 onder die titel een lang liefdesgedicht dat aandoet als een speurtocht naar betekenis. Ze besluit als volgt:
[...] What was it
he held in his hand
that his face
could not see
could not hold?
Er is dus iets onbepaalds, waartegenover je wel voortdurend je houding moet bepalen, omdat het zich in al zijn nabijheid aan je onttrekt. Maar het kunnen verdragen van die onzekerheid, en dat is de feitelijke inhoud van de bestemming en alle daarmee verbonden gevaren, vereist op zichzelf weer moed. Emerson schreef dan ook niet voor niets een essay onder die ene veelzeggende titel: ‘Heroism’. Dat stuk heeft een motto dat een wel heel bijzonder licht werpt op de liefde die de welbekende heer Geert Wilders de Verenigde Staten van Amerika zegt toe te dragen. Het is namelijk afkomstig van Mohammed, de Profeet over wie voornoemde politicus het vaker over heeft. Mohammed meldt: ‘Paradise is under the shadow of swords’. Zo vindt de geest van Amerika weerklank in wat anderen aanzien voor de minder prettige kant van de islam. Maar waarom vinden wij volgens Emerson het paradijs onder de schaduw der zwaarden? Bedoelt hij daarmee dat het paradijs onder de schaduw van zijn puntige zinnen verkeert? Want laten we niet vergeten: Emerson is eerst en vooral een meer dan begenadigd stilist. Ik kan weinig auteurs bedenken bij wie iedere zin zo zeer lijkt te kloppen als Emerson. Het zal te maken hebben met zijn onwrikbare geloof in, tja, het geloof. Iedere zin spreekt van zekerheid, zonder zich daarmee op de borst te willen slaan. Daarin wijkt hij stilistisch ook af van zijn kompaan Thoreau, die veeleer zoekende is: zijn schrijven meandert, zijn zinnen tasten de ruimte af. Emerson comprimeert de ruimte in iedere afzonderlijke zin, waardoor het bijna lijkt alsof zijn essays geen verhandelingen van punt A naar punt B zijn. Ze komen eerder tot stand vanuit een basisgedachte die van regel tot regel wordt aangevuld, zonder dat de noodzaak van die gedachte nog hoeft te worden aangetoond. En in dit geval opent Emerson met een verhaal over het tekortschieten van de Engelse literatuur tegenover de wijze waarop Plutarchus ons in zijn verzameling levensbeschrijvingen, de Vitae Parallellae, doordringt van de noodzaak van moed, als een ‘wild courage, a stoicism not of the schools, but of the blood’. | |
[pagina 104]
| |
En alsof we nu allemaal precies weten wat hij bedoelt, stelt Emerson meteen vast dat we meer behoefte hebben aan dergelijke werken die uit zijn op catharsis dan aan boeken over politicologie of economie. In een retorisch overweldigende pasage wijst hij op allerlei ernstige tekortkomingen zonder ook maar duidelijk te maken waar je die in de maatschappij kunt vaststellen, en concludeert: ‘Our culture, therefore, must not omit the arming of the man. Let him hear in season, that he is born into the state of war, and that the commonwealth and his own well-being require that he should not go dancing in the weeds of peace’. Maar wat houdt die, zoals Emerson dat noemt, ‘militaire attitude van de ziel’ dan in? Wel, zelfvertrouwen is volgens hem het wezenskenmerk van de heroïek, maar daarbij moeten we wel beseffen dat de ware held diegene is die opstaat tegenover het kwaad, die zodanig overtuigd is van zijn innige band met het goede dat hij nergens voor terug hoeft te schrikken, ook al lijkt hij daarmee in tegenspraak met ‘the voice of mankind’. Laatstgenoemde is immers niet altijd identiek met de stem van de zogeheten ‘Over-Soul’ zoals we die uit het fameuze gelijknamige essay kennen, en dat is dan weer de zuiverste kern van de ziel waarin wij met elkaar én met God samenvallen. De ziel die zich daarin hervindt, weet in de wereld ook vanuit het diepste zelfvertrouwen op te treden. Hij wordt dan in een keer de praktische realisatie van Kants theoretische constructie van het transcendentale subject. Binnen de wereld der verschijnselen is hij zich als Ding an sich bewust.
Nu zou je dus kunnen zeggen dat de aanval op Irak niet zo maar de malligheid is van een incapabele president, maar mede zijn wortels vindt in deze Amerikaanse klassieker. Van Bush kennen wij de rotsvaste overtuiging op te treden voor ons aller zielenheil, ook als we daar zelf niet van overtuigd waren. En waar de wereld zich niet zomaar achter hem wenste te scharen, zag hij zich na allerlei heen en weer, zoals ook de prudente held van Emerson dat zou doen, toch gerechtvaardigd tot een actie die wij met Emerson als ‘clean contrary to a sensual prosperity’ zouden mogen omschrijven. Emerson had de overval op Irak dus misschien wel goedgekeurd, als zo'n moment dat Amerika als Amerika definieert. Minder gelukkig was hij met het vervolg geweest. Zijn held pocht namelijk niet. ‘The essence of greatness is the perception that virtue is enough. Poverty is its ornament.’ Desalniettemin is het essay ‘Heroism’ uitdrukkelijk ook bedoeld als een oproep aan Amerika om zichzelf juist in de heroïek te ontdekken. De lezer moet zich niet laten afleiden door de prachtige fameuze namen van Azië, Engeland, noem ze maar op. De lezer in dit land dat nog maar net onderweg is iets te worden, moet zich niet schamen bij ‘Massachusetts’, ‘Connecticut River’, | |
[pagina 105]
| |
‘Boston Bay’. Immers: ‘here we are - that is a great fact, and, if we will tarry a little, we may come to learn that here is best’. Uiteindelijk wordt de kwaliteit van een land gedefinieerd door de kwaliteit van de geesten die het bewonen, en die wordt mede bepaald door de volharding in het goede, zeker als men daarvoor zijn eigen angsten moet bestrijden. Om de ware kwaliteit van de ziel in zijn heroïek te doorgronden, is het van het grootste belang zich bloot te stellen aan de mogelijkheid van het gruwelijkste. Tenslotte, en nu krijgt de tekst van Emerson waarlijk iets visionairs, zeker als we bedenken dat hij met woorden van Mohammed werd ingeleid: ‘Times of heroism are generally times of terror; but the day never shines in which this element may not work’. Of ook: ‘whoso is heroic, will always find crises to try his edge’. En dit scherp van de snede ontdekt het heldhaftige Amerika, zoals Emerson het droomt, ook beslist niet zomaar. Het ontdekt daar vooral wie het werkelijk is: ‘a native of the deeps of absolute and inextinguishable being’.
Daar staan wij als hedendaagse Europeanen toch maar een beetje sullig tegen aan te kijken. Hier stuiten we op niets minder dan de kern van wat wij graag aanzien voor Amerikaanse zelfoverschatting. Maar voor de Amerikaanse ervaring ligt dat niet zo. Men heeft in het stichten en het eerste uitbouwen van dat land constant niets anders betoond dan moed, voortdurend geconfronteerd met telkens weer nieuwe uitdagingen en vooral gevaren. Wat zou je dan terugschrikken voor iedere volgende stap? Dat besef verbindt Emerson met het kantiaanse denkmodel van het oude continent, gedrenkt in een taalgebruik dat zijn meerdere wellicht pas vindt in de stijl van bewonderaar Nietzsche. Maar het moge duidelijk zijn dat die bewondering niet alleen op de grootse stijl was gebaseerd. Ik hoef maar te verwijzen naar de passages uit Also sprach Zarathustra die de krijger verheerlijken: ‘Tapfer sein ist gut’. Nu is moed als leidraad voor het leven en het scheppen van kunst van groot belang, maar de politieke toepassing bergt gevaren in zich. Zonder nu tot een totale reductio as Hitlerum te willen vervallen, moeten we toch opmerken dat de Duitse geschiedenis, zodra ze zich onder meer op een eenzijdige versie van Nietzsche baseerde, de gevaren toont die moed als stoïcisme van het hart met zich meebrengt. Zo is er de beruchte redevoering van Heinrich Himmler aan het adres van de SS-Gruppenführer uit 1943, waarin hij zegt: ‘Von euch werden die meisten wissen, was es heisst, wenn 100 Leichen beisammen liegen, wenn 500 da liegen oder wenn 1000 da liegen. Dies durchgehalten zu haben und dabei - abgesehen von Ausnahmen menschlicher Schwächen - anständig geblieben zu sein, das hat uns hart gemacht’. Ook hier wordt omwille van het meten van de moed en het onderkennen | |
[pagina 106]
| |
van de eigen waarde in de diepste morele putten gekeken. Dergelijk verlangen om samen te vallen met de uiterste zuiverheid van de ziel is dus niet per se aanlokkelijk. Een belangrijk onderscheid mogen we daarbij niet over het hoofd zien. Emerson drukt met zijn idee van moed nu juist het universalisme van de kantiaanse ethiek uit, terwijl de nazi's wat zij aanzagen voor hun plicht niet afmaten aan de mensheid, maar de maatstaf, naar men zegt, louter en alleen bij het Germanendom legden. Alain Badiou - wiens denken over de moed tot idealisme vaak emersoniaans aandoet - noemt hen dan ook ‘alleen trouw [...] aan de veronderstelde nationale substantie van een volk’. Daarmee wordt de uiterste zuiverheid van de ziel al in de kern van zijn zuiverheid ontdaan. Maar datzelfde oordeel sluit hen op hun beurt weer te gemakkelijk uit van de menselijke ziel als een verlangen naar universaliteit. Het is zowel veelzeggend als onoplosbaar problematisch dat zelfs Adolf Hitler er in Mein Kampf niet aan ontkwam zijn Germaanse particularisme universeel te funderen: ‘Nein, es gibt nur ein heiligstes Menschenrecht, und dieses Recht ist zugleich die heiligste Verpflichtung, nämlich: dafür zu sorgen, daß das Blut rein erhalten bleibt, um durch die Bewahrung des besten Menschentums die Möglichkeit einer edleren Entwicklung dieser Wesen zu geben’. Nu wil ik beslist niet de Shoah op één lijn stellen met de Amerikaanse strijd in Vietnam of Irak, zoals wel eens gebeurt. Het fundamentele onderscheid is en blijft dat pakweg de Vietcong een bewapende tegenstander was, de joden van de nazi's daarentegen onschuldige burgers die als ‘heiligstes Menschenrecht’ juist hadden mogen rekenen op bescherming door de overheid. Desalniettemin moeten we onder ogen zien dat Amerika na de Tweede Wereldoorlog graag messianistisch ten strijde trok, met allerlei minder florissante gevolgen. Moed als politiek principe, mag je daarop minstens zeggen, vereist nog een extra graad van moed: namelijk, om daarvan weer de grenzen te bepalen. Dat sluit enigermate aan bij het door Badiou gemaakte onderscheid tussen ‘moed (niet toegeven)’ en ‘terughoudendheid (zich niet laten meeslepen tot de extremen van de Totaliteit)’. Samen met het ‘onderscheidingsvermogen (zich niet laten misleiden door simulacres)’Ga naar voetnoot2 laten zij zich volgens hem als ethische beginselen onder het imperatief ‘Doorgaan!’ combineren. Maar ook voor die andere twee is welbeschouwd moed vereist. Moed moet zichzelf terughoudend in de ogen kunnen zien: ze moet haar eigen criticaster durven zijn, zich niet willen laten opsplitsen in faculteiten - die per ongeluk in slaap kunnen sukkelen als zij aan de gang tijgt. Soms moet zij zelfs bereid zijn niet te willen doorgaan, van ieder mogelijk handelen af te zien, zelfs als de krijger daartoe niet gedrild is. | |
[pagina 107]
| |
Het ‘Yes we can’ dat enige tijd geleden over de hele wereld heeft geschald, zou een volgende vorm van het geloof in de onverbiddelijke daadkracht voor het goede kunnen zijn, waarbij de aanstormende president zich geplaatst ziet tegenover een wel heel aanzienlijke reeks dreigende ravijnen waaraan hij zijn heldendom mag meten. Barack Obama staat minstens voor de taak waarde, kwaliteit en zeker ook de tekortkomingen van het emersoniaanse ideaal in al zijn autisme te beproeven. En ook bij hem kan het daarbij om een of andere vorm van oorlog gaan. Hoe harder Europa roept dat het misschien niet zo'n goed plan is nog meer troepen te sturen naar Afghanistan of Osama bin Laden langs militaire weg uit Pakistan te plukken, hoe groter wellicht de kans dat de president zich juist gesterkt ziet in zijn opvatting. De idee van de Jihad is Amerika niet vreemd. Het is dus ironisch, dat Obama tijdens de campagne juist via de verdenking moslim te zijn in diskrediet moest worden gebracht. We zagen het: via Emerson draagt Mohammed bij aan dat enorme zelfvertrouwen, dat onwrikbare geloof in de autarkie van de individuele ziel, uitingsvorm van de universele ziel waarin wij allen delen. Dat is een morele eenheid waarvoor geldt: ‘Until the Universe rises up and calls us to work’. Diezelfde instelling klonk door in Obama's aanvaardingsspeech. Alleen al in die zo schijnbaar lokale openingswoorden hoorde je het universum wakker schrikken: ‘Hello, Chicago’. Hopelijk neemt de nieuwe president ook verder een voorbeeld aan het grote dialectische talent van Emerson. Altijd staat namelijk ergens, precies als bij Nietzsche, een tegendeel dat hem aan de loutere toegepaste politiek onttrekt. Want wist u hoe het zit met water? ‘A pound of water in the ocean-tempest has no more gravity than in a midsummer pond.’ Misschien is dit een mooi begin voor een nieuwe Amerikaanse politiek: het goede ook eens af te meten aan een andere omgeving dan de Homeland. |
|